In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De veroordeelde was eerder veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal met verbreking, maar was vrijgesproken van het telen van hennep. Het openbaar ministerie had in eerste aanleg gevorderd dat de veroordeelde een geldbedrag van € 47.497,30 aan de Staat zou betalen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen deze vordering.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 28 december 2021 heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de veroordeelde een bedrag van € 41.372,30 zou betalen. Het hof heeft echter overwogen dat de veroordeelde geen voordeel heeft genoten uit het bewezenverklaarde 'aanwezig hebben' van hennep, aangezien hij vrijgesproken was van het telen. De ontnemingsrapportage was gebaseerd op de teelt van hennep, maar het hof concludeerde dat er onvoldoende aanwijzingen waren dat de veroordeelde voordeel had verkregen uit soortgelijke feiten. Daarom werd de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen.
Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en de vordering tot betaling aan de Staat afgewezen. De beslissing is genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarbij de rechters R.D. van Heffen, A.M. Koolen - Zwijnenburg en B.A.A. Postma zitting hadden. De uitspraak is gedaan op de openbare terechtzitting van 11 januari 2022.