ECLI:NL:GHAMS:2022:3884

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 december 2022
Publicatiedatum
13 november 2023
Zaaknummer
23-000440-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereiding van cocaïnetransport met zeilboot vanuit het Caraïbisch gebied naar Nederland en/of Europa, deelneming aan een criminele organisatie en witwassen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die betrokken was bij de voorbereiding van een cocaïnetransport met een zeilboot vanuit het Caraïbisch gebied naar Nederland en/of Europa. De verdachte werd beschuldigd van deelneming aan een criminele organisatie en witwassen van geldbedragen. De zaak is voortgekomen uit het strafrechtelijk onderzoek Azure, dat zich richtte op de verdachte en zijn medeverdachten, die samen een organisatie vormden met als doel cocaïne naar Nederland te vervoeren. De verdachte heeft samen met anderen een zeilboot, de Sabrina V, aangeschaft voor dit doel. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte als bemanningslid op de Sabrina V aanwezig was en dat hij een actieve rol speelde in de voorbereidingen voor het transport van cocaïne. De verdachte werd ook beschuldigd van het witwassen van een geldbedrag van € 800,00, dat hij ontving via een money transfer. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en hem een gevangenisstraf van 18 maanden opgelegd. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact van de cocaïnehandel op de maatschappij.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000440-21
datum uitspraak: 8 december 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 11 januari 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-973016-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
ter terechtzitting van 2 november 2022 opgegeven woon- of verblijfplaats: [adres] ;
ter terechtzitting van 2 november 2022 opgegeven postadres: [adres 2] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
2, 3, 7 en 24 november 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben onbeperkt hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.
1. Ontvankelijkheid van de verdachte en de officier van justitie in het hoger beroep
Aan de verdachte is onder 3 verweten dat hij witwashandelingen heeft verricht ten aanzien van twaalf verschillende geldbedragen. Naar het oordeel van het hof zijn de witwashandelingen ten aanzien van deze geldbedragen (impliciet) cumulatief ten laste gelegd.
De rechtbank heeft de verdachte ter zake van tien geldbedragen vrijgesproken, te weten van:
- een geldbedrag van euro 368,74 (1.850,- Qatari Riyal) (op of omstreeks 13 oktober 2012 aan [betrokkene 1] ),
- een geldbedrag van euro 658,40 (3.330,- Qatari Riyal) (op of omstreeks 22 oktober 2012 aan [betrokkene 1] ),
- een geldbedrag van euro 277,51 (1.380,- Qatari Riyal) (op of omstreeks 7 november 2012 aan [betrokkene 1] ),
- een geldbedrag van euro 1000,- (op of omstreeks 21 mei 2013 aan [betrokkene 2] ),
- een geldbedrag van euro 250,- (1.283,21 Qatari Riyal) (op of omstreeks 7 juni 2013 aan [betrokkene 1] ),
- een geldbedrag van euro 500,- (2.616,02 Qatari Riyal) (op of omstreeks 7 november 2013 aan [betrokkene 1] ),
- een geldbedrag van euro 1250,- (op of omstreeks 8 november 2013 aan [betrokkene 2] ),
- een geldbedrag van euro 250,- (op of omstreeks 4 februari 2014 aan [betrokkene 2] ),
- een geldbedrag van euro 350,- (op of omstreeks 12 april 2014 van [medeverdachte 1] ) en
- een geldbedrag van euro 100,- (op of omstreeks 17 april 2014 van [medeverdachte 1] ).
De verdachte heeft onbeperkt hoger beroep tegen het vonnis ingesteld. Dit betekent dat het hoger beroep mede gericht is tegen de beslissingen tot vrijspraak. Gelet op artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) staat voor de verdachte tegen deze beslissingen evenwel geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep.
De officier van justitie heeft eveneens onbeperkt hoger beroep tegen het vonnis ingesteld. Na aanvang van het onderzoek in hoger beroep heeft de advocaat-generaal te kennen gegeven dat het openbaar ministerie geen bezwaren meer heeft tegen dit onderdeel – de partiële vrijspraak ten aanzien van voornoemde geldbedragen – van het beroepen vonnis. Om die reden wordt de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in het ingestelde hoger beroep, gelet op het bepaalde in artikel 416, derde lid, Sv.
Dit betekent dat in hoger beroep enkel nog de ten laste gelegde witwashandelingen ten aanzien twee geldbedragen ter beoordeling aan het hof voorliggen, te weten:
- een geldbedrag van euro 800,- (3762,95 Qatari Riyal) (op of omstreeks 7 november 2013 van [medeverdachte 2] ) en
- een geldbedrag van euro 472,- (op of omstreeks 11 april 2014 van [betrokkene 3] ).

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging, ten laste gelegd dat:
feit 1 (ZD 05)
hij, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 11 januari 2013 tot en met 14 november 2014 te Amsterdam en/of Hendrik Ido Ambacht en/of Sneek en/of Leeuwarden, althans in Nederland en/of Curaçao en/of Italië en/of Oostenrijk en/of Duitsland en/of Portugal en/of Ecuador en/of Guyana en/of Suriname en of Trinidad en Tobago,
tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen;
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn, en/of
- zich en/ of een of meer ander(en) gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan verdachte wist of ernstige redenen had om te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft/is hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen:
- een of meer (zeil)bo(o)t(en), genaamd de Papa Yo/Femke en/of Sabrina V, aangeschaft, en/of
- ( meermalen) aanwezig geweest (als tweede stuurman en/of bemanningslid) op de (zeil)boot de Sabrina V, en/of
- werkzaamheden (laten) verricht(en) aan de zeilboot de Papa Yo/ Femke en/of
- bemanning geregeld en/of laten regelen voor de (zeil)bo(o)t(en) de Papa Yo/ Femke en/of de Sabrina V en/of
- geldzendingen (laten) verricht(en) vanuit Nederland naar Sint Maarten en/of Spanje en/ of Qatar en/of Trinidad en Tobago en/of Colombia en/of Suriname en/of de Verenigde Staten en/of
- ( telefonische) contact(en) en/of (een) ontmoeting(en) gehad en/of (een) bespreking(en) gevoerd en/of afspra(a)k(en) gemaakt met een of meer (mogelijke) producent(en), leverancier(s), transporteur(s), financier(s), afnemer(s), tussenperso(o)n(en), verlener(s) van hand- en spandiensten en/of ander(en) met betrekking tot de hoeveelheid, prijs, kwaliteit, levering, betaling, verpakking, opslag en/of het vervoer van eerdergenoemde hoeveelheid cocaïne;
feit 2 (ZD E05)
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 11 januari 2013 tot en met 14 november 2014 te Nieuwersluis en/of Schiedam en/of Amsterdam en/of Hendrik Ido Ambacht en/of Sneek en/of Leeuwarden, althans in Nederland, en/of Curaçao en/of Italië en/of Oostenrijk en/of Duitsland en/of Portugal en/of Ecuador en/of Guyana en/of Suriname en/of Trinidad en Tobago,
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit (onder meer) hem zelf, verdachte, en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of één of meer andere perso(o)n(en),
welke organisatie tot oogmerk had
- het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde en/of vierde en/of vijfde lid van de Opiumwet, namelijk het meermalen, althans eenmaal (telkens) binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen, in elk geval het (telkens) afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren, althans het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne, in elk geval van (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of
- het plegen van strafbare voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet;
feit 3 (ZD E02)
hij, op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 13 oktober 2012 tot en met 17 april 2014 te Sneek en/of Leeuwarden en/of Rotterdam, althans in Nederland en/of Qatar en/of Grenada, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens)meermalen, althans eenmaal van één of meer voorwerpen, te weten
=(een) grote hoeveelheid/-heden geld, te weten in totaal (ongeveer) euro 6.276,65, althans enig(e) geldbedrag(en):
- een geldbedrag van euro 800,- (3762,95 Qatari Riyal) (op of omstreeks 7 november 2013 van [medeverdachte 2] ) en/of
- een geldbedrag van euro 472,- (op of omstreeks 11 april 2014 van [betrokkene 3] ) en/of
de werkelijke aard en/of herkomst en/of vindplaats en/of de vervreemding en/ of de verplaatsing heeft/ hebben verborgen en/of verhuld, althans heeft/ hebben hij verdachte en/of zijn mededader(s) verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) was/waren van bovengenoemde geldbedrag(en)
en/of
die voorwerpen, te weten voornoemde geldbedragen, althans enig geldbedrag, heeft/ hebben verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of gebruikt, terwijl hij verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat bovengenoemd(e) geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren van enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

3.Geldigheid dagvaarding

3.1
Verweer ten aanzien van de wijziging tenlastelegging
De verdediging heeft betoogd, samengevat weergeven, dat de rechtbank de vordering van de officier van justitie tot wijziging van de tenlastelegging op één punt niet had mogen toewijzen. Bij feit 2 was het verwijt aanvankelijk slechts de deelname aan een organisatie die zich richtte op, kort gezegd, het invoeren, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van verdovende middelen. Met de door de rechtbank toegestane wijziging is echter ook het voorbereiden daarvan als verwijt opgenomen. In zoverre is volgens de verdediging niet langer sprake van hetzelfde feit, maar van een ontoelaatbaar nieuw feit.
Het hof stelt voorop dat bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van de wijziging van de tenlastelegging de aan de te leggen maatstaf is of de in de aanvankelijke tenlastelegging omschreven gedraging hetzelfde feit in de zin van artikel 313, tweede lid, van het Wetboek van Stafvordering (Sv) in verbinding met artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) vormt als de in vordering tot wijziging van de tenlastelegging omschreven gedraging.
Bij toepassing van die maatstaf dient te worden onderzocht i) of de verwantschap tussen de verschillende delictsomschrijvingen waarop de tenlastelegging en de wijziging van de tenlastelegging zijn toegesneden – mede in aanmerking genomen of de strekking van de verschillende delictsomschrijvingen niet wezenlijk uiteenloopt – van zodanige aard is, en ii) tevens of de in de tenlastelegging en de wijziging van de tenlastelegging verweten gedragingen zijn begaan onder omstandigheden waaruit blijkt van een zodanig verband met betrekking tot de gelijktijdigheid van die gedragingen en de wezenlijke samenhang in het handelen en de schuld van de verdachte, dat de gedachte achter de in artikel 313, tweede lid, Sv opgenomen beperking, die naar artikel 68 Sr verwijst, meebrengt dat de gevorderde wijziging toelaatbaar is.
In de eerste plaats dienen daarbij als relevante vergelijkingsfactoren te worden betrokken de juridische aard van de feiten. Indien sprake is van verschillende delictsomschrijvingen, kan de mate van verschil tussen de strafbare feiten van belang zijn, in het bijzonder wat betreft de rechtsgoederen ter bescherming waarvan de onderscheidene delictsomschrijvingen strekken, en de strafmaxima die op de onderscheiden feiten zijn gesteld, in welke strafmaxima onder meer tot uitdrukking komt de aard van het verwijt en de kwalificatie als misdrijf dan wel overtreding.
In de tweede plaats dient als relevante vergelijkingsfactor te worden betrokken de gedraging van de verdachte. Indien de tenlastelegging en de vordering tot wijziging daarvan niet dezelfde gedraging beschrijven, kan de mate van verschil tussen de gedragingen van belang zijn, zowel wat betreft de aard en de kennelijke strekking van de gedragingen als wat betreft de tijd waarop, de plaats waar en de omstandigheden waaronder zij zijn verricht (vgl. HR 1 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BM9102).
In de aanvankelijke versie van de tenlastelegging is bij feit 2 aan de verdachte in de kern verweten dat hij samen met anderen heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, die tot oogmerk had om cocaïne Nederland in te voeren en/of andere handelingen met betrekking tot deze cocaïne te verrichten. Met de door de rechtbank toegestane wijziging van de tenlastelegging is ten laste gelegd dat de organisatie óók tot doel had deze gedragingen voor te bereiden. Met deze enkele wijziging is geen sprake van een nieuw feit in de zin van artikel 68 Sr. Het verwijt was en is immers dat de verdachte heeft deelgenomen aan een drugsorganisatie, waarbij met de toegestane wijzigingen is verduidelijkt wie de deelnemers waren en waarbij de pleegplaatsen en de pleegperiode zijn gespecificeerd. Het enkele feit dat het een organisatie betreft die ook tot doel heeft om de beoogde drugsinvoer en andere genoemde gedragingen voor te bereiden, welke voorbereiding inherent is aan het kunnen verrichten van de beoogde gedragingen, brengt in de aard en doelstelling van deze organisatie, noch in de ten laste gelegde gedragingen van de verdachte, geen wezenlijke verandering.
Dit betekent dat het verweer van de verdediging wordt verworpen.
3.2
Eerste verweer ten aanzien van de nietigheid van de dagvaarding
Verder heeft de verdediging betoogd, samengevat weergegeven, dat de dagvaarding wat feit 2 betreft nietig is, nu deze onvoldoende feitelijk is. De tenlastelegging concretiseert immers niet de gedragingen die bij de deelneming aan de criminele organisatie worden verweten.
Dit verweer slaagt niet. Zoals ook volgt uit de jurisprudentie van de Hoge Raad (vgl. HR 15 december 1998, NJ 1999, 205, dat weliswaar betrekking heeft op artikel 140 Sr, maar dat ook van betekenis is voor de uitleg van artikel 11a (oud) en het huidige artikel 11b van de Opiumwet, waarin immers dezelfde bestanddelen ‘deelneming’ en ‘criminele organisatie’ zijn opgenomen), hebben de termen ‘deelneming’ en ‘organisatie’ niet alleen kwalificatieve, maar ook voldoende feitelijke betekenis. Dit betekent dat deze termen in de tenlastelegging geen feitelijke uitwerking behoeven. Hetgeen de raadsman overigens in dit kader heeft aangevoerd, geeft het hof geen aanleiding tot een ander oordeel. Er kan voor de verdachte, beschouwd in het licht van de specifieke in zaaksdossier E05 beschreven voorbereidingshandelingen, geen onduidelijkheid over bestaan welk verwijt hem als deelnemer aan de criminele organisatie wordt gemaakt.
3.3.
Tweede verweer ten aanzien van de nietigheid van de dagvaarding
De rechtbank heeft ter terechtzitting van 30 november 2016 het preliminair gevoerde verweer over de geldigheid van de dagvaarding gedeeltelijk gegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de tenlastelegging van feit 1, voor zover het betreft het laatste gedachtestreepje, onvoldoende feitelijk en om die reden nietig is.
Volgens de advocaat-generaal is deze beslissing van de rechtbank onjuist. Zij heeft daartoe betoogd dat de beschrijving bij het desbetreffende gedachtestreepje voldoende concreet is, nu duidelijk is – zeker in de sleutel van het ten laste gelegde medeplegen en gelet op de inhoud van het dossier – wat het verwijt is.
Het hof ziet zich – in het licht van het standpunt van de advocaat-generaal – ambtshalve voor de vraag gesteld of de beslissing van de rechtbank over de nietigheid van de dagvaarding al dan niet ter beoordeling aan het hof voorligt. Daartoe is het volgende van belang. De officier van justitie heeft onbeperkt hoger beroep ingesteld tegen het vonnis. In de appelschriftuur zijn geen grieven gericht tegen deze beslissing van de rechtbank. Eerst ter terechtzitting in hoger beroep bij gelegenheid van repliek heeft de advocaat-generaal dit punt aan de orde gesteld.
Ambtshalve stelt het hof het volgende voorop. Een preliminair genomen beslissing tot nietigverklaring van de dagvaarding is een einduitspraak in de zin van artikel 138 Sv. Op grond van artikel 408 Sv dient het hoger beroep tegen zo’n beslissing binnen veertien dagen te worden ingesteld. De omstandigheid dat de beslissing tot nietigverklaring niet op de gehele dagvaarding betrekking heeft maar op slechts één van de daarin genoemde feiten, doet hieraan op zich niet af; ook dan is – in zoverre – sprake van een eindbeslissing (vgl. HR 13 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN9235). In dit geval is de hoger beroepstermijn tegen de door de rechtbank genomen beslissing tot nietigverklaring evenwel niet reeds gaan lopen op 30 november 2016, de dag van het onderzoek ter terechtzitting waarop de beslissing is genomen. Nog daargelaten dat deze beslissing niet op 30 november 2016 – en overigens ook niet nadien – is opgenomen in een aan de wettelijke vereisten beantwoordend eindvonnis (vgl. HR 16 september 1996, NJ 1997, 122), is van belang dat de beslissing slechts betrekking heeft op een gedeelte van het ten laste gelegde feit, namelijk op één van de gedachtestreepjes waarin de feitelijke gedragingen zijn uitgewerkt, en niet op het verweten feit als geheel. In een dergelijk geval, waarin de beslissing tot nietigverklaring onverlet laat dat de rechter nog steeds een inhoudelijk oordeel dient te geven over het (wel geldige gedeelte van het) betreffende feit, kan de beslissing tot nietigverklaring naar het oordeel van het hof ook op inhoudelijke gronden niet worden aangemerkt als een eindbeslissing in de zin van artikel 138 Sv. Een andere uitleg zou tot de ongerijmde uitkomst leiden dat een ten laste gelegd feit tegelijkertijd in eerste aanleg (wat betreft het geldige gedeelte van de tenlastelegging) als in hoger beroep (wat betreft het appel tegen de nietigverklaring van het andere gedeelte) ter beoordeling zou komen voor te liggen. Conclusie is dan ook dat het (onbeperkt ingestelde) hoger beroep van de officier van justitie van 25 januari 2021 mede is gericht tegen de preliminair genomen beslissing van de rechtbank tot nietigverklaring van het genoemde gedachtestreepje. Deze beslissing ligt dus in hoger beroep ter beoordeling aan het hof voor. De omstandigheid dat de officier van justitie in de appelschriftuur geen grief heeft gericht tegen deze beslissing en de advocaat-generaal deze vervolgens pas bij repliek inhoudelijk heeft aangevochten, maakt dit niet anders (vgl. HR 21 maart 1989, NJ 1989, 865).
Inhoudelijk overweegt het hof verder het volgende.
Op grond van artikel 261 Sv dient een dagvaarding de opgave te behelzen van het feit dat aan de verdachte wordt verweten. De wezenlijke functie van de tenlastelegging brengt mee dat – en de opgave van het feit zal dan ook voldoen aan artikel 261 Sv indien – deze zo duidelijk is dat de verdachte zich naar behoren tegen het strafrechtelijke verwijt kan verdedigen. In dit geval is onder het genoemde gedachtestreepje in algemene bewoordingen aan de verdachte ten laste gelegd dat hij ontmoetingen en besprekingen heeft gehad en afspraken heeft gemaakt, met niet nader omschreven personen anders dan door te vermelden dat het, bijvoorbeeld, betrof: leveranciers, transporteurs of tussenpersonen, terwijl ook na kennisneming van het dossier niet zonder meer voor de verdachte begrijpelijk moet zijn geweest waar in de tenlastelegging op wordt gedoeld. Naar het oordeel van het hof is deze omschrijving in dit geval onvoldoende specifiek om te kunnen gelden als een opgave in de hiervoor bedoelde zin. De dagvaarding is daarom in zoverre nietig.

4.Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt.

5.Inleiding

De strafzaak tegen de verdachte (hierna ook aangeduid bij zijn achternaam) en de medeverdachten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] vloeit voort uit het strafrechtelijk onderzoek Azure. Dat onderzoek draait, samengevat, om de verdenking van de voorbereiding van cocaïnetransporten met zeilboten, de daarmee samenhangende deelneming aan een criminele organisatie en witwassen.
[medeverdachte 3] zat in de periode 2004 tot en met 2006 in Spanje gedetineerd vanwege een drugsdelict. Vanuit de gevangenis heeft [medeverdachte 3] verschillende brieven aan [medeverdachte 4] geschreven. [1] Deze brieven bevatten, samengevat, een beschrijving van een manier om drugs met zeilboten vanuit het Caraïbisch gebied naar Europa te vervoeren. Het hof komt hieronder op de inhoud van deze brieven terug.
In de periode 2006 tot en met 2008 is onder de naam Vivaldi onderzoek gedaan naar de invoer van cocaïne vanuit Zuid-Amerika/Trinidad en Tobago naar Nederland met behulp van de zeilboot Saga Loco. Voor hiermee samenhangende voorbereidingshandelingen en een poging tot invoer zijn [medeverdachte 3] (5 jaar gevangenisstraf), [medeverdachte 4] (8 jaar gevangenisstraf) en [verdachte] (30 maanden gevangenisstraf, maar uitsluitend voor het medeplegen van de poging tot invoer) veroordeeld. De brieven van [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 4] zijn destijds in de woning van [medeverdachte 4] aangetroffen en als bewijsmiddel gebruikt. [2] Deze brieven zijn als bijlage bij het ‘proces-verbaal van briefverkeer [medeverdachte 3] – [medeverdachte 4] ’ in het dossier Azure gevoegd. [3]
Op 29 december 2011 is het strafrechtelijk onderzoek Kasinda gestart. In de maanden december 2012 en januari 2013 kwam vervolgens een groep personen in beeld die bezig zou zijn met de voorbereiding van een drugstransport met behulp van de zeilboot Ossa, gelegen in Spanje. Tot deze groep behoorden onder andere [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 6] . [4] Van hen is uiteindelijk alleen [medeverdachte 4] vervolgd; hij is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden. Het dossier ‘E04 Kasinda’ is als bijlage in het dossier Azure gevoegd. [5]
Uit het onderzoek Kasinda is gebleken dat de plannen met de zeilboot Ossa geen doorgang vonden, maar er ontstond tevens het vermoeden dat enkele leden van genoemde groep in januari 2013 naar Trinidad en Tobago zijn afgereisd en daar de zeilboot Papa Yo hebben gekocht om drugs mee te vervoeren. Op 10 april 2013 startte vervolgens het onderzoek Azure dat zich richtte op deze groep en kan worden beschouwd als een voortzetting van het onderzoek Kasinda. [6] Gedurende het onderzoek Azure is [medeverdachte 3] op 29 oktober 2013 aangehouden en is in zijn auto een kilo cocaïne gevonden. Aansluitend heeft [medeverdachte 3] in voorlopige hechtenis gezeten tot deze op 7 februari 2014 werd geschorst. Drie dagen later is hij op vrije voeten gesteld.
Gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis is [medeverdachte 3] op 29 juni 2016 op 600 mijl voor de kust van Guadeloupe door de Franse marine aangehouden in een zeilboot. [medeverdachte 5] was medeopvarende en is eveneens aangehouden. De zeilboot is naar Martinique begeleid. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] zijn daar veroordeeld voor het vervoeren van 14,5 kilo cocaïne die na de aanhouding in zee is aangetroffen. In hoger beroep zijn [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] op 25 januari 2018 (onherroepelijk) veroordeeld tot gevangenisstraffen van respectievelijk 7 en 5 jaar. [7]

6.Beoordeling van het bewijs

6.1
Overwegingen ten aanzien van feit 1 (voorbereidings- en bevorderingshandelingen Opiumwet)
6.1.1
Brieven [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 4]
In het hiervoor in de inleiding genoemde ‘proces-verbaal briefverkeer [medeverdachte 3] – [medeverdachte 4] ’ is kort de inhoud beschreven van vijftien handgeschreven brieven die [medeverdachte 3] vanuit zijn detentie in Spanje aan [medeverdachte 4] heeft gestuurd. Deze vijftien brieven zijn in kopie bijgevoegd. Daarnaast behelzen de brieven een (gelet op de nummering van de opsommingen) drietal handgeschreven instructies of, in de woorden van [medeverdachte 3] , ‘de informatie die je nodig [hebt] om te beginnen’.
In de brieven staat, voor zover relevant, het volgende:
Brief van 4 augustus 2004
‘Ik kreeg vanmorgen je adres van Leo en nieuw nummer (...) hoorde van je vacantie had al in de krant gelezen dat het vandaar nu heel moeilijk is 100% kontrole daar en thuis. Hebben in Nederland zelf gedreigd alle vluchten te verbieden om nog op Schiphol te landen, als ze niets gingen ondernemen daar. Dus ik denk dat die weg van jou is opgedroogd. Is jammer maar waar. We zullen iets anders en nieuws moeten opzetten. En ik weet precies wat dat zou kunnen zijn (…) kunnen dat eventueel samen alleen doen. Heel veilig hebben we ook alle winsten samen. (…) ’
Brief van 26 september 2004
‘(...) want echt heb iets goed opgezet voor ons tweeën zorg datje een kontact heb om in dat land van je te kunnen kopen zonder problemen meer zijn we niet nodig. Ik regel dan de rest wel want de sponsor is zeker. (…) kun je mij misschien wat yacht bladen sturen. (...)’
Brief van 21 oktober 2004
‘(…) jammer van de jongens geluk dat ze maar 18 maanden hoeven te doen (...) Wat een ramp joh dat je al zoveel bent verloren wist al dat het daar heel moeilijk gaan is met vliegtuigen tegenwoordig alles vanuit die kant word tiendubbeld nagekeken. Je moet echt via via en daar dan ook nog een hele goed smoes voor hebben. Ja vervoer over water is nog steeds de beste weg helaas. (…) Leo zei ook al de Bolle is jou nodig om die T-shirts droog over te krijgen. (…) In de caribian zijn plenty goede bootjes te koop niet te duur allemaal ex charterdingen waar nog geen belasting op is betaald vandaar de goede prijs. En we hoeven er eerst niet heen te varen alleen een opblaasbootje met motor daar kopen en eten en klaar is het valt ook niet op. Hier heb je nog winst op z'n boot ook nog zie ik wel in de bladen die je stuurde. (...)’
Brief van 13 november 2004
‘(…) Hoop dat als ik terug ben niet lang hoef te wezen in die kamer maar dat we snel kunnen vertrekken naar de Caribean en dan lekker terug zeilen met schone T-shirts, hoeven niet vele te zijn eerste maal hoor, een begin is genoeg. (…)’
Brief van 1 januari 2005
‘(…) Ik sprak met een persoon hier die wat kleine dingen deed naar en van Brasilie. Hij stuurde daar heen hash en ruilde dat voor wit gelijk om. Weet jij iets van zulk een deal wat brengt hash redelijke platen of polum op daar aan de overkant kan je dat kwijt? (...) Is een idee want ik kan spul genoeg krijgen van een redelijk goede kwaliteit voor € 300 - € 400. In niet voor een eerste vaart maar een 2de want dan zijn we toch daar en neem liever wat van hun mee terug dat geld dat hou ik liever in de zak. (...) En ook al hebben we weinig startkapitaal, dan weet ik wel een type boot te kopen voor een rug of € 50 waar we ook een keer mee heen en terug komen leg daar € 15 rug bij voor 50 hasch als dat daar wat waard is en wat reisgeld en eten dus totaal € 75-80 rug en we zijn in zaken. (…) Dus weer voorzichtig ga alleen op zeker zo dat jij niet gepakt kan worden. (…)’
Brief van 21 mei 2005
‘(…) Ik zie wel bootjes die het kunnen doen van rond de 50 a 60 rug daar liggen. Wat eten rijst en bonen is al genoeg wat water en diesel en een klein rubber bootje met een 5pk en je bent onderweg. (…) Ja dat van die botenbouw is een heel goeie hoor wat heel gemakkelijk wit geld kan maken, zodat je normaal kan leven en wel eens wat uit geven zonder dat je het anders verdient hebt. Ik trouwens heel gemakkelijk op te zetten met zwart geld. (…)’
Brief van 29 juni 2005
‘(…) Ons plan is heel goed hoor en veilig. Ja wat kost een boot? (…) Denk er wel om dat ze in de Carrieb liggen, Tortuga of zo. Daar komen dan een paar kleinigheden bij als een kleine Zodiac 5pk motertje. (…) Heb een super plan helemaal uitgewerkt waar we naar die eerste 2 maal helemaal zelf buiten schot blijven aan deze kant. (…)’
Brief van 9 september 2005
‘(…) want ben echt een snelle vakantie nodig naar jou land natuurlijk. En voor een tweede vakantie heb ik ook een nieuw idee om het thuis te krijgen naar Zeeland of zo. (…)’
Brief van 3 maart (zonder jaartal)
‘(…) Ik vind wel dat ze weinig betalen maar ja we moeten ergens beginnen en zij springen een boot voor. Ik begrijp dat ze het vanaf een schip moeten overnemen in de buurt van de Azoren dat zal niet te veel problemen geven denk ik (…) Neem max 600 mee want dat kun je nog aardig weg leggen ander zeil rubberen boot (…) Afstanden Italië Azoren +- 1800 mijl 14 dagen varen kunnen ze stoppen in Spanje Portugal voor gasolie. Azoren Nederland +- 1500 mijl 10 dagen die tijd van het jaar goede wind voor ze.’
In de
eerste instructiestaat, voor zover relevant, het volgende:
‘We beginnen met 500 niet meer voor de eerste keer dus. (…) Akkoord gaan met € 200 rug vooruit kontant. En minimaal voor overbrengen 25% - 50% (…) We kunnen het snelste halen vanuit jouw land Bolle ze moeten het dan wel brengen 100 mijl uit de kust. De juiste boot voor dit klusje is te koop (…) in de caribian. (…) Extra apparatuur voor aan boord 5x hand G.P.S. 2x sat telefoon (…) De spullen moeten worden verpakt in 20 plastic jerrycans van een niet-doorzichtige kleur (…) Het eraf halen doen we met een rubberboot (…) Nemen eerste keer 500 mee om te zien dat hun kant goed werkt. (…) Leveren hun gedeelte af waar ze willen. Geen duizend telefoongesprekken heen en weer. En helemaal geen gesprekken met de boot zolang deze onderweg is. (…) Boot op naam laten zetten van jou man denk ik. (…) Boot kan al onderweg gestuurd worden met de bill of sale en een kopie oude registratie. Nog iets heel belangrijk: als jullie op internet kijken voor de koop van die boot. Doe dat dan niet van een eigen komputer ga naar internet café. (…) Vraag wel of ze geen probleem hebben tegen kontante betaling. Laat jou stroman dan tekenen en kopie geven van zijn paspoort.’
De
tweede instructiehoudt, voor zover relevant, een lijst van punten in die moeten worden besproken. Onder meer is te lezen:
‘(…) Zeg dat je een nieuwe frisse boot ter plaatse gaat regelen. Eerste keer nemen we dus maar 500 mee om hem ook uit te proberen. Daarna halen we 2000 op met een grotere boot. (…) Zeg dat het in jerry kannen komt die hij gewoon aan de reling aan dek zet zo dat bij echt gevaar ze die snel over boord kunnen zetten dit is zijn veiligheid.’
De
derde instructiehoudt wederom een aantal aanwijzingen in verband met een aan te schaffen boot in. Meer in het bijzonder is te lezen:
‘Belangrijk alles wat ik heb opgeschreven laat Leo dit over typen en uit printen, wil niet dat mijn handschrift gevonden kan worden. (…) Gebruik naam van persoon die hem (het hof begrijpt: de boot) gaat kopen en betalen. Vraag of je(het hof begrijpt: de boot)
contant kan betalen (…) Ze mogen de boot geen seconde alleen laten zorg dat er altijd iemand aan boord is. Leo weet waarom en wat er kan gebeuren als je hem alleen laat liggen. Bug(het hof begrijpt: een microfoon of zender)
. En geen gebel naar familie in Holland (…) terwijl ze daar zijn. (…) Vraagt men bij vertrek in Praia waar ga je heen dankanaries(het hof begrijpt: de Canarische eilanden) is een goede richting. Geen van de mensen mag mee nemen een eigen G.S.M. vanuit Nederland. Alleen jou man heeft die sat telefoon en een schone nieuwe ongebruikte G.S.M. (…)’.
Hieruit volgt, zoals ook in de inleiding is verwoord, dat de brieven de beschrijving inhouden van een manier om cocaïne met zeilboten vanuit het Caraïbisch gebied naar Europa te vervoeren. In de kern komt dat plan neer op de volgende stappen en overwegingen:
er wordt een zeilboot gekocht die reeds in het Caraïbisch gebied ligt;
de boot moet worden betaald met contant geld;
het op deze manier betalen is een gemakkelijke manier om geld wit te wassen;
de boot moet niet op eigen naam (kennelijk in elk geval niet op die van [medeverdachte 3] of [medeverdachte 4] ) gezet worden;
er moet ongeveer 500 kilo cocaïne worden vervoerd, mede gelet op het genoemde bronland Suriname (‘dat land van je’ - [medeverdachte 4] is in Suriname geboren) en gelet op de genoemde 100% controles, de weg die daardoor is opgedroogd en de term ‘wit’ in combinatie met de term ‘hash’;
deze moet worden verpakt in jerrycans die in geval van gevaar overboord gezet kunnen worden;
een rubberboot en een buitenboordmotor moeten worden aangeschaft om daarmee de cocaïne van boord te halen;
de drugs moeten worden gebracht (en kennelijk op de zeilboot worden overgenomen) 100 mijl vanuit de kust van Suriname; en
vervolgens naar de Azoren dan wel naar Nederland of Italië worden gebracht.
Het hof realiseert zich dat deze brieven dateren uit 2004 en 2005 en al eens als bewijsmiddel zijn gebruikt voor een soortgelijke beschuldiging als de onderhavige. Niet valt echter in te zien waarom deze omstandigheid aan het gebruik van de brieven als bewijsmiddel in deze strafzaak in de weg zouden staan, voor zover althans deze voldoende steun vinden in andere redengevende feiten en omstandigheden. Dat brengt het hof bij de bespreking van het volgende.
6.1.2
Boten
Met betrekking tot de aanschaf van de boten die in de tenlastelegging onder feit 1 zijn genoemd, stelt het hof het volgende vast.
Papa Yo
Op 11 januari 2013 wordt per e-mail, ondertekend met ‘ [medeverdachte 5] ’, aan de makelaar Dynamite Yacht Management Services (hierna: Dynamite) op Trinidad en Tobago een bod van € 41.000,00 gedaan op de zeilboot Papa Yo met de vraag of de koopsom cash, in Europa, betaald kan worden. Die e-mail vermeldt ook het telefoonnummer 0031685885074, dat aan [medeverdachte 3] toebehoorde. Het bod is op 21 januari 2013 geaccepteerd.
[medeverdachte 5] heeft ontkend dat hij de verzender is van genoemde e-mail. Uit het dossier blijkt evenwel dat [medeverdachte 5] betrokken is geweest bij de aanschaf van de Papa Yo, want Dynamite stuurt hem (‘ [medeverdachte 5] ’) op 29 januari 2013 een e-mail met het verzoek snel terug te bellen, omdat ‘ [medeverdachte 2] and [medeverdachte 3] ’ op het kantoor zijn en hem probeerden te bereiken. [medeverdachte 5] is vervolgens ook, zoals hierna zal worden besproken, naar Trinidad en Tobago afgereisd, hij heeft aan boord van de Papa Yo verbleven, is hiermee naar een onbekend gebleven bestemming gevaren en is, zoals nog uiteen zal worden gezet, ook betrokken geweest bij de aankoop van de Sabrina V. Onder deze omstandigheden gaat het hof er vanuit dat [medeverdachte 5] ook de genoemde e-mail van 11 januari 2013, ondanks de onjuiste spelling van zijn achternaam en de vermelding van het telefoonnummer van [medeverdachte 3] , heeft verzonden.
[medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] zijn op 28 januari 2013 op Trinidad en Tobago gearriveerd om de boot te kopen. [medeverdachte 2] heeft op 8 februari 2013 de ‘Offer to purchase and sales agreement’ ondertekend als ‘koper’ en [medeverdachte 3] als ‘getuige’. Dit koopcontract (dan wel een kopie) is aangetroffen bij de doorzoeking op 29 oktober 2013 in de woning waar [medeverdachte 3] verbleef. Hoewel [medeverdachte 2] dus formeel de eigenaar is geworden van de Papa Yo heeft [medeverdachte 3] het document ‘haul out, store, launch and berths’ van Coral Cove Marina Hotel Limited (hierna: Coral Cove) – de haven waar de boot lag en ook op de kant heeft gestaan – ondertekend als ‘owner’. Bovendien waren volgens medewerkers van Coral Cove, behoudens enkele e-mails van [medeverdachte 2] , de contacten over de boot met [medeverdachte 3] . En hij deed ook altijd alle betalingen (contant).
Uit de bewijsmiddelen blijkt verder dat de boot contant en in delen is betaald. Van 31 januari 2013 tot en met 24 april 2013 is door verschillende personen via ‘money transfers’ geld overgemaakt aan [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] . Zij namen dit geld op en stortten het grootste deel op de rekening van Dynamite bij de lokale bank (RBC Royal Bank Ltd.) op Trinidad en Tobago. De betalingen voor de boot vonden plaats tussen 1 februari 2013 en 16 maart 2013. [medeverdachte 3] heeft verklaard dat [medeverdachte 2] en hij op Trinidad en Tobago betalingen (het hof begrijpt: overboekingen via money transfers) hebben ontvangen voor de Papa Yo. Volgens hem hebben de betalingen van januari tot en met juni 2013 – naar zijn schatting in totaal ongeveer € 30.000,00 - € 32.000,00 – allemaal betrekking op de Papa Yo.
Het hof leidt uit het voorgaande af dat, ondanks de ontkenning door [medeverdachte 3] , hij en [medeverdachte 2] gezamenlijk de Papa Yo hebben aangeschaft en daar de beschikking over hebben gehad vanaf het moment van aankoop.
Zij waren echter niet als enigen hierbij betrokken. Uit de sms-berichten tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] in de periode van 17 tot en met 24 januari 2013 en de sms-berichten tussen [medeverdachte 4] en [medeverdachte 6] op 31 januari 2013 kan worden afgeleid dat zij versluierd spraken over de aanschaf van de Papa Yo. De berichten tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] gaan over ‘de andere kant’ (het hof begrijpt: van de wereld), dat ‘papier’ wel was verstuurd maar nog niet gekomen en over een polis en registratie (het hof begrijpt: verzekeringspolis en registratie van de boot). Van [medeverdachte 4] is ook nog een ongedateerd bericht aan [medeverdachte 3] aangetroffen dat inhoudt: ‘willen echt dus ik hou ze warm ook uit bras (het hof begrijpt: Brazilië) kunnen we geen twee auto’s opzetten’. De term ‘papier’ wordt kennelijk voor geld gebruikt en de term ‘auto’ voor zeilboot. Het laatstgenoemde bericht past immers bij het sms-contact tussen [medeverdachte 6] en [medeverdachte 4] op 31 januari 2013. Laatstgenoemde vraagt ‘of hij weet hoe het daar is’, waarop [medeverdachte 6] antwoordt: ‘Ja ze gaan naar een andere auto kijken (…) moeten die papieren daar zien te krijgen. Gaat goed betere auto gevonden’. Op diezelfde datum stuurt [medeverdachte 6] via een money transfer € 4.000,00 aan [medeverdachte 2] . Een dag later wordt voor dat bedrag een aanbetaling gedaan voor de aanschaf van de Papa Yo. [medeverdachte 6] heeft vervolgens nog drie keer (in totaal € 8.400,00) geld overgemaakt aan [medeverdachte 3] . Over de money transfer op 27 februari 2013 van € 5.000,00 heeft [medeverdachte 3] verklaard dat dit was voor de betaling van de Papa Yo.
[medeverdachte 6] heeft op 27 februari 2013 ook een aantal sms-berichten aan [medeverdachte 4] verstuurd over geldoverboekingen via ‘wes u’ (het hof begrijpt: Western Union). Hij zond om 11.52 uur het bericht: ‘Ik boek zoveel mogelijk pap (het hof begrijpt: papier, dus geld) over voor betaling van dat ding’. En dat met ‘dat ding’ de Papa Yo is bedoeld, kan worden afgeleid uit het bericht van 11.24 uur waarin staat: ‘Dat ding ligt ie op het droge of in het water’.
Op 16 maart 2013 arriveerde [medeverdachte 4] op Trinidad en Tobago en bleef daar tot 18 maart 2013. Op 20 juni 2013 is hij weer terug om vervolgens op 21 juni 2013 naar Suriname te reizen. En op 4 juli 2013 was [medeverdachte 4] weer voor enkele dagen op Trinidad en Tobago. In zijn laptop zijn verschillende foto’s van de Papa Yo aangetroffen. Op een foto is te zien dat hij samen met [medeverdachte 2] bij de Papa Yo is, terwijl laatstgenoemde aan het klussen is aan de boot.
Uit de stempels in het paspoort van [medeverdachte 3] blijkt dat hij op 27 februari 2013 (wederom) Trinidad en Tobago is ingereisd. Daar is hij echter niet de hele tijd gebleven. Van 24 april tot en met 20 mei 2013 is hij in Ecuador geweest. Op 20 juni 2013 reisde [medeverdachte 3] (net als [medeverdachte 4] ) Trinidad en Tobago weer in. En van 21 juni (dezelfde inreisdatum als [medeverdachte 4] ) tot en met 25 juni is hij in Suriname geweest. [medeverdachte 3] heeft niet uitgelegd wat hij in Ecuador en Suriname, beide bronlanden dan wel doorvoerlanden van cocaïne, heeft gedaan.
Uit de foto’s afkomstig van het fototoestel dat in de auto van [medeverdachte 3] is aangetroffen kan worden afgeleid dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] gezamenlijk in Ecuador zijn geweest in de periode april en mei 2013. Ook [medeverdachte 2] heeft niet verklaard waarom hij daar was.
Uiteindelijk komt ook [medeverdachte 5] weer in beeld. Hij is op 5 juli 2013 aangekomen op Trinidad en Tobago. Op 10 juli 2013 zijn [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] met de Papa Yo vertrokken met als opgegeven bestemming Las Palmas, Gran Canaria. Het is onbekend waar de Papa Yo daarna is gebleven. Geen van de verdachten heeft willen verklaren waar ze met de zeilboot naar toe zijn gevaren en wat er mee is gebeurd.
Sabrina V
De aanschaf van de Papa Yo staat niet op zichzelf en kan dan ook niet los worden gezien van de aanschaf van de Sabrina V. Al in maart 2013 hebben [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] namelijk op Trinidad en Tobago contact gezocht met de eigenaar van de Sabrina V ( [getuige 1] ) die naast de Papa Yo in de haven lag, omdat zij hadden begrepen dat [getuige 1] de boot wilde verkopen. [medeverdachte 3] deed zich daarbij (en ook daarna) voor als ‘ [medeverdachte 3] Rickmayer’. De in september en oktober 2013 gevoerde telefoongesprekken over de verkoop van de boot vonden telkens plaats met [medeverdachte 3] . Afgesproken werd dat de boot in Graz (Oostenrijk), de woonplaats van [getuige 1] , betaald zou worden. Op verzoek van [medeverdachte 3] gebeurde dat opnieuw contant. Uiteindelijk is voor de boot een contant bedrag van € 87.000,00 betaald, maar op verzoek van [medeverdachte 3] is in het koopcontract een bedrag van € 25.000,00 opgenomen. De feitelijke overdracht van de zeilboot vond plaats in de haven van Trinidad en Tobago in de periode van 11 tot en met 16 november 2013.
[medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] hebben bevestigd dat zij naar Graz zijn gegaan om de Sabrina te kopen. Het koopcontract is op naam van [medeverdachte 5] (feitelijk op naam van ‘ [medeverdachte 5] ’) gezet. Volgens zijn verklaring was het aanvankelijk de bedoeling dat hij samen met [medeverdachte 2] naar Oostenrijk zou gaan om de boot te kopen. [medeverdachte 5] had € 32.000,00 meegenomen en betaald. [medeverdachte 3] had de overige € 55.000,00 contant betaald. Het hof stelt evenwel vast dat
[medeverdachte 2] nimmer heeft verklaard dat de door [medeverdachte 3] overhandigde € 55.000,00 van hem afkomstig was. Ook anderszins ontbreekt daar steun voor in het dossier. Het hof gaat er daarom vanuit, mede gelet op het feit dat hij daarover geen vragen heeft willen beantwoorden, dat het geld van [medeverdachte 3] zelf afkomstig was. Dat gegeven, tezamen met de feitelijke bemoeienis rond de aanschaf van de boot zoals hiervoor uiteengezet, leidt tot de conclusie dat [medeverdachte 3] gezamenlijk met [medeverdachte 5] de Sabrina V heeft aangeschaft.
Bij de feitelijke overdracht van de Sabrina V was [medeverdachte 3] niet aanwezig, omdat hij op 29 oktober 2013 was aangehouden voor het bezit van één kilogram cocaïne en op dat moment nog vast zat. Degenen die de boot van [getuige 1] op Trinidad en Tobago overnamen waren: [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] , [verdachte] en [medeverdachte 6] . Vlak voor zijn aanhouding, op 28 oktober 2013, heeft [medeverdachte 3] kennelijk nog wel (contant) de vliegtickets voor [medeverdachte 5] , [verdachte] en [medeverdachte 6] gekocht, zoals blijkt uit de kwitantie en de reisgegevens die bij hem in de auto zijn aangetroffen. Het zijn retourtickets, maar van de terugvlucht is geen gebruik gemaakt. De vlucht vertrok 11 november 2013 vanaf Frankfurt. Op 26 oktober 2013 heeft [medeverdachte 3] sms-berichten aan [verdachte] verstuurd met instructies dat hij de tiende in Frankfurt moet zijn. Hij had voor [verdachte] een ‘kaartje om vandaar door te gaan’. Ook maakte [medeverdachte 3] € 1.052,00 over aan [verdachte] . Het hof leidt hieruit af dat [medeverdachte 3] de vlucht van [verdachte] naar Trinidad en Tobago heeft geregeld, gefinancierd en hem ter zake van informatie heeft voorzien.
[medeverdachte 2] is met dezelfde vlucht als [verdachte] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] op Trinidad en Tobago aangekomen. Ze vormden vanaf dat moment met z’n vieren de bemanning van de Sabrina V.
Op 15 november 2013 – een dag voor de overdracht – is de buitenboordmotor van de Sabrina V gestolen. De mannen wilden er volgens [getuige 1] geen politie bij hebben, dus er is geen aangifte gedaan.
Op 16 november 2013 is de Sabrina V uitgevaren naar Curaçao. Daar aangekomen vermeldde [medeverdachte 5] op het document met inklaringsgegevens – in strijd met de waarheid dus – dat de eigenaar van de boot ‘ [getuige 1] ’ was.
Alle vier de opvarenden hebben Curaçao in december 2013 per vliegtuig verlaten. [medeverdachte 5] is niet meer teruggekeerd en vanaf dan niet meer aantoonbaar bij de boot betrokken. [medeverdachte 2] is tot en met zijn terugkeer op Curaçao op 23 januari 2014 in Suriname geweest. Datzelfde geldt voor [medeverdachte 6] en [verdachte] , met dien verstande dat zij op 16 januari 2014 terugkeerden. Op 17 maart 2014 zijn deze drie met de Sabrina V naar Trinidad en Tobago vertrokken. Op 3 en 4 april 2014 bevond de Sabrina V zich in de buurt van Venezuela. Vervolgens peilde de boot van 19 tot en met 25 april 2014 uit voor de kust van Guyana.
Op 26 april 2014 lag de Sabrina V voor anker bij de haven van Trinidad, zonder dat de boot en opvarenden waren ingeklaard. Op 16 juli 2014 meldde [verdachte] zich in de haven om de Sabrina V uit het water te laten liften om de onderkant te kunnen schoonmaken. [verdachte] gaf daarbij de valse naam ‘Mike’ op.
Op verzoek van de Nederlandse autoriteiten is de Sabrina V doorzocht, maar dat is pas op 19 juli 2014 gebeurd. [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 6] hebben tijdens de doorzoeking – in strijd met de waarheid – verklaard dat ze pas enkele dagen in (het hof begrijpt: bij) de haven van Trinidad lagen.
Tijdens de doorzoeking zijn geen verdovende middelen aangetroffen. Wel is aangetroffen een schrift met de tekst ‘GO SURINAME’ met daarin coördinaten voor de kust van Suriname en van Guyana, corresponderend met de locatie waar de Sabrina V daadwerkelijk heeft verbleven. In een aangetroffen Garmin GPS (navigatieapparaat) stond ook een op 19 februari 2014 aangemaakte track op de Brouwersdam in Zeeland. Terzijde merkt het hof op dat deze locatie ook een rol speelde in het onderzoek Vivaldi. Afgezien daarvan was Nederland kennelijk een bestemming van de Sabrina V. En op deze in beslag genomen Garmin GPS stond een drietal adressen aan de kust van Italië. Bij de aanhouding van [medeverdachte 3] op 29 oktober 2013 werd bij hem een briefje aangetroffen met daarop dezelfde adressen in Italië.
Op de Sabrina V is tot slot ook nog een mobiele telefoon van het merk Blu aangetroffen met het nummer +18683744359. Het contract stond weliswaar op naam van ene ‘Richard Fabien’ die op Trinidad en Tobago zou wonen, maar de berichten die ermee werden verzonden en ontvangen waren in het Nederlands. Bovendien stonden in de telefoon maar vijf contacten: drie nummers van [medeverdachte 3] , een van [betrokkene 3] (die in dit onderzoek al eerder naar voren kwam) en een Jamaicaans telefoonnummer. Het hof gaat er daarom vanuit dat de telefoon door één van de drie opvarenden is gebruikt.
De vraag wie de gebruiker was kan uit de inhoud van de berichten worden afgeleid. Op 9 juli 2014 sms’t [medeverdachte 3] : “T wens je moeder even verjaardag nu”. Dat bericht was kennelijk bedoeld voor [medeverdachte 6] , wiens moeder op 9 juli 1952 is geboren. [medeverdachte 6] antwoordt echter zelf niet direct, zoals blijkt uit de antwoorden: “Dat wist die wel” en “Dat diet die zelf wel (…)”. Op 15 juli 2014 om 12:05:49 en om 12:18:58 sms’t [medeverdachte 3] over ‘papier sturen aan u z’ en over iets wat ‘u z moet ontvangen’. Het hof gaat er gelet op de aanduiding ‘u z’ vanuit dat hiermee [verdachte] is bedoeld, een van de drie aanwezigen op de boot op dat moment. Tot slot is er op 17 juli 2014 een sms-bericht aan [medeverdachte 3] waarin het gaat over geldoverboekingen door ‘pa’. En op 19 juli 2014 wordt bericht over ‘die kut vader van mij’ die kennelijk eerder maar de helft had gestuurd en dat ‘de andere helft zo moet worden opgehaald’. Om te beginnen is uit het onderzoek gebleken dat [medeverdachte 1] , de vader van [medeverdachte 2] , meermalen geld heeft overgeboekt of doen overboeken in verband met de aankoop van de Papa Yo. Van een overboeking door de vader van [medeverdachte 6] of [verdachte] is in het onderzoek niet gebleken. En uit een aangetroffen bon van Western Union op de Sabrina V blijkt dat [medeverdachte 2] op 19 juli 2014 inderdaad een money transfer heeft opgehaald. Het geld was verzonden door zijn broer [broer medeverdachte 2] . Het voorgaande in samenhang bezien, rechtvaardigt de conclusie dat [medeverdachte 2] de gebruiker was van de ‘Blu-telefoon’.
Het hof stelt verder vast dat in de verstuurde en ontvangen berichten versluierd wordt gesproken, bijvoorbeeld:
  • ‘we gaan zsm optie b doen’;
  • als het over personen gaat: ‘bril’, ‘lut’, ‘hollywood’, ‘lange’;
  • ‘ok morgen hakken we knoop door .of deze of lange die kan (o s s) zeker en snel dus acht tot morgen ok’;
  • ‘voor een deel van andere is (op gele) (b b b s) en (p o b s) kijk daar maar even naar ok’;
  • ‘(…) wil mijn auto ook evn schoonmaken aan de onderkant hij rijdt voor geen meter nu zo veel troep eronder’;
  • ‘Voor je gaat zoek dubbel goed naar slang onder schat bv beest niet kruipt waar je het niet verwacht hoor aub doe het extra goed’; en
  • ‘hoop je later WEL TE HOREN WAT JE WIL DOEN VRIEND EN WELKE TEGEL IK HET VIND’.
En in de berichten wordt gesproken over iets wat ‘daar klaar staat’. [medeverdachte 2] zegt in dat verband dat ‘ze niet zo veel krijgen’, maar hij wil wel weg. Hij is ‘er helemaal klaar mee, want hij slaapt hier nu al 8 maanden’. Volgens [medeverdachte 3] zou het rond de 30ste klaar zijn en [medeverdachte 2] wil weten of dat ‘1000 procent zeker’ is, want hij heeft ‘haast geen 1 fuck (het hof begrijpt: geen geld) meer’. Uit een bericht van [medeverdachte 3] kan worden afgeleid dat ze het hebben over een project waar flink geld in is gestoken: ‘maar hebben geen geld meer over alles is er in gestoken’. Tot slot laat [medeverdachte 2] weten dat hij daar ‘niet voor niks’ wil komen, dan is er ‘echt niks meer om iets te ondernemen’ en hij wil ‘niet weer mee maken jaren niks te hebben’. Kennelijk is er met hetgeen de verdachten voor ogen hebben, een grote som geld te verdienen.
Op 22 september 2014 is de Sabrina V uitgevaren met aan boord [medeverdachte 2] , [medeverdachte 6] en [verdachte] . Volgens eigen opgave is men naar de Canarische Eilanden vertrokken. Kennelijk is men eerst naar Suriname gevaren, want in het ‘najaar van 2014’ is er in Suriname een doorzoeking geweest aan boord van de Sabrina V (in samenwerking met de Hondenbrigade) in Suriname. Er zijn toen geen drugs gevonden.
Op 11 november 2014 is de Sabrina V op de Azoren aangekomen. Op 14 november 2014 is de boot door de Portugese autoriteiten doorzocht, maar ook toen zijn er geen verdovende middelen aangetroffen.
Alle drie de verdachten zijn daarna kennelijk naar Nederland teruggekeerd. Geen van de verdachten heeft willen verklaren (ook niet als getuige in hoger beroep) waarom de boot is achtergebleven en wat er nadien met de boot is gebeurd.
6.1.3
Waarom de boten gekocht zijn
Uit het voorgaande volgt met betrekking tot de aanschaf van de Papa Yo:
[medeverdachte 3] vervulde een zeer actieve rol bij het aanschaffen van de Papa Yo; hij deed zich in een voorkomend geval zelfs voor als de eigenaar, maar de boot kwam niet op zijn naam. Dit past in de het door hem uitgeschreven plan.
[medeverdachte 2] was evenzeer nauw betrokken bij de aanschaf van de boot, gelet op onder meer de door hem ontvangen money transfers en de door hem gedane stortingen op de rekening van de bootmakelaar. Hij werd ook de eigenaar van de Papa Yo.
De boot werd op een onzakelijke wijze gefinancierd, namelijk door verschillende money transfers.
Het koopcontract van de boot werd op 8 februari 2013 ondertekend, eind maart was de boot betaald, maar pas op 10 juli 2013 is de boot uitgevaren. In de tussentijd is [medeverdachte 3] samen met [medeverdachte 2] in Ecuador geweest. [medeverdachte 3] is verder enkele dagen in Suriname geweest, in de tijd dat [medeverdachte 4] daar ook was. Voor beide reizen is geen verklaring gegeven, terwijl het gaat om bronlanden of doorvoerlanden van cocaïne (waaronder het hof verstaat: landen waar cocaïne wordt geproduceerd of van waaruit deze wordt uitgevoerd, onder meer naar Nederland).
Over de boot is door medeverdachten versluierd (‘auto’) gesproken.
Conform het plan van [medeverdachte 3] werd als bestemming de Canarische Eilanden opgegeven, namelijk Las Palmas op Gran Canaria.
Het is onbekend waar de boot, waarvoor een flink geldbedrag is betaald, is gebleven, terwijl geen van de verdachten hierover heeft willen verklaren.
Verder acht het hof in het bijzonder van belang dat geen van de verdachten, met uitzondering van [medeverdachte 5] , iets heeft verklaard over de reden waarom de Papa Yo is gekocht, dan wel waarom men op de boot heeft verbleven. [medeverdachte 5] heeft verklaard dat hij alleen op de Papa Yo heeft verbleven voor een korte vakantie, maar aan die verklaring hecht het hof, mede gelet op het navolgende, geen geloof.
Uit het voorgaande volgt met betrekking tot de aanschaf van de Sabrina V:
Ook bij de aanschaf van de Sabrina V heeft [medeverdachte 3] een zeer actieve rol gespeeld. Hij heeft de onderhandelingen gevoerd en het grootste deel van de aankoopsom betaald. Desondanks kwam de boot ook in dit geval niet op zijn naam.
De koopsom werd, ondanks de hoogte van het bedrag, contant voldaan. In het koopcontract was een veel lager bedrag opgenomen.
Terwijl [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] druk bezig waren de koopsom voor de Papa Yo bij elkaar te krijgen, uitten zij al aan [getuige 1] hun belangstelling voor de aanschaf van de Sabrina V, terwijl van reguliere, legale in- en verkoopactiviteiten van zeilboten door beiden of één of meer andere verdachten niet is gebleken. [medeverdachte 3] heeft zelfs verklaard dat de Sunny de enige zeilboot is geweest die hij ooit heeft gekocht en opgeknapt.
Kort voor de feitelijke overdracht op 16 november 2013 is de buitenboordmotor van de Sabrina V gestolen, maar de opvarenden wilden niet dat de politie erbij zou worden gehaald.
Met uitzondering van [medeverdachte 5] , verbleven de opvarenden ( [medeverdachte 2] , [medeverdachte 6] en [verdachte] ) van 16 november 2013 tot 22 september 2014 in het Caraïbisch gebied, waarbij reisbewegingen zijn vastgesteld nabij Venezuela en Guyana, beide bron- of doorvoerlanden van cocaïne. Over de reden van deze opvallende reisbewegingen, en meer in het bijzonder waarom men een paar dagen voor de kust van Guyana heeft ‘rondgedobberd’, hebben de verdachten niet verklaard.
[medeverdachte 2] , [medeverdachte 6] en [verdachte] zijn enige tijd van boord geweest en hebben in Suriname verbleven, eveneens een bron- of doorvoerland van cocaïne, terwijl geen van hen heeft willen verklaren waarom.
Er werd onjuiste informatie verstrekt door de opvarenden, zoals hiervoor toegelicht ( [getuige 1] werd als eigenaar genoemd, er werd aan de autoriteiten gemeld dat de boot pas een paar dagen bij de haven van Trinidad lag en [verdachte] gaf een valse naam op).
[medeverdachte 2] voerde met [medeverdachte 3] versluierde gesprekken, waaruit kan worden afgeleid dat ze wachtten op iets (ter uitvoering van ‘plan b’) waarmee flink geld verdiend kon worden en waarvoor ze moesten uitvaren met de Sabrina V.
Het moet er bij gebreke van een andersluidende verklaring voor worden gehouden dat de Sabrina V in de Azoren is achtergebleven en dat geen van de betrokkenen ooit nog naar de boot, waarvoor veel geld is betaald, heeft omgekeken.
Tot slot geldt ook hier dat geen van de verdachten een aannemelijke verklaring heeft afgelegd over de reden om de Sabrina V te kopen en vervolgens hun (langdurige) aanwezigheid op de boot. Aan de verklaring van [medeverdachte 3] dat hij alleen mee was naar Oostenrijk om de boot te kopen, omdat [medeverdachte 5] geen Duits sprak, gaat het hof om de hierboven al genoemde redenen voorbij. [medeverdachte 2] , [medeverdachte 6] en [verdachte] hebben überhaupt geen verklaring afgelegd. De verklaring van [medeverdachte 5] , inhoudende dat hij de boot (samen met [medeverdachte 2] ) heeft gekocht met het idee de boot te repareren en door te verkopen, is volstrekt onaannemelijk. Om te beginnen had [medeverdachte 5] , zoals hij zelf ook heeft verklaard, geen enkele ervaring met dat soort transacties. Van [medeverdachte 2] is dat evenmin gebleken. Verder geldt dat [medeverdachte 5] volgens eigen zeggen de Sabrina V nooit meer heeft gezien, nadat hij deze had verlaten na hierop een periode te hebben verbleven. Uit niets blijkt dat de boot inderdaad is opgeknapt en doorverkocht, terwijl [medeverdachte 5] toch een fors bedrag van € 32.000,00 had geïnvesteerd. Sterker nog: [medeverdachte 5] heeft geen antwoord willen geven op de vraag wat er uiteindelijk met zijn boot is gebeurd.
Alle hiervoor beschreven feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd, zijn redengevend voor het bewijs dat, behalve de Papa Yo, ook de Sabrina V is aangeschaft met het doel om cocaïne te vervoeren vanuit het Caraïbisch gebied naar Nederland en/of elders in Europa en dat de verdachten ook met dat doel op de boten hebben verbleven, terwijl de verdachte geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven. Dat de bedoeling was om cocaïne te vervoeren volgt niet enkel uit het feit dat met de Sabrina V en door de verdachten zelf verschillende bron- of doorvoerlanden zijn bezocht, maar ook uit het gegeven dat het een feit van algemene bekendheid is dat cocaïne van Zuid-Amerika naar Europa pleegt te worden vervoerd en niet andersom. Bovendien passen de gedragingen met de Sabrina V zeer goed in het eerdere plan van [medeverdachte 3] , zoals hij die in zijn brieven aan [medeverdachte 4] uiteen heeft gezet. Zoals hiervoor is overwogen, wordt in de brieven gedoeld op de smokkel van cocaïne. Het feit dat de Sabrina V drie keer is doorzocht en telkens geen cocaïne aan boord is aangetroffen, doet aan de vaststelling dat de boot is aangeschaft met het opzet cocaïne te vervoeren niet af. Het hof acht het bovendien onaannemelijk dat één van de opvarenden van de Sabrina V onder de genoemde omstandigheden geen wetenschap had van de beoogde cocaïnesmokkel. Het hof overweegt tot slot dat een ander, legaal scenario waarin de genoemde feiten en omstandigheden ook zouden kunnen passen, niet aannemelijk is geworden. Sterker nog: [verdachte] heeft niet gesteld, laat staan onderbouwd, dat daarvan sprake is.
6.1.4
Medeplegen
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten. Uit het voorgaande volgt dat [medeverdachte 3] een zeer belangrijke, initiërende rol heeft vervuld bij de aanschaf van de Sabrina V waarmee cocaïne moest worden vervoerd. [medeverdachte 5] heeft bij de aanschaf van deze boot een belangrijke rol gespeeld door deze mede te financieren en op zijn naam te zetten. Hij heeft zich bij de overdracht van de boot ook samen met [medeverdachte 2] gepresenteerd als de nieuwe eigenaar en heeft geruime tijd als bemanningslid op de boot verbleven. [verdachte] was eveneens bemanningslid van de Sabrina V, net als [medeverdachte 6] en [medeverdachte 2] . Zij hebben langdurig in het Caraïbisch gebied verbleven. Voor de uitvoering van het beoogde cocaïnetransport was cruciaal dat met de boot vanuit het Caraïbisch gebied naar Europa (de Azoren daaronder begrepen) zou worden gevaren. Dat is geen ongevaarlijke reis, die een gedegen voorbereiding vergt en in beginsel niet door één persoon kan worden uitgevoerd. De opvarenden van de Sabrina V vervulden daarom een onmisbare rol.
Op grond hiervan, en in aanmerking genomen hetgeen in paragraaf 6.1.2 over ieders rol is vastgesteld, komt het hof dan ook tot het oordeel dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en – in elk geval – de medeverdachten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] , die in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht het hof ook het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
Uit het dossier blijkt niet dat [verdachte] betrokken is geweest bij de aanschaf en de verdere inzet van de Papa Yo, zodat hij in zoverre dient te worden vrijgesproken.
6.2
Overwegingen ten aanzien van feit 2 (deelneming aan een criminele organisatie in de zin van de Opiumwet)
Aan de verdachte is tevens deelneming aan een (criminele) organisatie als bedoeld in artikel 11a (oud) van de Opiumwet ten laste gelegd.
Onder een organisatie en deelneming daaraan als bedoeld in artikel 11a (oud) van de Opiumwet wordt verstaan: een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Aanwijzingen voor het bestaan van een samenwerkingsverband kunnen bijvoorbeeld zijn: gemeenschappelijke regels, het voeren van overleg, gezamenlijke besluitvorming, een taakverdeling, een bepaalde hiërarchie en/of geledingen. Dit zijn echter geen (cumulatieve) vereisten om van een samenwerkingsverband te kunnen spreken.
Voor het bewijs van deelneming aan die organisatie moet komen vast te staan dat de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met het oogmerk tot het plegen van de strafbare feiten, dan wel dat hij deze gedragingen ondersteunt. Elke bijdrage aan een organisatie kan strafbaar zijn. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten (die op zichzelf niet strafbaar behoeven te zijn), zolang maar van een aandeel in of ondersteuning van de verwezenlijking van het oogmerk kan worden gesproken. Om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt is niet vereist dat komt vast te staan dat een persoon heeft samengewerkt, of bekend moet zijn geweest, met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is.
Gelet op de inhoud van de dossierstukken, en in aanmerking genomen hetgeen hiervoor onder 6.1 is overwogen met betrekking de voorbereidings- en bevorderingshandelingen, stelt het hof vast dat tussen de medeverdachten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] een samenwerkingsverband heeft bestaan dat het oogmerk had om, samengevat, cocaïne Nederland in te voeren en deze invoer – mede vanuit Nederland – voor te bereiden. Daarbij kan over deze organisatie en ieders rol daarin rol het volgende worden vastgesteld:
( i) [medeverdachte 3] had binnen de organisatie een initiërende en coördinerende rol. Hij is degene die eerder het plan heeft ontwikkeld om vanuit het Caraïbisch gebied met zeilboten verdovende middelen naar Europa (waaronder begrepen: de Azoren) te vervoeren en hij heeft dit plan vervolgens met zijn medeverdachten opnieuw in de praktijk gebracht. Bij de aanschaf van de beide zeilboten die voor de beoogde cocaïnetransporten zouden worden gebruikt was hij van meet af aan betrokken. Vervolgens was hij ook bij de verdere voorbereiding van de transporten betrokken, bij de Papa Yo als één van de bemanningsleden, ook toen deze vertrok met de Canarische eilanden als opgegeven bestemming, en bij de Sabrina V op de coördinerende en aansturende wijze die hiervoor in paragraaf 6.1 is beschreven.
( ii) Bij de aanschaf van de Papa Yo werkte [medeverdachte 3] gedurende langere periode nauw samen met [medeverdachte 2] . [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] namen via de money transfers het benodigde geld in ontvangst om de Papa Yo te kunnen aanschaffen. [medeverdachte 2] werd vervolgens eigenaar van deze boot. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] verbleven samen in Ecuador, een bron- of doorvoerland van cocaïne. Ook [medeverdachte 2] was als bemanningslid op de Papa Yo aanwezig toen deze volgens opgaaf uitvoer richting de Canarische eilanden. Hij dook vervolgens weer op bij de aanschaf van de Sabrina V als één van degenen aan wie de boot werd overgedragen. Op deze boot heeft hij vervolgens zeer lange tijd verbleven, waarbij hij in nauw contact stond met [medeverdachte 3] en in versluierende taal sprak over het uit te voeren ‘plan b’. Zowel bij de reizen langs Venezuela en Guyana als bij de overtocht naar de Azoren was hij als bemanningslid aanwezig.
( iii) [medeverdachte 6] heeft bij de aanschaf van de Papa Yo een belangrijke rol gespeeld door, met de door hem verrichte money transfers, de aankoop van de boot te faciliteren. Hij wisselde voorts in versluierende taal informatie over de aanschaf van deze boot uit met [medeverdachte 4] , nadat deze kort daarvoor op zijn beurt met [medeverdachte 3] hierover versluierend contact had gehad. Ook [medeverdachte 6] was aanwezig bij de overdracht van de Sabrina V en ook hij verbleef vervolgens zeer lange tijd met [medeverdachte 2] in het Caraïbisch gebied. Tot slot was ook hij als bemanningslid op de Sabrina V, zowel bij de reizen langs Venezuela en Guyana als bij de overtocht naar de Azoren.
( iv) Ook [medeverdachte 5] was bij zowel de Papa Yo als de Sabrina V betrokken. Samen met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] verbleef hij op de Papa Yo, ook bij de genoemde tocht naar de Canarische eilanden, volgens opgaaf althans. Hij vergezelde [medeverdachte 3] naar Oostenrijk om de Sabrina V te kopen, waarbij hij deze boot deels financierde en deze ook op zijn naam liet zetten. Vervolgens reisde hij met [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [verdachte] naar Trinidad en Tobago om de boot in ontvangst te nemen. Ook op deze boot verbleef hij vervolgens langere tijd.
Ook de verdachte heeft tot dit samenwerkingsverband behoord. De verdachte heeft immers als bemanningslid op de Sabrina V verbleven, zowel bij de reizen langs Venezuela en Guyana als bij de overtocht naar de Azoren, waarbij het hof verder verwijst naar hetgeen hiervoor in paragraaf 6.1.2 is toegelicht. Op deze manier heeft de verdachte in de bewezen verklaarde periode een aandeel gehad, van wezenlijk belang ook, in de gedragingen die strekken tot het oogmerk om cocaïne in Nederland in te voeren en deze invoer voor te bereiden. Daarbij varieerde de samenwerking tussen de verdachte met de medeverdachten op de hiervoor vastgestelde wijze, kennelijk (mede) afhankelijk van de taken die moesten worden opgepakt.
In het licht van de hiervoor in paragraaf 6.1 genoemde redengevende feiten en omstandigheden en de gedane vaststellingen, is evident dat de verdachte wetenschap van het bestaan en het oogmerk van de organisatie heeft gehad.
Het is hof is dan ook, gelet op het voorgaande en de inhoud van de gebruikte bewijsmiddelen, van oordeel dat de verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, vierde en vijfde lid, en artikel 10a, eerste lid, van de Opiumwet.
Daarmee komt het hof tot een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde.
6.3
Overwegingen ten aanzien van feit 3 (witwassen)
De verdachte wordt – voor zover in hoger beroep nog aan de orde – verweten, samengevat, dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van witwassen van twee contante geldbedragen, in totaal € 1.272,00, via money transfers.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich overeenkomstig de inhoud van haar schriftelijke requisitoir op het standpunt gesteld, samengevat weergegeven, dat het ten laste gelegde witwassen kan worden bewezen.
De advocaat-generaal neemt als uitgangspunt dat de verdachte en zijn medeverdachten met elkaar, al dan niet via familie en bekenden, in het kader van het plan om drugs te transporteren, van misdrijf afkomstig geld rondpompten. Zo bezien zijn de betalingen aan de verdachte van [medeverdachte 2] en [betrokkene 3] per definitie verdacht. Nu de verdachte over deze bedragen zwijgt, kan het niet anders zijn dan dat de in de tenlastelegging genoemde bedragen van enig misdrijf afkomstig zijn.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geconcludeerd tot vrijspraak. Daartoe heeft zij aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat het niet anders kan dan dat de bedragen die [medeverdachte 2] en [betrokkene 3] aan de verdachte hebben overgemaakt van misdrijf afkomstig zijn en dat de verdachte dat wist of redelijkerwijs moest vermoeden. Er is dus geen vermoeden van witwassen.
6.3.1
Beoordeling
Beoordelingskader witwassen
Het hof stelt wat het beoordelingskader betreft voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis Sr opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Dat een voorwerp ‘afkomstig is uit enig misdrijf’ kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, zoals in deze zaak het geval is, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het openbaar ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
Witwasvermoeden
De verdachte ontving via money transfers op 7 november 2013 van [medeverdachte 2] een contant geldbedrag van € 800,00 en op 11 april 2014 van [betrokkene 3] een contant geldbedrag van € 472,00, terwijl hij zich in respectievelijk Qatar en Grenada bevond.
Het hof is, anders dan de advocaat-generaal heeft betoogd, van oordeel dat op grond van feiten en omstandigheden, zoals blijkend uit de bewijsmiddelen, voor iedere afzonderlijke money transfer beoordeeld moet worden of het vermoeden is gerechtvaardigd dat het niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag dat met de transactie is gemoeid uit enig misdrijf afkomstig is.
Bij de betaling van het bedrag van € 472,00 is geen sprake van een witwasvermoeden. Het gaat om een zodanig laag bedrag dat dit niet het vermoeden rechtvaardigt dat dit geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is, terwijl dit ook overigens uit het dossier niet kan worden afgeleid. Dit betekent dat de verdachte van witwassen van dit geldbedrag moet worden vrijgesproken.
Dat geldt niet voor het geldbedrag van € 800,00 dat de verdachte ontving van [medeverdachte 2] op 7 november 2013. Het ging om een relatief hoog bedrag. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat het netto-jaarinkomen van [medeverdachte 2] over het jaar 2013 een bedrag van € 346,00 bedroeg en over de twee jaren ervoor gemiddeld € 2.196,00 was, waarvan hij ook nog in zijn dagelijks levensonderhoud zou moeten voorzien. [medeverdachte 2] heeft over de herkomst van het gestorte bedrag geen verklaring afgelegd. Dit alles bij elkaar genomen rechtvaardigt naar het oordeel van het hof een witwasvermoeden.
Daarvan uitgaande, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van het contante geld waarmee de storting is gedaan.
Verklaring van de verdachte
De verdachte heeft over de herkomst van het geld waarmee de overboeking aan hem is gedaan, ook in hoger beroep, geen inhoudelijke verklaring willen afleggen. Dit brengt het hof tot het oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het op 7 november 2013 van [medeverdachte 2] ontvangen contante geldbedrag van € 800,00 uit enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dit wist.
Het verweer wordt verworpen. Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen van een geldbedrag van € 800,00. Daarbij is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [medeverdachte 2] , die naar het oordeel van het hof inherent is aan deze vorm van betaling via een money transfer, waarbij immers door de verzender bij een geldkantoor geld wordt overgeboekt dat vervolgens weer door de ontvanger bij een geldkantoor wordt opgehaald.

7.Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1 (ZD 05)
hij in de periode van 26 oktober 2013 tot en met 14 november 2014 in Nederland en/of Curaçao en/of en/of Portugal en/of Trinidad en Tobago,
tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk vervoeren en binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid cocaïne, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- zich en anderen gelegenheid tot het plegen van die feiten heeft getracht te verschaffen, en
- een vervoermiddel voorhanden heeft gehad waarvan verdachte wist dat die bestemd was tot het plegen van die feiten,
immers is hij, verdachte, tezamen en in vereniging met anderen,
- aanwezig geweest (als bemanningslid) op de zeilboot de Sabrina V;
feit 2 (ZD E05)
hij in de periode van 26 oktober 2013 tot en met 14 november 2014 in Nederland, en/of Curaçao en/of Portugal en/of Trinidad en Tobago,
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit hemzelf, verdachte, en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] ,
welke organisatie tot oogmerk had
- het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 vijfde lid van de Opiumwet, namelijk het binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne en/of
- het plegen van strafbare voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet;
feit 3 (ZD E02)
hij op 7 november 2013 in Nederland en/of Qatar tezamen en in vereniging met een ander, een voorwerp, te weten een geldbedrag van euro 800,- (van [medeverdachte 2] ) heeft voorhanden gehad, terwijl hij verdachte en zijn mededader wisten dat bovengenoemd geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was van enig misdrijf.
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze zijn opgenomen in de bij dit arrest behorende bewijsmiddelenbijlage.

8.Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van het voorbereiden of bevorderen van een feit, bedoeld in het vierde/vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, door zich/een ander gelegenheid tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en een vervoermiddel voorhanden te hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat die bestemd is tot het plegen van dat feit.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vijfde lid, en artikel 10a, eerste lid, van de Opiumwet.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van witwassen.

9.Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit.

10.Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor de door de rechtbank bewezen verklaarde feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar, waarbij zij rekening heeft gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en heeft gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij, en bij de keus voor een vrijheidsbenemende straf, in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft met een aantal medeverdachten de invoer van cocaïne vanuit het Caraïbisch gebied voorbereid. Zij hebben met dat doel een zeilboot, de Sabrina V, aangeschaft waarmee de cocaïne naar Europa (waaronder begrepen de Azoren) zou moeten worden vervoerd. De verdachte was als bemanningslid op de Sabrina V aanwezig, ook bij de overtocht naar de Azoren. Daarbij vormde hij met zijn medeverdachten een criminele organisatie, gericht op (de voorbereiding van) de invoer van cocaïne. Blijkbaar heeft de verdachte zich laten leiden door de wens om geld te verdienen en stelde hij deze wens boven het gegeven dat hij door zijn handelen zou bijdragen aan de gezondheidsrisico’s die afnemers van cocaïne lopen, welke risico’s algemeen bekend zijn. Het is duidelijk dat de verdachten met de zeilboot een grote hoeveelheid cocaïne hebben willen invoeren. Een dergelijke invoer van cocaïne heeft niet zelden ernstige, ontwrichtende gevolgen voor de maatschappij. Gewezen kan worden op afrekeningen in het criminele circuit, de corrumperende werking die uitgaat van de in drugsorganisaties gegenereerde geldbedragen en het witwassen van grote geldsommen.
Het hof heeft bij het bepalen van de strafmaat gelet op straffen die in de rechtspraak worden opgelegd voor de deelname aan een criminele organisatie en de voorbereiding van de invoer van cocaïne. Daarbij heeft het hof rekening gehouden met de verhouding tussen het strafmaximum voor de geslaagde opzettelijke invoer van cocaïne (12 jaar) en het strafmaximum voor voorbereidingshandelingen (6 jaar). Gelet op (i) de ernst van deze feiten zoals hiervoor benoemd, waarbij het hof in het bijzonder acht slaat op de intensiteit en het vergevorderde stadium van de voorbereidingshandelingen, waarbij de Sabrina V ook daadwerkelijk vanuit het Caraïbisch gebied zijn weggevaren en (ii) de duur van de periode waarin deze hebben plaatsgehad acht het hof voor deze feiten als uitgangspunt een strafmaat van 18 maanden aangewezen.
Aan het ook bewezen verklaarde witwassen kent het hof, gelet op enerzijds het beperkte bedrag dat is witgewassen en anderzijds de soort en duur van de op te leggen straf voor de andere feiten, bij het bepalen van de straf geen zelfstandige betekenis toe.
In strafverzwarende zin houdt het hof rekening met de strafrechtelijke voorgeschiedenis van de verdachte, zoals deze blijkt uit het beschikbare uittreksel uit de Justitiële Documentatie. De verdachte is in 2008 door de rechtbank Rotterdam voor een poging tot opzettelijk handelen in strijd met artikel 2
onder A van de Opiumwet veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden. Deze veroordeling tot een langdurige gevangenisstraf heeft de verdachte er dus niet van weerhouden opnieuw een cocaïnetransport voor te bereiden en daartoe met anderen een criminele organisatie te vormen. Het hof acht gelet hierop een strafverzwaring op het hiervoor genoemde uitgangspunt passend voor de duur van 6 maanden.
In strafmatigende zin – en wel voor een duur van drie maanden – houdt het hof rekening met het feit dat inmiddels geruime tijd is verstreken sinds het plegen van de strafbare feiten.
Voor het overige geeft de door de verdediging genoemde omstandigheid dat de verdachte een baan heeft geen aanleiding tot strafmatiging. Dit is in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen van onvoldoende gewicht om lager te straffen, laat staan om af te zien van een gevangenisstraf.
Het hof acht, alles afwegende en gelet op het voorgaande, een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden in beginsel passend en geboden.
Bij de beoordeling van de vraag of en, zo ja, in welke mate de redelijke termijn in eerste aanleg is overschreden betrekt het hof de ingewikkeldheid van de zaak. Het onderzoek in deze strafzaak betreft een complex en grensoverschrijdend onderzoek, waarbij door de politie ook rechtshulpverzoeken naar verschillende landen zijn gedaan. Vervolgens is sprake geweest van een gelijktijdige berechting van de zaken tegen de verdachte en de medeverdachten. Daarbij zijn in de zaken van de verdachten verschillende getuigen in het buitenland gehoord, hetgeen in sommige gevallen zeer veel tijd in beslag heeft genomen. Onder deze omstandigheden geldt voor het hof als uitgangspunt dat voor de berechting van de zaak in eerste aanleg de behandeling van de zaak ter terechtzitting had moeten zijn afgerond met een eindvonnis binnen 3 jaar (2 jaar, vermeerderd met een termijn van 1 jaar vanwege de ingewikkeldheid van de zaak). Het hof stelt de aanvangsdatum van de redelijke termijn op 3 maart 2016, de datum waarop de verdachte is opgeroepen voor de eerste zitting bij de rechtbank. Dit betekent dat de redelijke termijn in eerste aanleg is geschonden met ruim 1 jaar en 10 maanden.
Het hof zal de in beginsel passend te achten gevangenisstraf 21 maanden matigen voor de duur van 3 maanden. Dit betekent dat aan de verdachte een gevangenisstraf van 18 maanden zal worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv, aan de orde is.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
10a en 11a van de Opiumwet;
47, 57, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

12.BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte en de officier van justitie niet-ontvankelijk in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven beslissingen tot vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde (medeplegen van) witwassen ter zake van de geldbedragen
(i) € 368,74, (ii) € 658,40, (iii) € 277,51, (iv) € 1.000,00, (v) € 250,00, (vi) € 500,00, (vii) € 1.250,00, (viii) € 250,00, (ix) € 350,00 en (x) € 100,00.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart de dagvaarding partieel nietig ten aanzien van feit 1 laatste gedachtestreepje.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J. Piena, mr. K.J. Veenstra en mr. R.A.E. van Noort, in tegenwoordigheid van
mr. T. Kaandorp, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 december 2022.
=========================================================================
proces-verbaal uitspraak
_______________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000440-21
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, op 8 december 2022.
Tegenwoordig zijn:
mr. J. Piena, voorzitter,
mr. K.J. Veenstra en mr. R.A.E. van Noort, leden,
en mr. T. Kaandorp, griffier.
Het openbaar ministerie wordt vertegenwoordigd door mr. M. Steinmetz, advocaat-generaal.
De raadsheer doet de zaak tegen de verdachte [verdachte] uitroepen.
De verdachte is
wel / nietin de zaal van de terechtzitting aanwezig.
Raadsman/raadsvrouw is
wel / nietaanwezig.
(zo ja:) naam raadsman/raadsvrouw en plaats:
Tolk is
wel / nietaanwezig. (zo ja:) naam tolk en taal:
De raadsheer spreekt het arrest uit.
De raadsheer geeft de verdachte kennis, dat daartegen binnen 14 dagen na heden beroep in cassatie kan worden ingesteld.
(indien de VTE is verschenen)
De verdachte heeft
wel / geenafstand gedaan van het recht aanwezig te zijn bij de uitspraak.
(indien VTEin deze zaakis gedetineerd)
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de raadsheer en de griffier is vastgesteld en ondertekend.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevindingen ‘voorbereidingshandelingen nautische transport – middels zeilboten van import/export van verdovende middelen – zaaksdossier E05’ (hierna: Zaaksdossier E05), p. E05-006.
2.Proces-verbaal van bevindingen Zaaksdossier E05, p. E05-007.
3.Opgenomen in het mapje ‘Azure - in EA per e-mail verstrekte stukken’, paginanummering Vivaldi F1 0560-0632.
4.Proces-verbaal van bevindingen Zaakdsossier E05, p. E05-001 t/m 002 en E05-009 t/m 011.
5.Zaaksdossier E05, map 4/5 en map 5/5 (doorgenummerde mappen 10 en 11).
6.Proces-verbaal van bevindingen Zaaksdossier E05, p. E05-002 en 0011-0015.
7.Arrest gerechtshof Fort de France van 25 januari 2018 (ongenummerd, opgenomen in het mapje ‘Azure - in EA