ECLI:NL:GHAMS:2022:3874

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 december 2022
Publicatiedatum
6 november 2023
Zaaknummer
23-000158-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereiding van cocaïnetransporten met zeilboten vanuit het Caraïbisch gebied naar Nederland en/of Europa, deelneming aan een criminele organisatie en witwassen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die betrokken was bij de voorbereiding van cocaïnetransporten met zeilboten vanuit het Caraïbisch gebied naar Nederland en Europa. De verdachte werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie en witwassen van geld en boten. De zaak kwam voort uit het strafrechtelijk onderzoek Azure, waarin de verdachte werd aangemerkt als leider van de organisatie. De verdachte had eerder een plan ontwikkeld om drugs met zeilboten naar Europa te vervoeren, wat hij opnieuw in de praktijk bracht met medeverdachten. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk 1000 gram cocaïne had vervoerd en dat hij betrokken was bij de aanschaf van de zeilboten Papa Yo en Sabrina V, die bedoeld waren voor het transport van cocaïne. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaar en 9 maanden, waarbij rekening werd gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en sprak de verdachte vrij van enkele onderdelen van de tenlastelegging, maar achtte de overige feiten wettig en overtuigend bewezen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000158-21
datum uitspraak: 8 december 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 11 januari 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-973730-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1943,
ter terechtzitting van 2 november 2022 opgegeven adres: [adres] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
2, 3, 7 en 24 november 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het Openbaar Ministerie hebben onbeperkt hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is – na de in eerste aanleg toegelaten nadere omschrijving van de tenlastelegging en wijziging van de tenlastelegging – ten laste gelegd dat:
feit 1 (ZD E01)
hij op of omstreeks 29 oktober 2013 te Amsterdam en/of Schiedam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 1000 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
feit 2 (ZD E05)
hij, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 11 januari 2013 tot en met 14 november 2014 te Nieuwersluis en/of Schiedam en/of Amsterdam en/of Hendrik Ido Ambacht en/of Sneek en/of Leeuwarden, althans in Nederland en/of Curaçao en/of Italië en/of Oostenrijk en/of Duitsland en/of Portugal en/of Ecuador en/of Guyana en/of Suriname en/of Trinidad en Tobago,
tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen;
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn, en/of
- zich en/of een of meer ander(en) gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist of ernstige redenen had om te vermoeden, dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft/is hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen:
- een of meer (zeil)bo(o)t(en), genaamd de Papa Yo/Femke en/of de Sabrina V, aangeschaft en/of
- samen met een ander (te weten [medeverdachte 1] ), naar Trinidad afgereisd, teneinde de aankoopsom van euro 41.000,- voor de aankoop van de zeilboot Papa Yo (contant en in termijnen) te voldoen en/of
- samen met een ander (te weten: [medeverdachte 2] ) naar Oostenrijk afgereisd om onderhandelingen te verrichten en/of de koopovereenkomst voor de aankoop van de Sabrina V (mede) te ondertekenen en het aankoopbedrag van euro 87.000,- (contant) te voldoen en/of
- ( meermalen) aanwezig geweest (als bemanningslid 'crew') op de (zeil)boot de Papa Yo/Femke en/of
- ( schoonmaak)werkzaamheden (laten) verricht(en) aan de (zeil)boot de Papa Yo/Femke en/of
- bemanning geregeld en/of laten regelen voor de (zeil)bo(o)t(en) de Papa Yo/ Femke en/of de Sabrina V, en/of
- geldzendingen (laten) verricht(en) vanuit Nederland naar Sint Maarten en/of Spanje en/ of Qatar en/of Trinidad en Tobago en/of Colombia en/of Suriname en/of de Verenigde Staten en/of
- ( telefonische) contact(en) en/of (een) ontmoeting(en) gehad en/of (een) bespreking(en) gevoerd en/of afspra(a)k(en) gemaakt met een of meer (mogelijke) producent(en), leverancier(s), transporteur(s), financier(s), afnemer(s), tussenperso(o)n(en), verlener(s) van hand- en spandiensten en/of ander(en) met betrekking tot de hoeveelheid, prijs, kwaliteit, levering, betaling, verpakking, opslag en/of het vervoer van eerdergenoemde hoeveelheid cocaïne en/of
- notities en/of documenten en/of afbeeldingen met (betrekking tot) de (zeil)bo(o)t(en) de Papa Yo/Femke en/of de Sabrina V voorhanden heeft gehad;
feit 3 (ZD E05)
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 11 januari 2013 tot en met 14 november 2014 te Nieuwersluis en/of Schiedam en/of Amsterdam en/of Hendrik Ido Ambacht en/of Sneek en/of Leeuwarden, althans in Nederland, en/of Curaçao en/of Frankrijk en/of Italië en/of Oostenrijk en/of Duitsland en/of Spanje en/of Portugal en/of Ecuador en/of Guyana en/of Suriname en/of Trinidad en Tobago
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit (onder meer) hem zelf, verdachte, en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of één of meer andere perso(o)n(en),
welke organisatie tot oogmerk had
- het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde en/of vierde en/of vijfde lid van de Opiumwet, namelijk het meermalen, althans eenmaal (telkens) binnen het grondgebied van Nederland brengen, in elk geval het (telkens) afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren, althans het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne, in elk geval van (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of
- het plegen van strafbare voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet,
terwijl hij, verdachte (mede) oprichter en/of leider en/of bestuurder van die organisatie was;
feit 4 (ZD E01+E02)
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 25 mei 2011 tot en met 30 juni 2014 te Amsterdam en/of Rotterdam en/of Leeuwarden en/of Sneek en/ of Nieuwersluis, althans in Nederland en/of Curaçao en/of Trinidad en Tobago en/of Oostenrijk en/of Spanje en/of Collectivité de Saint-Martin en/of Suriname en/of de Verenigde Staten,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(telkens) meermalen, althans eenmaal van één of meerdere voorwerpen, te weten:
= (Een) grote hoeveelheid/-heden geld, te weten in totaal (ongeveer) euro 30.670,30, althans enig(e) geldbedrag(en):
- een geldbedrag van euro 1.192,06 (USD1625) (op of omstreeks 25 mei 2011 aan [betrokkene 1] ) en/of
- een geldbedrag van euro 1000,- (op of omstreeks 26 september 2011 van [medeverdachte 6] ) en/of
- een geldbedrag van euro 1000,- (op of omstreeks 23 januari 2012 van [betrokkene 2] ) en/of
- een geldbedrag van euro 500,- (op of omstreeks 15 februari 2012 van [medeverdachte 6] ) en/of
- een geldbedrag van euro 4000,- (op of omstreeks 21 februari 2012 van [betrokkene 3] ) en/of
- een geldbedrag van euro 2500,- (op of omstreeks 22 februari 2012 van [medeverdachte 6] en/of
- een geldbedrag van euro 100,- (op of omstreeks 5 maart 2012 aan [betrokkene 4] ) en/of
- een geldbedrag van euro 100,- (op of omstreeks 12 maart 2012 aan [betrokkene 4] ) en/of
- een geldbedrag van euro 3000,- op of omstreeks 6 september 2012 van [medeverdachte 1] ) en/of
- een geldbedrag van euro 1000,- (op of omstreeks 13 februari 2013 van [medeverdachte 4] ) en/of
- een geldbedrag van euro 400,- (op of omstreeks 26 februari 2013 van [medeverdachte 4] ) en/of
- een geldbedrag van euro 5000,- (39385,50 Trinidad & Tobago DLR) (op of omstreeks 27 februari 2013 van [medeverdachte 4] ) en/of
- een geldbedrag van euro 2000,- (op of omstreeks 27 februari 2013 van [betrokkene 2] ) en/of
- een geldbedrag van euro 2000,- (op of omstreeks 27 februari 2013 van [medeverdachte 4] ) en/of
- een geldbedrag van euro 250,- (1940,10 Trinidad & Tobago DLR) (op of omstreeks 4 april 2013 van [medeverdachte 6] ) en/of
- een geldbedrag van euro 725,- (5671,12 Trinidad & Tobago DLR) (op of omstreeks 6 april 2013 van [medeverdachte 6] ) en/of
- een geldbedrag van euro 200,- (1577,53 Trinidad & Tobago DLR) (op of omstreeks 16 april 2013 van [medeverdachte 1] ) en/of
- een geldbedrag van euro 250,- (1967,88 Trinidad & Tobago DLR) (op of omstreeks 24 april 2013 van [medeverdachte 6] ) en/of
- een geldbedrag van euro 3.841,24 (op of omstreeks 24 juni 2013 aan [medeverdachte 1] ) en/ of
- een geldbedrag van euro 400,- (op of omstreeks 27 oktober 2013 aan [betrokkene 5] ) en/of
- een geldbedrag van euro 962,- (op of omstreeks 5 juni 2014 aan [medeverdachte 1] ) en/of
- een geldbedrag van euro 250,- (op of omstreeks 30 juni 2014 aan [medeverdachte 4] ) en/of
= Zeilboten:
- een (zeil)boot, genaamd de Sunny en/of de Sonny (gekocht op of omstreeks 28 juni 2011) en/of
- een (zeil)boot, genaamd de Papa Yo/Femke (gekocht op of omstreeks 8 februari 2013) en/of
- een (zeil)boot, genaamd de Sabrina V (gekocht op of omstreeks 23 oktober 2013) en/of
= Een geldbedrag
- een (groot) (contant) geldbedrag van in totaal euro 9.500,-, althans enig(e) geldbedrag(en) (in een woning op het adres [adres 2] ),
de werkelijke aard en/of herkomst en/of vindplaats en/of de vervreemding en/ of de verplaatsing heeft/ hebben verborgen en/of verhuld, althans heeft/ hebben hij verdachte en/of zijn mededader(s) verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op die geldbedrag(en), althans enig geldbedrag en/of (zeil)bo(o)t(en) was/waren
en/of
die voorwerpen te weten voornoemd(e) geldbedragen, althans enig geldbedrag en/of (zeil)bo(o)ten, heeft/hebben verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of gebruikt,
terwijl hij verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat bovengenoemd(e) geldbedrag(en) en of (zeil)boten - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
feit 5 (ZD E03)
hij op of omstreeks 29 oktober 2013 te Schiedam en/of Amsterdam en/of Hendrik Ido Ambacht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander of opzettelijk (een) geheel of gedeeltelijk aangelegd(e) radiozendappara(a)t(en), te weten:
twee althans een GSM-en/of UMTS en/of GPS en/of SRD-'mobiele telefoonjammer(s)', zijnde (een) appar(a)t(en), bedoeld om het mobiele telefoonverkeer in GSM- en/of UMTS-frequentiebanden in de directe omgeving van het apparaat geheel onmogelijk te maken door het uitzenden van een (breedbandig) stoorsignaal aanwezig heeft/hebben gehad,
terwijl aan hem, verdachte, als houder van dat radiozendapparaat, voor het gebruik hiervan op grond van hoofdstuk 3 van de Telecommunicatiewet, geen vergunning voor het gebruik van frequentieruimte is verleend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

2.Geldigheid dagvaarding

2.1
Verweer ten aanzien van de wijziging tenlastelegging
De verdediging heeft betoogd, samengevat weergeven, dat de rechtbank de vordering van de officier van justitie tot wijziging van de tenlastelegging op één punt niet had mogen toewijzen. Bij feit 3 was het verwijt aanvankelijk slechts de deelname aan een organisatie die zich richtte op, kort gezegd, het invoeren, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van verdovende middelen. Met de door de rechtbank toegestane wijziging is echter ook het voorbereiden daarvan als verwijt opgenomen. In zoverre is volgens de verdediging niet langer sprake van hetzelfde feit, maar van een ontoelaatbaar nieuw feit.
Het hof stelt voorop dat bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van de wijziging van de tenlastelegging de aan de te leggen maatstaf is of de in de aanvankelijke tenlastelegging omschreven gedraging hetzelfde feit in de zin van artikel 313, tweede lid, van het Wetboek van Stafvordering (Sv) in verbinding met artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) vormt als de in vordering tot wijziging van de tenlastelegging omschreven gedraging.
Bij toepassing van die maatstaf dient te worden onderzocht i) of de verwantschap tussen de verschillende delictsomschrijvingen waarop de tenlastelegging en de wijziging van de tenlastelegging zijn toegesneden – mede in aanmerking genomen of de strekking van de verschillende delictsomschrijvingen niet wezenlijk uiteenloopt – van zodanige aard is, en ii) tevens of de in de tenlastelegging en de wijziging van de tenlastelegging verweten gedragingen zijn begaan onder omstandigheden waaruit blijkt van een zodanig verband met betrekking tot de gelijktijdigheid van die gedragingen en de wezenlijke samenhang in het handelen en de schuld van de verdachte, dat de gedachte achter de in artikel 313, tweede lid, Sv opgenomen beperking, die naar artikel 68 Sr verwijst, meebrengt dat de gevorderde wijziging toelaatbaar is.
In de eerste plaats dienen daarbij als relevante vergelijkingsfactoren te worden betrokken de juridische aard van de feiten. Indien sprake is van verschillende delictsomschrijvingen, kan de mate van verschil tussen de strafbare feiten van belang zijn, in het bijzonder wat betreft de rechtsgoederen ter bescherming waarvan de onderscheidene delictsomschrijvingen strekken, en de strafmaxima die op de onderscheiden feiten zijn gesteld, in welke strafmaxima onder meer tot uitdrukking komt de aard van het verwijt en de kwalificatie als misdrijf dan wel overtreding.
In de tweede plaats dient als relevante vergelijkingsfactor te worden betrokken de gedraging van de verdachte. Indien de tenlastelegging en de vordering tot wijziging daarvan niet dezelfde gedraging beschrijven, kan de mate van verschil tussen de gedragingen van belang zijn, zowel wat betreft de aard en de kennelijke strekking van de gedragingen als wat betreft de tijd waarop, de plaats waar en de omstandigheden waaronder zij zijn verricht (vgl. HR 1 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BM9102).
In de aanvankelijke versie van de tenlastelegging is bij feit 3 aan de verdachte in de kern verweten dat hij samen met anderen heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, die tot oogmerk had om cocaïne Nederland in te voeren en / of andere handelingen met betrekking tot deze cocaïne te verrichten. Met de door de rechtbank toegestane wijziging van de tenlastelegging is ten laste gelegd dat de organisatie óók tot doel had deze gedragingen voor te bereiden. Met deze enkele wijziging is geen sprake van een nieuw feit in de zin van artikel 68 Sr. Het verwijt was en is immers dat de verdachte heeft deelgenomen aan een drugsorganisatie, waarbij met de toegestane wijzigingen is verduidelijkt wie de deelnemers waren en waarbij de pleegplaatsen en de pleegperiode zijn gespecificeerd. Het enkele feit dat het een organisatie betreft die ook tot doel heeft om de beoogde drugsinvoer en andere genoemde gedragingen voor te bereiden, welke voorbereiding inherent is aan het kunnen verrichten van de beoogde gedragingen, brengt in de aard en doelstelling van deze organisatie, noch in de ten laste gelegde gedragingen van de verdachte, geen wezenlijke verandering.
Dit betekent dat het verweer van de verdediging wordt verworpen.
2.2
Eerste verweer ten aanzien van de nietigheid van de dagvaarding
De verdediging heeft betoogd, samengevat weergegeven, dat de dagvaarding wat feit 3 betreft nietig is, nu deze onvoldoende feitelijk is. De tenlastelegging concretiseert immers niet de gedragingen die bij de deelneming aan de criminele organisatie worden verweten.
Dit verweer slaagt niet. Zoals volgt uit de jurisprudentie van de Hoge Raad (vgl. HR 15 december 1998, NJ 1999, 205, dat weliswaar betrekking heeft op artikel 140 Sr, maar dat ook van betekenis is voor de uitleg van artikel 11a (oud) en het huidige artikel 11b van de Opiumwet, waarin immers dezelfde bestanddelen ‘deelneming’ en ‘criminele organisatie’ zijn opgenomen), hebben de termen ‘deelneming’ en ‘organisatie’ niet alleen kwalificatieve, maar ook voldoende feitelijke betekenis. Dit betekent dat deze termen in de tenlastelegging geen feitelijke uitwerking behoeven. Hetgeen de raadsman overigens in dit kader heeft aangevoerd, geeft het hof geen aanleiding tot een ander oordeel. Er kan voor de verdachte, beschouwd in het licht van de specifieke in zaaksdossier E05 beschreven voorbereidingshandelingen, geen onduidelijkheid over bestaan welk verwijt hem als deelnemer aan de criminele organisatie wordt gemaakt.
2.3
Tweede verweer ten aanzien van de nietigheid van de dagvaarding
De rechtbank heeft ter terechtzitting van 30 november 2016 het preliminair gevoerde verweer over de geldigheid van de dagvaarding gedeeltelijk gegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de tenlastelegging van feit 2, voor zover het betreft het voorlaatste gedachtestreepje, onvoldoende feitelijk en om die reden nietig is.
Volgens de advocaat-generaal is deze beslissing van de rechtbank onjuist. Zij heeft daartoe betoogd dat de beschrijving bij het desbetreffende gedachtestreepje voldoende concreet is, nu duidelijk is – zeker in de sleutel van het ten laste gelegde medeplegen en gelet op de inhoud van het dossier – wat het verwijt is.
Het hof ziet zich – in het licht van het standpunt van de advocaat-generaal – ambtshalve voor de vraag gesteld of de beslissing van de rechtbank over de nietigheid van de dagvaarding al dan niet ter beoordeling aan het hof voorligt. Daartoe is het volgende van belang. De officier van justitie heeft onbeperkt hoger beroep ingesteld tegen het vonnis. In de appelschriftuur zijn geen grieven gericht tegen deze beslissing van de rechtbank. Eerst ter terechtzitting in hoger beroep bij gelegenheid van repliek heeft de advocaat-generaal dit punt aan de orde gesteld.
Ambtshalve stelt het hof het volgende voorop. Een preliminair genomen beslissing tot nietigverklaring van de dagvaarding is een einduitspraak in de zin van artikel 138 Sv. Op grond van artikel 408 Sv dient het hoger beroep tegen zo’n beslissing binnen veertien dagen te worden ingesteld. De omstandigheid dat de beslissing tot nietigverklaring niet op de gehele dagvaarding betrekking heeft maar op slechts één van de daarin genoemde feiten, doet hieraan op zich niet af; ook dan is – in zoverre – sprake van een eindbeslissing (vgl. HR 13 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN9235). In dit geval is de hoger beroepstermijn tegen de door de rechtbank genomen beslissing tot nietigverklaring evenwel niet reeds gaan lopen op 30 november 2016, de dag van het onderzoek ter terechtzitting waarop de beslissing is genomen. Nog daargelaten dat deze beslissing niet op 30 november 2016 – en overigens ook niet nadien – is opgenomen in een aan de wettelijke vereisten beantwoordend eindvonnis (vgl. HR 16 september 1996, NJ 1997, 122), is van belang dat de beslissing slechts betrekking heeft op een gedeelte van het ten laste gelegde feit, namelijk op één van de gedachtestreepjes waarin de feitelijke gedragingen zijn uitgewerkt, en niet op het verweten feit als geheel. In een dergelijk geval, waarin de beslissing tot nietigverklaring onverlet laat dat de rechter nog steeds een inhoudelijk oordeel dient te geven over het (wel geldige gedeelte van het) betreffende feit, kan de beslissing tot nietigverklaring naar het oordeel van het hof ook op inhoudelijke gronden niet worden aangemerkt als een eindbeslissing in de zin van artikel 138 Sv. Een andere uitleg zou tot de ongerijmde uitkomst leiden dat een ten laste gelegd feit tegelijkertijd in eerste aanleg (wat betreft het geldige gedeelte van de tenlastelegging) als in hoger beroep (wat betreft het appel tegen de nietigverklaring van het andere gedeelte) ter beoordeling zou komen voor te liggen. Conclusie is dan ook dat het (onbeperkt ingestelde) hoger beroep van de officier van justitie van 25 januari 2021 mede is gericht tegen de preliminair genomen beslissing van de rechtbank tot nietigverklaring van het genoemde gedachtestreepje. Deze beslissing ligt dus in hoger beroep ter beoordeling aan het hof voor. De omstandigheid dat de officier van justitie in de appelschriftuur geen grief heeft gericht tegen deze beslissing en de advocaat-generaal deze vervolgens pas bij repliek inhoudelijk heeft aangevochten, maakt dit niet anders (vgl. HR 21 maart 1989, NJ 1989, 865).
Inhoudelijk overweegt het hof verder het volgende.
Op grond van artikel 261 Sv dient een dagvaarding de opgave te behelzen van het feit dat aan de verdachte wordt verweten. De wezenlijke functie van de tenlastelegging brengt mee dat – en de opgave van het feit zal dan ook voldoen aan artikel 261 Sv indien – deze zo duidelijk is dat de verdachte zich naar behoren tegen het strafrechtelijke verwijt kan verdedigen. In dit geval is onder het genoemde gedachtestreepje in algemene bewoordingen aan de verdachte ten laste gelegd dat hij ontmoetingen en besprekingen heeft gehad en afspraken heeft gemaakt, met niet nader omschreven personen anders dan door te vermelden dat het, bijvoorbeeld, betrof: leveranciers, transporteurs of tussenpersonen, terwijl ook na kennisneming van het dossier niet zonder meer voor de verdachte begrijpelijk moet zijn geweest waar in de tenlastelegging op wordt gedoeld. Naar het oordeel van het hof is deze omschrijving in dit geval onvoldoende specifiek om te kunnen gelden als een opgave in de hiervoor bedoelde zin. De dagvaarding is daarom in zoverre nietig.

3.Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

4.Inleiding

De strafzaak tegen de verdachte (hierna ook aangeduid bij zijn naam) en de medeverdachten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] vloeit voort uit het strafrechtelijk onderzoek Azure. Dat onderzoek draait, samengevat, om de verdenking van de voorbereiding van cocaïnetransporten met zeilboten, de daarmee samenhangende deelneming aan een criminele organisatie en witwassen. [verdachte] is door het openbaar ministerie aangemerkt als leider van deze criminele organisatie. Hem wordt bovendien het bezit van een kilo cocaïne en twee ‘jammers’ verweten.
[verdachte] zat in de periode 2004 tot en met 2006 in Spanje gedetineerd vanwege een drugsdelict. Vanuit de gevangenis heeft [verdachte] verschillende brieven aan [medeverdachte 3] geschreven. [1] Deze brieven bevatten, samengevat, een beschrijving van een manier om drugs met zeilboten vanuit het Caraïbisch gebied naar Europa te vervoeren. Het hof komt hieronder op de inhoud van deze brieven terug.
In de periode 2006 tot en met 2008 is onder de naam Vivaldi onderzoek gedaan naar de invoer van cocaïne vanuit Zuid-Amerika / Trinidad en Tobago naar Nederland met behulp van de zeilboot Saga Loco. Voor hiermee samenhangende voorbereidingshandelingen en een poging tot invoer zijn [verdachte] (5 jaar gevangenisstraf), [medeverdachte 3] (8 jaar gevangenisstraf) en [medeverdachte 5] (30 maanden gevangenisstraf, maar uitsluitend voor het medeplegen van de poging tot invoer) veroordeeld. De brieven van [verdachte] aan [medeverdachte 3] zijn destijds in de woning van [medeverdachte 3] aangetroffen en als bewijsmiddel gebruikt. [2] Deze brieven zijn als bijlage bij het ‘proces-verbaal van briefverkeer [verdachte] - [medeverdachte 3] ’ in het dossier Azure gevoegd. [3]
Op 29 december 2011 is het strafrechtelijk onderzoek Kasinda gestart. In de maanden december 2012 en januari 2013 kwam vervolgens een groep personen in beeld die bezig zou zijn met de voorbereiding van een drugstransport met behulp van de zeilboot Ossa, gelegen in Spanje. Tot deze groep behoorden onder andere [medeverdachte 3] , [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] . [4] Van hen is uiteindelijk alleen [medeverdachte 3] vervolgd; hij is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden. Het dossier ‘E04 Kasinda’ is als bijlage in het dossier Azure gevoegd. [5]
Uit het onderzoek Kasinda is gebleken dat de plannen met de zeilboot Ossa geen doorgang vonden, maar er ontstond tevens het vermoeden dat enkele leden van genoemde groep in januari 2013 naar Trinidad en Tobago zijn afgereisd en daar de zeilboot Papa Yo hebben gekocht om drugs mee te vervoeren. Op 10 april 2013 startte vervolgens het onderzoek Azure dat zich richtte op deze groep en kan worden beschouwd als een voortzetting van het onderzoek Kasinda. [6] Gedurende het onderzoek Azure is [verdachte] op 29 oktober 2013 aangehouden en is in zijn auto een kilo cocaïne gevonden. Aansluitend heeft [verdachte] in voorlopige hechtenis gezeten tot deze op 7 februari 2014 werd geschorst. Drie dagen later is hij op vrije voeten gesteld.
Gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis is [verdachte] op 29 juni 2016 op 600 mijl voor de kust van Guadeloupe door de Franse marine aangehouden in een zeilboot. [medeverdachte 2] was medeopvarende en is eveneens aangehouden. De zeilboot is naar Martinique begeleid. [verdachte] en [medeverdachte 2] zijn daar veroordeeld voor het vervoeren van 14,5 kilo cocaïne die na de aanhouding in zee is aangetroffen. In hoger beroep zijn [verdachte] en [medeverdachte 2] op 25 januari 2018 (onherroepelijk) veroordeeld tot gevangenisstraffen van respectievelijk 7 en 5 jaar. [7]

5.Beoordeling van het bewijs

5.1
Overwegingen ten aanzien van de feiten 1 en 5 (1000 gram cocaïne en twee jammers)
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft aan de hand van haar schriftelijk requisitoir gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de feiten 1 en 5.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde. Daartoe heeft hij aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor (voorwaardelijk) opzet bij de verdachte. De door de rechtbank gehanteerde algemene ervaringsregel dat iemand weet wat er in zijn auto ligt, gaat in dit geval niet op, omdat ‘het immers redelijkerwijs voor betwisting vatbaar is dat iemand weet wat er in zijn auto ligt’. Er zijn bovendien geen dactyloscopische sporen van de verdachte gevonden op de tas en de verpakking waarin de cocaïne is aangetroffen. Daarnaast heeft [getuige 1] verklaard dat de auto van de verdachte vaker door anderen werd gebruikt. Dit maakt de verklaring van de verdachte dat hij niet de enige gebruiker van de auto is geweest, aannemelijk.
De raadsman heeft geen verweer gevoerd noch vrijspraak bepleit ten aanzien van feit 5.
Feiten en omstandigheden
De verdachte reed op 29 oktober 2013 in een Volkswagen Touareg op de Rijksweg A20. Nadat hij was aangehouden onderaan de afrit Schiedam Noord, is de Volkswagen doorzocht. Daarbij is onder de passagiersstoel achter de bestuurdersstoel een tas met daarin een kilo cocaïne aangetroffen. Ook zijn op een later moment in de auto twee telefoonjammers gevonden. Het kenteken van de auto stond sinds 25 september 2013 op naam van de verdachte geregistreerd en hij was bij zijn aanhouding in het bezit van het kentekenbewijs.
Beoordeling feit 1
Het hof acht het een algemene ervaringsregel dat de bestuurder en enige inzittende van een hem toebehorende auto, bekend is met de waardevolle, criminele inhoud (in dit geval een kilo cocaïne) daarvan (vgl. HR 25 november 1986, NJ 1987/493). Op deze ervaringsregel zijn uitzonderingen denkbaar. Het hof heeft daarom gekeken of uit de omstandigheden van dit geval het tegendeel naar voren kan komen en daarbij in het bijzonder de verklaring van de verdachte betrokken. Die verklaring houdt in dat hij de cocaïne en de tas nooit heeft gezien of in zijn handen gehad. Verder zouden ook anderen van de auto gebruikmaken. En de dag voor de ontdekking van de cocaïne zou de verdachte de auto hebben schoongemaakt en daarbij geen cocaïne hebben gezien. In de nacht zou iemand het slot van de auto hebben geforceerd want de verdachte bemerkte de volgende dag dat ‘het’ (het hof begrijpt: het slot) niet meer gewoon openging.
Voor zover de verdachte met laatstgenoemde verklaring tot uitdrukking heeft willen brengen dat een kennelijk onbekende derde de cocaïne in zijn auto heeft verstopt, gaat het hof aan die verklaring voorbij. Dat scenario is niet onderbouwd en overigens zo onwaarschijnlijk dat het verder geen bespreking behoeft. Voor zover de verdachte met zijn verklaring ‘dat ook anderen van de auto gebruik maakten’ heeft bedoeld te zeggen dat één van die anderen de cocaïne – die hij dan bij het schoonmaken over hoofd heeft gezien – in de auto moet hebben achtergelaten, gaat het hof ook daaraan voorbij. De verdachte heeft dat scenario op geen enkele wijze onderbouwd en het dossier bevat geen aanknopingspunten die hieraan ook maar enige mate van steun bieden. Daarbij merkt het hof op dat de verklaring van [getuige 1] dat meerdere personen de auto van de verdachte gebruikten, niet ziet op het gebruikmaken door anderen van de Volkswagen Touareg, maar betrekking heeft op het gebruik door anderen van de Seat Cordoba van de verdachte waarin [getuige 1] op 5 maart 2013 werd aangehouden. Dat er op de tas en de verpakking van de cocaïne geen dactyloscopische sporen van de verdachte zijn aangetroffen, is evenmin voldoende reden om aan te nemen dat bij hem geen wetenschap bestond van de aanwezigheid van de cocaïne in de auto.
Op grond van het voorgaande komt het hof tot de conclusie dat de verdachte wetenschap had van de in de Volkswagen Touareg aangetroffen cocaïne. Het verweer wordt verworpen. Het hof acht dan ook bewezen dat de verdachte deze cocaïne op 29 oktober 2013 opzettelijk heeft vervoerd.
Beoordeling feit 5
De verdachte heeft verklaard dat de in de auto aangetroffen ‘jammers’ van hem zijn en dat die gemaakt zijn om telecommunicatienetwerken te verstoren. Namens de verdachte is geen verweer gevoerd en ook geen vrijspraak bepleit ter zake van dit feit. Gelet op deze verklaring van de verdachte en de overige bewijsmiddelen is het hof van oordeel dat feit 5 bewezen kan worden.
5.2
Overwegingen ten aanzien van feit 2 (voorbereidings- en bevorderingshandelingen Opiumwet)
5.2.1
Brieven [verdachte] aan [medeverdachte 3]
In het hiervoor in de inleiding genoemde ‘proces-verbaal briefverkeer [verdachte] – [medeverdachte 3] ’ is kort de inhoud beschreven van vijftien handgeschreven brieven die [verdachte] vanuit zijn detentie in Spanje aan [medeverdachte 3] heeft gestuurd. Deze vijftien brieven zijn in kopie bijgevoegd. Daarnaast behelzen de brieven een (gelet op de nummering van de opsommingen) drietal handgeschreven instructies of, in de woorden van [verdachte] , ‘de informatie die je nodig [hebt] om te beginnen’.
In de brieven staat, voor zover relevant, het volgende:
Brief van 4 augustus 2004
‘Ik kreeg vanmorgen je adres van Leo en nieuw nummer (...) hoorde van je vacantie had al in de krant gelezen dat het vandaar nu heel moeilijk is 100% kontrole daar en thuis. Hebben in Nederland zelf gedreigd alle vluchten te verbieden om nog op Schiphol te landen, als ze niets gingen ondernemen daar. Dus ik denk dat die weg van jou is opgedroogd. Is jammer maar waar. We zullen iets anders en nieuws moeten opzetten. En ik weet precies wat dat zou kunnen zijn (…) kunnen dat eventueel samen alleen doen. Heel veilig hebben we ook alle winsten samen. (…) ’
Brief van 26 september 2004
‘(...) want echt heb iets goed opgezet voor ons tweeën zorg datje een kontact heb om in dat land van je te kunnen kopen zonder problemen meer zijn we niet nodig. Ik regel dan de rest wel want de sponsor is zeker. (…) kun je mij misschien wat yacht bladen sturen. (...)’
Brief van 21 oktober 2004
‘(…) jammer van de jongens geluk dat ze maar 18 maanden hoeven te doen (...) Wat een ramp joh dat je al zoveel bent verloren wist al dat het daar heel moeilijk gaan is met vliegtuigen tegenwoordig alles vanuit die kant word tiendubbeld nagekeken. Je moet echt via via en daar dan ook nog een hele goed smoes voor hebben. Ja vervoer over water is nog steeds de beste weg helaas. (…) Leo zei ook al de Bolle is jou nodig om die T-shirts droog over te krijgen. (…) In de caribian zijn plenty goede bootjes te koop niet te duur allemaal ex charterdingen waar nog geen belasting op is betaald vandaar de goede prijs. En we hoeven er eerst niet heen te varen alleen een opblaasbootje met motor daar kopen en eten en klaar is het valt ook niet op. Hier heb je nog winst op z'n boot ook nog zie ik wel in de bladen die je stuurde. (...)’
Brief van 13 november 2004
‘(…) Hoop dat als ik terug ben niet lang hoef te wezen in die kamer maar dat we snel kunnen vertrekken naar de Caribean en dan lekker terug zeilen met schone T-shirts, hoeven niet vele te zijn eerste maal hoor, een begin is genoeg. (…)’
Brief van 1 januari 2005
‘(…) Ik sprak met een persoon hier die wat kleine dingen deed naar en van Brasilie. Hij stuurde daar heen hash en ruilde dat voor wit gelijk om. Weet jij iets van zulk een deal wat brengt hash redelijke platen of polum op daar aan de overkant kan je dat kwijt? (...) Is een idee want ik kan spul genoeg krijgen van een redelijk goede kwaliteit voor € 300 - € 400. In niet voor een eerste vaart maar een 2de want dan zijn we toch daar en neem liever wat van hun mee terug dat geld dat hou ik liever in de zak. (...) En ook al hebben we weinig startkapitaal, dan weet ik wel een type boot te kopen voor een rug of € 50 waar we ook een keer mee heen en terug komen leg daar € 15 rug bij voor 50 hasch als dat daar wat waard is en wat reisgeld en eten dus totaal € 75-80 rug en we zijn in zaken. (…) Dus weer voorzichtig ga alleen op zeker zo dat jij niet gepakt kan worden. (…)’
Brief van 21 mei 2005
‘(…) Ik zie wel bootjes die het kunnen doen van rond de 50 a 60 rug daar liggen. Wat eten rijst en bonen is al genoeg wat water en diesel en een klein rubber bootje met een 5pk en je bent onderweg. (…) Ja dat van die botenbouw is een heel goeie hoor wat heel gemakkelijk wit geld kan maken, zodat je normaal kan leven en wel eens wat uit geven zonder dat je het anders verdient hebt. Ik trouwens heel gemakkelijk op te zetten met zwart geld. (…)’
Brief van 29 juni 2005
‘(…) Ons plan is heel goed hoor en veilig. Ja wat kost een boot? (…) Denk er wel om dat ze in de Carrieb liggen, Tortuga of zo. Daar komen dan een paar kleinigheden bij als een kleine Zodiac 5pk motertje. (…) Heb een super plan helemaal uitgewerkt waar we naar die eerste 2 maal helemaal zelf buiten schot blijven aan deze kant. (…)’
Brief van 9 september 2005
‘(…) want ben echt een snelle vakantie nodig naar jou land natuurlijk. En voor een tweede vakantie heb ik ook een nieuw idee om het thuis te krijgen naar Zeeland of zo. (…)’
Brief van 3 maart (zonder jaartal)
‘(…) Ik vind wel dat ze weinig betalen maar ja we moeten ergens beginnen en zij springen een boot voor. Ik begrijp dat ze het vanaf een schip moeten overnemen in de buurt van de Azoren dat zal niet te veel problemen geven denk ik (…) Neem max 600 mee want dat kun je nog aardig weg leggen ander zeil rubberen boot (…) Afstanden Italië Azoren +- 1800 mijl 14 dagen varen kunnen ze stoppen in Spanje Portugal voor gasolie. Azoren Nederland +- 1500 mijl 10 dagen die tijd van het jaar goede wind voor ze.’
In de
eerste instructiestaat, voor zover relevant, het volgende:
‘We beginnen met 500 niet meer voor de eerste keer dus. (…) Akkoord gaan met € 200 rug vooruit kontant. En minimaal voor overbrengen 25% - 50% (…) We kunnen het snelste halen vanuit jouw land Bolle ze moeten het dan wel brengen 100 mijl uit de kust. De juiste boot voor dit klusje is te koop (…) in de caribian. (…) Extra apparatuur voor aan boord 5x hand G.P.S. 2x sat telefoon (…) De spullen moeten worden verpakt in 20 plastic jerrycans van een niet-doorzichtige kleur (…) Het eraf halen doen we met een rubberboot (…) Nemen eerste keer 500 mee om te zien dat hun kant goed werkt. (…) Leveren hun gedeelte af waar ze willen. Geen duizend telefoongesprekken heen en weer. En helemaal geen gesprekken met de boot zolang deze onderweg is. (…) Boot op naam laten zetten van jou man denk ik. (…) Boot kan al onderweg gestuurd worden met de bill of sale en een kopie oude registratie. Nog iets heel belangrijk: als jullie op internet kijken voor de koop van die boot. Doe dat dan niet van een eigen komputer ga naar internet café. (…) Vraag wel of ze geen probleem hebben tegen kontante betaling. Laat jou stroman dan tekenen en kopie geven van zijn paspoort.’
De
tweede instructiehoudt, voor zover relevant, een lijst van punten in die moeten worden besproken. Onder meer is te lezen:
‘(…) Zeg dat je een nieuwe frisse boot ter plaatse gaat regelen. Eerste keer nemen we dus maar 500 mee om hem ook uit te proberen. Daarna halen we 2000 op met een grotere boot. (…) Zeg dat het in jerry kannen komt die hij gewoon aan de reling aan dek zet zo dat bij echt gevaar ze die snel over boord kunnen zetten dit is zijn veiligheid.’
De
derde instructiehoudt wederom een aantal aanwijzingen in verband met een aan te schaffen boot in. Meer in het bijzonder is te lezen:
‘Belangrijk alles wat ik heb opgeschreven laat Leo dit over typen en uit printen, wil niet dat mijn handschrift gevonden kan worden. (…) Gebruik naam van persoon die hem (het hof begrijpt: de boot) gaat kopen en betalen. Vraag of je(het hof begrijpt: de boot)
contant kan betalen (…) Ze mogen de boot geen seconde alleen laten zorg dat er altijd iemand aan boord is. Leo weet waarom en wat er kan gebeuren als je hem alleen laat liggen.Bug(het hof begrijpt: een microfoon of zender)
. En geen gebel naar familie in Holland (…) terwijl ze daar zijn. (…) Vraagt men bij vertrek in Praia waar ga je heen zeg dankanaries(het hof begrijpt: de Canarische eilanden) is een goede richting. Geen van de mensen mag mee nemen een eigen G.M.S. vanuit Nederland. Alleen jou man heeft die sat telefoon en een schone nieuwe ongebruikte G.S.M. (…)’.
Hieruit volgt, zoals ook in de inleiding is verwoord, dat de brieven de beschrijving inhouden van een manier om cocaïne met zeilboten vanuit het Caraïbisch gebied naar Europa te vervoeren. In de kern komt dat plan neer op de volgende stappen en overwegingen:
er wordt een zeilboot gekocht die reeds in het Caraïbisch gebied ligt;
de boot moet worden betaald met contant geld;
het op deze manier betalen is een gemakkelijke manier om geld wit te wassen;
de boot moet niet op eigen naam (kennelijk in elk geval niet op die van [verdachte] of [medeverdachte 3] ) gezet worden;
er moet ongeveer 500 kilo cocaïne worden vervoerd, mede gelet op het genoemde bronland Suriname (‘dat land van je’ - [medeverdachte 3] is in Suriname geboren) en gelet op de genoemde 100% controles, de weg die daardoor is opgedroogd en de term ‘wit’ in combinatie met de term ‘hash’;
deze moet worden verpakt in jerrycans die in geval van gevaar overboord gezet kunnen worden;
een rubberboot en een buitenboordmotor moeten worden aangeschaft om daarmee de cocaïne van boord te halen;
de drugs moeten worden gebracht (en kennelijk op de zeilboot worden overgenomen) 100 mijl vanuit de kust van Suriname; en
vervolgens naar de Azoren, dan wel naar Nederland of Italië worden gebracht.
Het hof realiseert zich dat deze brieven dateren uit 2004 en 2005 en al eens als bewijsmiddel zijn gebruikt voor een soortgelijke beschuldiging als de onderhavige. Niet valt echter in te zien waarom deze omstandigheid – anders dan de verdediging heeft betoogd – aan het gebruik van de brieven als bewijsmiddel in deze strafzaak in de weg zouden staan, voor zover althans deze voldoende steun vinden in andere redengevende feiten en omstandigheden. Dat brengt het hof bij de bespreking van het volgende.
5.2.2
Boten
Met betrekking tot de aanschaf van de boten die in de tenlastelegging onder feit 2 zijn genoemd, stelt het hof het volgende vast.
Papa Yo
Op 11 januari 2013 wordt per e-mail, ondertekend met ‘ [medeverdachte 2] ’, aan de makelaar Dynamite Yacht Management Services (hierna: Dynamite) op Trinidad en Tobago een bod van € 41.000,00 gedaan op de zeilboot Papa Yo met de vraag of de koopsom cash, in Europa, betaald kan worden. Die e-mail vermeldt ook het telefoonnummer 0031685885074, dat aan [verdachte] toebehoorde. Het bod is op 21 januari 2013 geaccepteerd.
[medeverdachte 2] heeft ontkend dat hij de verzender is van genoemde e-mail. Uit het dossier blijkt evenwel dat [medeverdachte 2] betrokken is geweest bij de aanschaf van de Papa Yo, want Dynamite stuurt hem (‘ [medeverdachte 2] ’) op 29 januari 2013 een e-mail met het verzoek snel terug te bellen, omdat ‘ [medeverdachte 1] and [verdachte] ’ op het kantoor zijn en hem probeerden te bereiken. [medeverdachte 2] is vervolgens ook, zoals hierna zal worden besproken, naar Trinidad en Tobago afgereisd, hij heeft aan boord van de Papa Yo verbleven, is hiermee naar een onbekend gebleven bestemming gevaren en is, zoals nog uiteen zal worden gezet, ook betrokken geweest bij de aankoop van de Sabrina V. Onder deze omstandigheden gaat het hof er vanuit dat [medeverdachte 2] ook de genoemde e-mail van 11 januari 2013, ondanks de onjuiste spelling van zijn achternaam en de vermelding van het telefoonnummer van [verdachte] , heeft verzonden.
[verdachte] en [medeverdachte 1] zijn op 28 januari 2013 op Trinidad en Tobago gearriveerd om de boot te kopen. [medeverdachte 1] heeft op 8 februari 2013 de ‘Offer to purchase and sales agreement’ ondertekend als ‘koper’ en [verdachte] als ‘getuige’. Dit koopcontract (dan wel een kopie) is aangetroffen bij de doorzoeking op 29 oktober 2013 in de woning waar [verdachte] verbleef. Hoewel [medeverdachte 1] dus formeel de eigenaar is geworden van de Papa Yo heeft [verdachte] het document ‘haul out, store, launch and berths’ van Coral Cove Marina Hotel Limited (hierna: Coral Cove) – de haven waar de boot lag en ook op de kant heeft gestaan – ondertekend als ‘owner’. Bovendien waren volgens medewerkers van Coral Cove, behoudens enkele e-mails van [medeverdachte 1] , de contacten over de boot met [verdachte] . En hij deed ook altijd alle betalingen (contant).
Uit de bewijsmiddelen blijkt verder dat de boot contant en in delen is betaald. Van 31 januari 2013 tot en met 24 april 2013 is door verschillende personen via ‘money transfers’ geld overgemaakt aan [verdachte] en [medeverdachte 1] . Zij namen dit geld op en stortten het grootste deel op de rekening van Dynamite bij de lokale bank (RBC Royal Bank Ltd.) op Trinidad en Tobago. De betalingen voor de boot vonden plaats tussen 1 februari 2013 en 16 maart 2013. [verdachte] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] en hij op Trinidad en Tobago betalingen (het hof begrijpt: overboekingen via money transfers) hebben ontvangen voor de Papa Yo. Volgens hem hebben de betalingen van januari tot en met juni 2013 – naar zijn schatting in totaal ongeveer € 30.000,00 - € 32.000,00 – allemaal betrekking op de Papa Yo.
Het hof leidt uit het voorgaande af dat, ondanks de ontkenning door [verdachte] , hij en [medeverdachte 1] gezamenlijk de Papa Yo hebben aangeschaft en daar de beschikking over hebben gehad vanaf het moment van aankoop.
Zij waren echter niet als enigen hierbij betrokken. Uit de sms-berichten tussen [verdachte] en [medeverdachte 3] in de periode van 17 tot en met 24 januari 2013 en de sms-berichten tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] op 31 januari 2013 kan worden afgeleid dat zij versluierd spraken over de aanschaf van de Papa Yo. De berichten tussen [verdachte] en [medeverdachte 3] gaan over ‘de andere kant’ (het hof begrijpt: van de wereld), dat ‘papier’ wel was verstuurd maar nog niet gekomen en over een polis en registratie (het hof begrijpt: verzekeringspolis en registratie van de boot). Van [medeverdachte 3] is ook nog een ongedateerd bericht aan [verdachte] aangetroffen dat inhoudt: ‘willen echt dus ik hou ze warm ook uit bras (het hof begrijpt: Brazilië) kunnen we geen twee auto’s opzetten’. De term ‘papier’ wordt kennelijk voor geld gebruikt en de term ‘auto’ voor zeilboot. Het laatstgenoemde bericht past immers bij het sms-contact tussen [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] op 31 januari 2013. Laatstgenoemde vraagt ‘of hij weet hoe het daar is’, waarop [medeverdachte 4] antwoordt: ‘Ja ze gaan naar een andere auto kijken (…) moeten die papieren daar zien te krijgen. Gaat goed betere auto gevonden’. Op diezelfde datum stuurt [medeverdachte 4] via een money transfer € 4.000,00 aan [medeverdachte 1] . Een dag later wordt voor dat bedrag een aanbetaling gedaan voor de aanschaf van de Papa Yo. [medeverdachte 4] heeft vervolgens nog drie keer (in totaal € 8.400,00) geld overgemaakt aan [verdachte] . Over de money transfer op 27 februari 2013 van € 5.000,00 heeft [verdachte] verklaard dat dit was voor de betaling van de Papa Yo.
Met betrekking tot de hierboven genoemde sms-berichten tussen [medeverdachte 3] en [verdachte] heeft de raadsman betoogd dat deze niet voor het bewijs mogen worden gebruikt omdat (i) het hof in het arrest van [medeverdachte 3] in het onderzoek Kasinda (waarvan deze sms-berichten deel uitmaakten) heeft geoordeeld dat ‘het dossier geen aanwijzingen bevat dat door [medeverdachte 3] voorbereidingshandelingen zijn gepleegd’ en (ii) een deel van de sms-berichten dateert van voor de ten laste gelegde periode. Geen rechtsregel verzet zich er echter tegen dat het hof deze sms-berichten, onder de genoemde omstandigheden, voor het bewijs in de zaak tegen [verdachte] gebruikt, nog daargelaten dat de genoemde sms-berichten (het ongedateerde bericht uiteraard niet meegerekend) wel binnen de ten laste gelegde periode vallen.
[medeverdachte 4] heeft op 27 februari 2013 ook een aantal sms-berichten aan [medeverdachte 3] verstuurd over geldoverboekingen via ‘wes u’ (het hof begrijpt: Western Union). Hij zond om 11.52 uur het bericht: ‘Ik boek zoveel mogelijk pap (het hof begrijpt: papier, dus geld) over voor betaling van dat ding’. En dat met ‘dat ding’ de Papa Yo is bedoeld, kan worden afgeleid uit het bericht van 11.24 uur waarin staat: ‘Dat ding ligt ie op het droge of in het water’.
Op 16 maart 2013 arriveerde [medeverdachte 3] op Trinidad en Tobago en bleef daar tot 18 maart 2013. Op 20 juni 2013 is hij weer terug om vervolgens op 21 juni 2013 naar Suriname te reizen. En op 4 juli 2013 was [medeverdachte 3] weer voor enkele dagen op Trinidad en Tobago. In zijn laptop zijn verschillende foto’s van de Papa Yo aangetroffen. Op een foto is te zien dat hij samen met [medeverdachte 1] bij de Papa Yo is, terwijl laatstgenoemde aan het klussen is aan de boot.
Uit de stempels in het paspoort van [verdachte] blijkt dat hij op 27 februari 2013 (wederom) Trinidad en Tobago is ingereisd. Daar is hij echter niet de hele tijd gebleven. Van 24 april tot en met 20 mei 2013 is hij in Ecuador geweest. Op 20 juni 2013 reisde [verdachte] (net als [medeverdachte 3] ) Trinidad en Tobago weer in. En van 21 juni (dezelfde inreisdatum als [medeverdachte 3] ) tot en met 25 juni is hij in Suriname geweest. [verdachte] heeft niet uitgelegd – ook niet ter terechtzitting in hoger beroep – wat hij in Ecuador en Suriname, beide bronlanden dan wel doorvoerlanden van cocaïne, heeft gedaan.
Uit de foto’s afkomstig van het fototoestel dat in de auto van [verdachte] is aangetroffen kan worden afgeleid dat [verdachte] en [medeverdachte 1] gezamenlijk in Ecuador zijn geweest in de periode april en mei 2013. Ook [medeverdachte 1] heeft niet verklaard waarom hij daar was.
Uiteindelijk komt ook [medeverdachte 2] weer in beeld. Hij is op 5 juli 2013 aangekomen op Trinidad en Tobago. Op 10 juli 2013 zijn [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] met de Papa Yo vertrokken met als opgegeven bestemming Las Palmas, Gran Canaria. Het is onbekend waar de Papa Yo daarna is gebleven. Geen van de verdachten heeft willen verklaren waar ze met de zeilboot naar toe zijn gevaren en wat er mee is gebeurd.
Sabrina V
De aanschaf van de Papa Yo staat niet op zichzelf en kan dan ook niet los worden gezien van de aanschaf van de Sabrina V. Al in maart 2013 hebben [verdachte] en [medeverdachte 1] namelijk op Trinidad en Tobago contact gezocht met de eigenaar van de Sabrina V ( [getuige 2] ) die naast de Papa Yo in de haven lag, omdat zij hadden begrepen dat [getuige 2] de boot wilde verkopen. [verdachte] deed zich daarbij (en ook daarna) voor als ‘ [verdachte] Rickmayer’. De in september en oktober 2013 gevoerde telefoongesprekken over de verkoop van de boot vonden telkens plaats met [verdachte] . Afgesproken werd dat de boot in Graz (Oostenrijk), de woonplaats van [getuige 2] , betaald zou worden. Op verzoek van [verdachte] gebeurde dat opnieuw contant. Uiteindelijk is voor de boot een contant bedrag van € 87.000,00 betaald, maar op verzoek van [verdachte] is in het koopcontract een bedrag van € 25.000,00 opgenomen. De feitelijke overdracht van de zeilboot vond plaats in de haven van Trinidad en Tobago in de periode van 11 tot en met 16 november 2013.
[verdachte] en [medeverdachte 2] hebben bevestigd dat zij naar Graz zijn gegaan om de Sabrina V te kopen. Het koopcontract is op naam van [medeverdachte 2] (feitelijk op naam van ‘ [medeverdachte 2] ’) gezet. Volgens zijn verklaring was het aanvankelijk de bedoeling dat hij samen met [medeverdachte 1] naar Oostenrijk zou gaan om de boot te kopen. [medeverdachte 2] had € 32.000,00 meegenomen en betaald. [verdachte] had de overige € 55.000,00 contant betaald. Het hof stelt evenwel vast dat [medeverdachte 1] nimmer heeft verklaard dat de door [verdachte] overhandigde € 55.000,00 van hem afkomstig was. Ook anderszins ontbreekt daar steun voor in het dossier. Het hof gaat er daarom vanuit, mede gelet op het feit dat hij daarover geen vragen heeft willen beantwoorden, dat het geld van [verdachte] zelf afkomstig was. Dat gegeven, tezamen met de feitelijke bemoeienis rond de aanschaf van de boot zoals hiervoor uiteengezet, leidt tot de conclusie dat [verdachte] gezamenlijk met [medeverdachte 2] de Sabrina V heeft aangeschaft.
Bij de feitelijke overdracht van de Sabrina V was [verdachte] niet aanwezig, omdat hij op 29 oktober 2013 was aangehouden voor het bezit van één kilogram cocaïne en op dat moment nog vast zat. Degenen die de boot van [getuige 2] op Trinidad en Tobago overnamen waren: [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] . Vlak voor zijn aanhouding, op 28 oktober 2013, heeft [verdachte] kennelijk nog wel (contant) de vliegtickets voor [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] gekocht, zoals blijkt uit de kwitantie en de reisgegevens die bij hem in de auto zijn aangetroffen. Het zijn retourtickets, maar van de terugvlucht is geen gebruik gemaakt. De vlucht vertrok 11 november 2013 vanaf Frankfurt. Op 26 oktober 2013 heeft [verdachte] sms-berichten aan [medeverdachte 5] verstuurd met instructies dat hij de tiende in Frankfurt moet zijn. Hij had voor [medeverdachte 5] een ‘kaartje om vandaar door te gaan’. Ook maakte [verdachte] € 1.052,00 over aan [medeverdachte 5] . Het hof leidt hieruit af dat [verdachte] de vlucht van [medeverdachte 5] naar Trinidad en Tobago heeft geregeld, gefinancierd en hem ter zake van informatie heeft voorzien.
[medeverdachte 1] is met dezelfde vlucht als [medeverdachte 5] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] op Trinidad en Tobago aangekomen. Ze vormden vanaf dat moment met z’n vieren de bemanning van de Sabrina V.
Op 15 november 2013 – een dag voor de overdracht – is de buitenboordmotor van de Sabrina V gestolen. De mannen wilden er volgens [getuige 2] geen politie bij hebben, dus er is geen aangifte gedaan.
Op 16 november 2013 is de Sabrina V uitgevaren naar Curaçao. Daar aangekomen vermeldde [medeverdachte 2] op het document met inklaringsgegevens – in strijd met de waarheid dus – dat de eigenaar van de boot ‘ [getuige 2] ’ was.
Alle vier de opvarenden hebben Curaçao in december 2013 per vliegtuig verlaten. [medeverdachte 2] is niet meer teruggekeerd en vanaf dan niet meer aantoonbaar bij de boot betrokken. [medeverdachte 1] is tot en met zijn terugkeer op Curaçao op 23 januari 2014 in Suriname geweest. Datzelfde geldt voor [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] , met dien verstande dat zij op 16 januari 2014 terugkeerden. Op 17 maart 2014 zijn deze drie met de Sabrina V naar Trinidad en Tobago vertrokken. Op 3 en 4 april 2014 bevond de Sabrina V zich in de buurt van Venezuela. Vervolgens peilde de boot van 19 tot en met 25 april 2014 uit voor de kust van Guyana.
Op 26 april 2014 lag de Sabrina V voor anker bij de haven van Trinidad, zonder dat de boot en opvarenden waren ingeklaard. Op 16 juli 2014 meldde [medeverdachte 5] zich in de haven om de Sabrina V uit het water te laten liften om de onderkant te kunnen schoonmaken. [medeverdachte 5] gaf daarbij de valse naam ‘Mike’ op.
Op verzoek van de Nederlandse autoriteiten is de Sabrina V doorzocht, maar dat is pas op 19 juli 2014 gebeurd. [medeverdachte 5] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] hebben tijdens de doorzoeking – in strijd met de waarheid – verklaard dat ze pas enkele dagen in (het hof begrijpt: bij) de haven van Trinidad lagen.
Tijdens de doorzoeking zijn geen verdovende middelen aangetroffen. Wel is aangetroffen een schrift met de tekst ‘GO SURINAME’ met daarin coördinaten voor de kust van Suriname en van Guyana, corresponderend met de locatie waar de Sabrina V daadwerkelijk heeft verbleven. In een aangetroffen Garmin GPS (navigatieapparaat) stond ook een op 19 februari 2014 aangemaakte track op de Brouwersdam in Zeeland. Terzijde merkt het hof op dat deze locatie ook een rol speelde in het onderzoek Vivaldi. Afgezien daarvan was Nederland kennelijk een bestemming van de Sabrina V. En op deze in beslag genomen Garmin GPS stond een drietal adressen aan de kust van Italië. Bij de aanhouding van [verdachte] op 29 oktober 2013 werd bij hem een briefje aangetroffen met daarop dezelfde adressen in Italië.
Op de Sabrina V is tot slot ook nog een mobiele telefoon van het merk Blu aangetroffen met het nummer +18683744359. Het contract stond weliswaar op naam van ene ‘Richard Fabien’ die op Trinidad en Tobago zou wonen, maar de berichten die ermee werden verzonden en ontvangen waren in het Nederlands. Bovendien stonden in de telefoon maar vijf contacten: drie nummers van [verdachte] , een van [betrokkene 6] (die in dit onderzoek al eerder naar voren kwam) en een Jamaicaans telefoonnummer. Het hof gaat er daarom vanuit dat de telefoon door één van de drie opvarenden is gebruikt.
De vraag wie de gebruiker was kan uit de inhoud van de berichten worden afgeleid. Op 9 juli 2014 sms’t [verdachte] : “T wens je moeder even verjaardag nu”. Dat bericht was kennelijk bedoeld voor [medeverdachte 4] , wiens moeder op 9 juli 1952 is geboren. [medeverdachte 4] antwoordt echter zelf niet direct, zoals blijkt uit de antwoorden: “Dat wist die wel” en “Dat diet die zelf wel (…)”. Op 15 juli 2014 om 12:05:49 en om 12:18:58 sms’t [verdachte] over ‘papier sturen aan u z’ en over iets wat ‘u z moet ontvangen’. Het hof gaat er gelet op de aanduiding ‘u z’ vanuit dat hiermee [medeverdachte 5] is bedoeld, een van de drie aanwezigen op de boot op dat moment. Tot slot is er op 17 juli 2014 een sms-bericht aan [verdachte] waarin het gaat over geldoverboekingen door ‘pa’. En op 19 juli 2014 wordt bericht over ‘die kut vader van mij’ die kennelijk eerder maar de helft had gestuurd en dat ‘de andere helft zo moet worden opgehaald’. Om te beginnen is uit het onderzoek gebleken dat [medeverdachte 6] , de vader van [medeverdachte 1] , meermalen geld heeft overgeboekt of doen overboeken in verband met de aankoop van de Papa Yo. Van een overboeking door de vader van [medeverdachte 4] of [medeverdachte 5] is in het onderzoek niet gebleken. En uit een aangetroffen bon van Western Union op de Sabrina V blijkt dat [medeverdachte 1] op 19 juli 2014 inderdaad een money transfer heeft opgehaald. Het geld was verzonden door zijn broer [broer medeverdachte 1] . Het voorgaande in samenhang bezien, rechtvaardigt de conclusie dat [medeverdachte 1] de gebruiker was van de ‘Blu-telefoon’.
Het hof stelt verder vast dat in de verstuurde en ontvangen berichten versluierd wordt gesproken, bijvoorbeeld:
  • ‘we gaan zsm optie b doen’;
  • als het over personen gaat: ‘bril’, ‘lut’, ‘hollywood’, ‘lange’;
  • ‘ok morgen hakken we knoop door .of deze of lange die kan (o s s) zeker en snel dus acht tot morgen ok’;
  • ‘voor een deel van andere is (op gele) (b b b s) en (p o b s) kijk daar maar even naar ok’;
  • ‘(…) wil mijn auto ook evn schoonmaken aan de onderkant hij rijdt voor geen meter nu zo veel troep eronder’;
  • ‘Voor je gaat zoek dubbel goed naar slang onder schat bv beest niet kruipt waar je het niet verwacht hoor aub doe het extra goed’; en
  • ‘hoop je later WEL TE HOREN WAT JE WIL DOEN VRIEND EN WELKE TEGEL IK HET VIND’.
En in de berichten wordt gesproken over iets wat ‘daar klaar staat’. [medeverdachte 1] zegt in dat verband dat ‘ze niet zo veel krijgen’, maar hij wil wel weg. Hij is ‘er helemaal klaar mee, want hij slaapt hier nu al 8 maanden’. Volgens [verdachte] zou het rond de 30ste klaar zijn en [medeverdachte 1] wil weten of dat ‘1000 procent zeker’ is, want hij heeft ‘haast geen 1 fuck (het hof begrijpt: geen geld) meer’. Uit een bericht van [verdachte] kan worden afgeleid dat ze het hebben over een project waar flink geld in is gestoken: ‘maar hebben geen geld meer over alles is er in gestoken’. Tot slot laat [medeverdachte 1] weten dat hij daar ‘niet voor niks’ wil komen, dan is er ‘echt niks meer om iets te ondernemen’ en hij wil ‘niet weer mee maken jaren niks te hebben’. Kennelijk is er met hetgeen de verdachten voor ogen hebben een grote som geld te verdienen.
Op 22 september 2014 is de Sabrina V uitgevaren met aan boord [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] . Volgens eigen opgave is men naar de Canarische Eilanden vertrokken. Kennelijk is men eerst naar Suriname gevaren, want in het ‘najaar van 2014’ is er in Suriname een doorzoeking geweest aan boord van de Sabrina V (in samenwerking met de Hondenbrigade) in Suriname. Er zijn toen geen drugs gevonden.
Op 11 november 2014 is de Sabrina V op de Azoren aangekomen. Op 14 november 2014 is de boot door de Portugese autoriteiten doorzocht, maar ook toen zijn er geen verdovende middelen aangetroffen.
Alle drie de verdachten zijn daarna kennelijk naar Nederland teruggekeerd. Geen van de verdachten heeft willen verklaren (ook niet als getuige in hoger beroep) waarom de boot is achtergebleven en wat er nadien met de boot is gebeurd.
5.2.3
Waarom de boten gekocht zijn
Uit het voorgaande volgt met betrekking tot de aanschaf van de Papa Yo:
[verdachte] vervulde een zeer actieve rol bij het aanschaffen van de Papa Yo; hij deed zich in een voorkomend geval zelfs voor als de eigenaar, maar de boot kwam niet op zijn naam. Dit past in de het door hem uitgeschreven plan.
[medeverdachte 1] was evenzeer nauw betrokken bij de aanschaf van de boot, gelet op onder meer de door hem ontvangen money transfers en de door hem gedane stortingen op de rekening van de bootmakelaar. Hij werd ook de eigenaar van de Papa Yo.
De boot werd op een onzakelijke wijze gefinancierd, namelijk door verschillende money transfers. Dat hiermee tevens sprake is geweest van witwassen, zoals in paragraaf 5.4 nog aan bod komt, past in het door [verdachte] uitgeschreven plan.
Het koopcontract van de boot werd op 8 februari 2013 ondertekend, eind maart was de boot betaald, maar pas op 10 juli 2013 is de boot uitgevaren. In de tussentijd is [verdachte] samen met [medeverdachte 1] in Ecuador geweest. [verdachte] is verder enkele dagen in Suriname geweest, in de tijd dat [medeverdachte 3] daar ook was. Voor beide reizen is geen verklaring gegeven, terwijl het gaat om bronlanden of doorvoerlanden van cocaïne (waaronder het hof verstaat: landen waar cocaïne wordt geproduceerd of van waaruit deze wordt uitgevoerd, onder meer naar Nederland).
Over de boot is door medeverdachten versluierd (‘auto’) gesproken.
Conform het plan van [verdachte] werd als bestemming de Canarische Eilanden opgegeven, namelijk Las Palmas op Gran Canaria.
Het is onbekend waar de boot, waarvoor een flink geldbedrag is betaald, is gebleven, terwijl geen van de verdachten hierover heeft willen verklaren.
Verder acht het hof in het bijzonder van belang dat geen van de verdachten, met uitzondering van [medeverdachte 2] , iets heeft verklaard over de reden waarom de Papa Yo is gekocht, dan wel waarom men op de boot heeft verbleven. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij alleen op de Papa Yo heeft verbleven voor een korte vakantie, maar aan die verklaring hecht het hof, mede gelet op het navolgende, geen geloof.
Uit het voorgaande volgt met betrekking tot de aanschaf van de Sabrina V:
Ook bij de aanschaf van de Sabrina V heeft [verdachte] een zeer actieve rol gespeeld. Hij heeft de onderhandelingen gevoerd en het grootste deel van de aankoopsom betaald. Desondanks kwam de boot ook in dit geval niet op zijn naam.
De koopsom werd, ondanks de hoogte van het bedrag, contant voldaan. In het koopcontract was een veel lager bedrag opgenomen. Ook in dit geval was sprake van, zoals in paragraaf 5.4 nog aan de orde komt, witwassen.
Terwijl [verdachte] en [medeverdachte 1] druk bezig waren de koopsom voor de Papa Yo bij elkaar te krijgen, uitten zij al aan [getuige 2] hun belangstelling voor de aanschaf van de Sabrina V, terwijl van reguliere, legale in- en verkoopactiviteiten van zeilboten door beiden of één of meer andere verdachten niet is gebleken. [verdachte] heeft zelfs verklaard dat de Sunny de enige zeilboot is geweest die hij ooit heeft gekocht en opgeknapt.
Kort voor de feitelijke overdracht op 16 november 2013 is de buitenboordmotor van de Sabrina V gestolen, maar de opvarenden wilden niet dat de politie erbij zou worden gehaald.
Met uitzondering van [medeverdachte 2] , verbleven de opvarenden ( [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] ) van 11 november 2013 tot 22 september 2014 in het Caraïbisch gebied, waarbij reisbewegingen zijn vastgesteld nabij Venezuela en Guyana, beide bron- of doorvoerlanden van cocaïne. Over de reden van deze opvallende reisbewegingen, en meer in het bijzonder waarom men een paar dagen voor de kust van Guyana heeft ‘rondgedobberd’, hebben de verdachten niet verklaard.
[medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] zijn enige tijd van boord geweest en hebben in Suriname verbleven, eveneens een bron- of doorvoerland van cocaïne, terwijl geen van hen heeft willen verklaren waarom.
Er werd onjuiste informatie verstrekt door de opvarenden, zoals hiervoor toegelicht ( [getuige 2] werd als eigenaar genoemd, er werd aan de autoriteiten gemeld dat de boot pas een paar dagen bij de haven van Trinidad lag en [medeverdachte 5] gaf een valse naam op).
[medeverdachte 1] voerde met [verdachte] versluierde gesprekken, waaruit kan worden afgeleid dat ze wachtten op iets (ter uitvoering van ‘plan b’) waarmee flink geld verdiend kon worden en waarvoor ze moesten uitvaren met de Sabrina V.
Het moet er bij gebreke van een andersluidende verklaring voor worden gehouden dat de Sabrina V in de Azoren is achtergebleven en dat geen van de betrokkenen ooit nog naar de boot, waarvoor veel geld is betaald, heeft omgekeken.
Tot slot geldt ook hier dat geen van de verdachten een aannemelijke verklaring heeft afgelegd over de reden om de Sabrina V te kopen en vervolgens hun (langdurige) aanwezigheid op de boot. Aan de verklaring van [verdachte] dat hij alleen mee was naar Oostenrijk om de boot te kopen, omdat [medeverdachte 2] geen Duits sprak, gaat het hof om de hierboven al genoemde redenen voorbij. [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] hebben überhaupt geen verklaring afgelegd. De verklaring van [medeverdachte 2] , inhoudende dat hij de boot (samen met [medeverdachte 1] ) heeft gekocht met het idee de boot te repareren en door te verkopen, is volstrekt onaannemelijk. Om te beginnen had [medeverdachte 2] , zoals hij zelf ook heeft verklaard, geen enkele ervaring met dat soort transacties. Van [medeverdachte 1] is dat evenmin gebleken. Verder geldt dat [medeverdachte 2] volgens eigen zeggen de Sabrina V nooit meer heeft gezien, nadat hij deze had verlaten na hierop een periode te hebben verbleven. Uit niets blijkt dat de boot inderdaad is opgeknapt en doorverkocht, terwijl [medeverdachte 2] toch een fors bedrag van € 32.000,00 had geïnvesteerd. Sterker nog: [medeverdachte 2] heeft – ook niet als getuige in hoger beroep – geen antwoord willen geven op de vraag wat er uiteindelijk met zijn boot is gebeurd.
Alle hiervoor beschreven feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd, zijn redengevend voor het bewijs dat de Papa Yo en de Sabrina V zijn aangeschaft met het doel om cocaïne te vervoeren vanuit het Caraïbisch gebied naar Nederland en/of elders in Europa (Italië) en dat de verdachten ook met dat doel op de boten hebben verbleven, terwijl de verdachte geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven. Dat het de bedoeling was om cocaïne te vervoeren volgt niet enkel uit het feit dat met de Sabrina V en/of door de verdachten verschillende bron- of doorvoerlanden zijn bezocht, maar ook uit het gegeven dat het een feit van algemene bekendheid is dat cocaïne van Zuid-Amerika naar Europa pleegt te worden vervoerd en niet andersom. Bovendien passen de gedragingen met de zeilboten zeer goed in het eerdere plan van [verdachte] , zoals hij die in zijn brieven aan [medeverdachte 3] uiteen heeft gezet. Zoals hiervoor is overwogen, wordt in de brieven gedoeld op de smokkel van cocaïne. Het feit dat de Sabrina V drie keer is doorzocht en telkens geen cocaïne aan boord is aangetroffen, doet aan de vaststelling dat ook deze boot is aangeschaft met het opzet cocaïne te vervoeren niet af. Het hof acht het bovendien onaannemelijk dat één van de opvarenden van de Sabrina V onder de genoemde omstandigheden geen wetenschap had van de beoogde cocaïnesmokkel. Het hof overweegt tot slot dat een ander, legaal scenario waarin de genoemde feiten en omstandigheden ook zouden kunnen passen, niet aannemelijk is geworden. Sterker nog: [verdachte] heeft niet gesteld, laat staan onderbouwd, dat daarvan sprake is.
5.2.4
Medeplegen
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten. Uit het voorgaande volgt dat de verdachte een zeer belangrijke, initiërende rol heeft vervuld bij de aanschaf van de boten die bestemd waren om cocaïne te vervoeren. Hij was vervolgens zelf ook bemanningslid van de Papa Yo, net als [medeverdachte 2] . Ook [medeverdachte 1] heeft een belangrijke rol vervuld bij de aanschaf van de beide boten, zoals uit het voorgaande volgt. De verdachte stond in nauw contact met [medeverdachte 1] , toen die met [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] lang in het Caraïbisch gebied verbleef voor een uit te voeren ‘plan b’. Voor de verdere uitvoering van de beoogde cocaïnetransporten was cruciaal dat met de boten vanuit het Caraïbisch gebied naar Europa (de Azoren daaronder begrepen) zou worden gevaren. Dat is geen ongevaarlijke reis, die een goede voorbereiding vergt en niet door één persoon kan worden uitgevoerd. De opvarenden van de Papa Yo en de Sabrina V vervulden daarom een onmisbare rol.
Op grond hiervan, en in aanmerking genomen hetgeen onder paragraaf 5.2.2 over ieders rol is vastgesteld, oordeelt het hof dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en – in elk geval – de medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] en (voor zover het de Sabrina V betreft) [medeverdachte 5] , die in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht het hof ook het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
5.3
Overwegingen ten aanzien van feit 3 (deelneming aan criminele organisatie in de zin van de Opiumwet)
Aan de verdachte is tevens deelneming aan een (criminele) organisatie als bedoeld in artikel 11a (oud) van de Opiumwet ten laste gelegd.
Onder een organisatie en deelneming daaraan als bedoeld in artikel 11a (oud) van de Opiumwet wordt verstaan: een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Aanwijzingen voor het bestaan van een samenwerkingsverband kunnen bijvoorbeeld zijn: gemeenschappelijke regels, het voeren van overleg, gezamenlijke besluitvorming, een taakverdeling, een bepaalde hiërarchie en/of geledingen. Dit zijn echter geen (cumulatieve) vereisten om van een samenwerkingsverband te kunnen spreken.
Voor het bewijs van deelneming aan die organisatie moet komen vast te staan dat de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met het oogmerk tot het plegen van de strafbare feiten, dan wel dat hij deze gedragingen ondersteunt. Elke bijdrage aan een organisatie kan strafbaar zijn. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten (die op zichzelf niet strafbaar behoeven te zijn), zolang maar van een aandeel in of ondersteuning van de verwezenlijking van het oogmerk kan worden gesproken. Om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt is niet vereist dat komt vast te staan dat een persoon heeft samengewerkt, of bekend moet zijn geweest, met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is.
Gelet op de inhoud van de dossierstukken, en in aanmerking genomen hetgeen hiervoor onder paragraaf 5.2 is overwogen met betrekking de voorbereidings- en bevorderingshandelingen, stelt het hof vast dat tussen de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] een samenwerkingsverband heeft bestaan dat het oogmerk had om, samengevat, cocaïne Nederland in te voeren en deze invoer – mede vanuit Nederland – voor te bereiden. Daarbij kan over ieders rol het volgende worden vastgesteld:
( i) De verdachte had binnen de organisatie een initiërende en coördinerende rol. Hij is degene die eerder het plan heeft ontwikkeld om vanuit het Caraïbisch gebied met zeilboten verdovende middelen naar Europa (waaronder begrepen: de Azoren) te vervoeren en hij heeft dit plan vervolgens met zijn medeverdachten opnieuw in de praktijk gebracht. Bij de aanschaf van de beide zeilboten die voor de beoogde cocaïnetransporten zouden worden gebruikt, was hij van meet af aan betrokken. Vervolgens was hij ook bij de verdere voorbereiding van de transporten betrokken, bij de Papa Yo als één van de bemanningsleden, ook toen deze vertrok met de Canarische eilanden als opgegeven bestemming, en bij de Sabrina V op de coördinerende en aansturende wijze die hiervoor in paragraaf 5.2 is beschreven.
( ii) Bij de aanschaf van de Papa Yo werkte de verdachte gedurende langere periode nauw samen met [medeverdachte 1] . De verdachte en [medeverdachte 1] namen via de money transfers het benodigde geld in ontvangst om de Papa Yo te kunnen aanschaffen. [medeverdachte 1] werd vervolgens eigenaar van deze boot. [medeverdachte 1] en de verdachte verbleven samen in Ecuador, een bron- of doorvoerland van cocaïne. Ook [medeverdachte 1] was als bemanningslid op de Papa Yo aanwezig toen deze volgens opgaaf uitvoer richting de Canarische eilanden. Hij dook vervolgens weer op bij de aanschaf van de Sabrina V als één van degenen aan wie de boot werd overgedragen. Op deze boot heeft hij vervolgens zeer lange tijd verbleven, waarbij hij in nauw contact stond met de verdachte en in versluierende taal sprak over het uit te voeren ‘plan b’. Zowel bij de reizen langs Venezuela en Guyana als bij de overtocht naar de Azoren was hij als bemanningslid aanwezig.
( iii) [medeverdachte 4] heeft bij de aanschaf van de Papa Yo een belangrijke rol gespeeld door, met de door hem verrichte money transfers, de aankoop van de boot te faciliteren. Hij wisselde voorts in versluierende taal informatie over de aanschaf van deze boot uit met [medeverdachte 3] , nadat deze kort daarvoor op zijn beurt met de verdachte hierover versluierend contact had gehad. Ook [medeverdachte 4] was aanwezig bij de overdracht van de Sabrina V en ook hij verbleef vervolgens zeer lange tijd met [medeverdachte 1] in het Caraïbisch gebied. Tot slot was ook hij als bemanningslid op de Sabrina V, zowel bij de reizen langs Venezuela en Guyana als bij de overtocht naar de Azoren.
( iv) [medeverdachte 5] verbleef als bemanningslid op de Sabrina V, zowel bij de reizen langs Venezuela en Guyana als bij de overtocht naar de Azoren.
( v) Ook [medeverdachte 2] ten slotte was bij zowel de Papa Yo als de Sabrina V betrokken. Samen met de verdachte en [medeverdachte 1] verbleef hij op de Papa Yo, ook bij de genoemde tocht naar de Canarische eilanden, volgens opgaaf althans. Hij vergezelde de verdachte naar Oostenrijk om de Sabrina V te kopen, waarbij hij deze boot deels financierde en deze ook op zijn naam liet zetten. Vervolgens reisde hij met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] naar Trinidad en Tobago om de boot in ontvangst te nemen. Ook op deze boot verbleef hij vervolgens langere tijd.
De verdachte heeft aldus met de genoemde medeverdachten deel uitgemaakt van een organisatie die tot oogmerk had cocaïne in Nederland in te voeren en deze invoer voor te bereiden, waarbij de samenwerking met de medeverdachten op de hiervoor vastgestelde wijze varieerde, kennelijk (mede) afhankelijk van de taken die moesten worden opgepakt.
Daarbij heeft de verdachte binnen de organisatie een essentiële rol vervuld. Hij is degene geweest die met deze organisatie het door hemzelf ontwikkelde ‘ondernemingsplan’ opnieuw in de praktijk heeft gebracht. Hij zorgde voor de aanschaf van de beide boten om aan de slag te kunnen gaan. Hij was vervolgens bij de Papa Yo ook bij de verdere uitvoering betrokken, terwijl hij bij de Sabrina V een coördinerende en aansturende rol vervulde, waarbij hij zich via [medeverdachte 1] op de hoogte liet houden van de voortgang.
Naar het oordeel van het hof kan evenwel niet worden vastgesteld dat de verdachte oprichter, leider of bestuurder van de criminele organisatie was in de zin van artikel 140, vierde lid, Sr juncto artikel 11a (oud), tweede lid, van de Opiumwet, zodat de verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging wordt vrijgesproken. Uit de inhoud van het dossier blijkt immers niet dat sprake is geweest van (dermate) dwingende zeggenschap, opdrachten of aansturing van de zijde van de verdachte noch van een zodanige onderlinge hiërarchische verhouding dat de andere deelnemers van de organisatie verantwoording aan de verdachte moesten afleggen of diens toestemming nodig hadden om handelingen te verrichten. Verder kan uit het enkele feit dat uiting is gegeven aan het eerdere criminele ondernemingsplan van de verdachte niet zonder meer worden afgeleid dat de criminele organisatie door hem in het leven is geroepen.
Het is hof is dan ook, gelet op het voorgaande en de inhoud van de gebruikte bewijsmiddelen, van oordeel dat de verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, vierde en vijfde lid, en artikel 10a, eerste lid, van de Opiumwet.
Daarmee komt het hof tot een bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde.
5.4
Overwegingen ten aanzien van feit 4 (witwassen)
De verdachte wordt verweten, samengevat, dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van witwassen van contante geldbedragen via money transfers, in totaal een bedrag van € 30.670,30, een drietal zeilboten en een contant geldbedrag van € 9.500,00 dat is aangetroffen in de woning waar hij verbleef.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich overeenkomstig de inhoud van haar schriftelijke requisitoir op het standpunt gesteld, samengevat weergegeven, dat het ten laste gelegde witwassen kan worden bewezen.
De advocaat-generaal neemt als uitgangspunt dat de verdachte en zijn medeverdachten met elkaar, al dan niet via familie en bekenden, in het kader van het plan om drugs te transporteren, van misdrijf afkomstig geld rondpompten. De door de verdachte via money transfers betaalde bedragen zijn niet te rijmen met zijn legale inkomsten en de verdachte noch de ontvangers van het geld hebben een verklaring over de stortingen afgelegd. Ook over de aan hem via money transfers betaalde bedragen heeft de verdachte geen verklaring afgelegd en degenen die het geld hebben gestort zwijgen of verklaren dat zij hebben betaald op verzoek van een medeverdachte en fungeren derhalve als katvanger. De door [medeverdachte 6] betaalde bedragen kunnen niet worden verklaard aan de hand van diens legale inkomsten. De advocaat-generaal ziet de verdachte als de initiator achter de aankoop van de zeilboten om daarmee volgens plan drugs te transporteren. De verdachte heeft onvoldoende verklaring gegeven voor de herkomst van de contante geldbedragen waarmee deze boten zijn gekocht. De verklaring van de verdachte dat hij het in de woning aangetroffen contante geldbedrag heeft gespaard is niet in overeenstemming met zijn legale inkomsten en verklaart niet de coupures van € 500,00 waaruit het bedrag deels bestond. Het kan volgens de advocaat-generaal dan ook niet anders zijn dan dat de geldbedragen waarover de verdachte kon beschikken uit misdrijf afkomstig zijn.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om vrijspraak. Daartoe hij heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie ten aanzien van een aantal money transfers onvoldoende bewijs heeft aangedragen om een vermoeden van witwassen te rechtvaardigen. Ten aanzien van een aantal andere money transfers heeft het openbaar ministerie in het geheel geen bewijs aangedragen voor de vermeende illegale herkomst. Verder is ten aanzien van een aantal money transfers niet op voorhand onwaarschijnlijk dat het geld een legale herkomst heeft. De raadsman heeft daarnaast betoogd dat het openbaar ministerie onvoldoende bewijs heeft aangedragen om het vermoeden te rechtvaardigen dat de via money transfers door de verdachte en [medeverdachte 1] ontvangen geldbedragen die zijn geïnvesteerd in de Papa-Yo afkomstig zijn van het vermeende illegale vermogen van de verdachte en [medeverdachte 1] . De verklaring van de verdachte dat de Sunny met een erfenis is gefinancierd is concreet, verifieerbaar en niet op voorhand onwaarschijnlijk. Aan de ten laste gelegde witwashandelingen ten aanzien van de Sabrina V heeft de verdachte geen wezenlijke en significante bijdrage geleverd. De raadsman heeft voorts gesteld dat de legale herkomst van het in de woning waar de verdachte verbleef aangetroffen geld niet op voorhand onwaarschijnlijk is tegen de achtergrond van zijn legale brutoloon over de jaren 2011 tot en met 2013.
5.4.1
Beoordeling
Beoordelingskader witwassen
Het hof stelt wat het beoordelingskader betreft voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis Sr opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Dat een voorwerp ‘afkomstig is uit enig misdrijf’ kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, zoals in deze zaak het geval is, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het openbaar ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Indien de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring.
Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
Feiten en omstandigheden
De verdachte ontving in de ten laste gelegde periode via money transfers contante geldbedragen terwijl hij zich in Suriname of het Caribisch gebied bevond. De bedragen die hij op die manier vanaf 13 februari 2013 in Trinidad en Tobago ontving heeft hij, net als [medeverdachte 1] , gestort op de rekening van een bootmakelaar bij een lokale bank ten behoeve van de aanschaf van de Papa Yo, zoals hiervoor onder 5.2.2 beschreven. Ook nadat de koopsom van de Papa Yo op 16 maart 2013 was voldaan, ontving de verdachte, terwijl hij in Trinidad en Tobago verbleef, geld via money transfers. Alle stortingen waren afkomstig uit Nederland en werden gedaan door (familieleden of bekenden van) de medeverdachten. In totaal ontving de verdachte in de ten laste gelegde periode via 15 money transfers een bedrag van € 23.825,00. In dezelfde periode maakte de verdachte vanuit Suriname en Nederland een bedrag van € 6.845,30 via zeven money transfers over aan personen in de Verenigde Staten, Suriname, Trinidad en Tobago en Spanje.
Het hof heeft eerder in dit arrest vastgesteld dat de verdachte op 8 februari 2013 samen met [medeverdachte 1] de Papa Yo en op 23 oktober 2013 samen met [medeverdachte 2] de Sabrina V heeft aangeschaft en verwijst in dit verband naar wat daarover in de bewijsoverwegingen en verdere bewijsvoering ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde is overwogen. Niet in geschil is dat de verdachte en [medeverdachte 1] op 28 juni 2011 ook de Sonny hebben aangeschaft. De verdachte heeft dat immers zelf verklaard en zijn verklaring vindt steun in andere bewijsmiddelen, zoals de verklaring van de verkoper en de documenten die bij de aan de ANWB in het kader van een aanvraag voor een Internationaal Certificaat voor Pleziervaartuigen (ICP) verstrekte stukken werden aangetroffen. Bij een doorzoeking in de woning waar verdachte verbleef werd tevens een aan hem toebehorend contant geldbedrag van € 9.500,00 aangetroffen, bestaande uit 14 briefjes van € 500,00 en 25 briefjes van € 100,00.
Het hof leidt uit een overzicht van de financiële positie van de verdachte over de periode 2009 tot en met 2013 af dat de hij in deze jaren beschikte over het volgende inkomen en vermogen:
Jaar
Totaal brutoloon
Totaal vermogen
2009
€ 6.483,00
2010
€ 7.284,00
€ 418,00
2011
€ 13.237,00
€ 734,00
2012
€ 12.063,00
€ 1.436,00
2013
€ 10.902,00
Dit betekent dat de verdachte over deze vijf jaren een gemiddeld bruto-inkomen had van ongeveer € 10.511,00 per jaar. Zijn inkomen bestond in feite uit een AOW-uitkering. In aanvulling hierop beschikte de verdachte nog over een zorgtoeslag (in 2012 een bedrag van € 837,00 en in 2013 een bedrag van € 1.059,00).
5.4.2
Witwasvermoeden
5.4.2.1 De money transfers
Het hof is, anders dan de advocaat-generaal heeft betoogd, van oordeel dat op grond van feiten en omstandigheden zoals blijkend uit de bewijsmiddelen voor iedere afzonderlijke money transfer beoordeeld moet worden of het vermoeden is gerechtvaardigd dat het niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag dat met de transactie is gemoeid uit enig misdrijf afkomstig is.
Ten aanzien van de navolgende door de verdachte via money transfers overgeboekte bedragen geldt geen gerechtvaardigd vermoeden van witwassen:
- De money transfer aan [betrokkene 1] op 25 mei 2011 van € 1.192,06. Weliswaar gaat het om een relatief fors bedrag, afgezet tegen de geringe legale inkomsten van de verdachte, maar deze money transfer is wat betreft het moment waarop en de persoon aan wie (iemand in New York die verder in het dossier niet voorkomt en geen relatie lijkt te hebben met de medeverdachten) deze is gedaan afwijkend van de andere ten laste gelegde money transfers. Uit het dossier volgen verder onvoldoende feiten en omstandigheden die van dien aard zijn dat zij het vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat dit geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is.
- De money transfers aan [betrokkene 4] op 5 en 12 maart 2012 ten bedrage van telkens € 100,00 en aan [betrokkene 5] op 27 oktober 2013 van € 400,00. Bij deze door de verdachte verrichte money transfers gaat het niet om zodanig hoge bedragen dat op grond daarvan, ook niet in het licht van de beperkte inkomsten van de verdachte, een vermoeden van witwassen is gerechtvaardigd.
- De overboeking door de verdachte op 30 juni 2014 van € 250,00 aan [medeverdachte 4] . Ook dit is een relatief laag bedrag en rechtvaardigt niet een vermoeden van witwassen.
- De overboekingen aan de verdachte van € 1.000,00, € 500,00, € 2.500,00, € 250,00, € 725,00 en € 250,00 door de medeverdachte [medeverdachte 6] op respectievelijk 26 september 2011, 15 en 22 februari 2012 en 4, 6 en 24 april 2013 (waarvan [medeverdachte 6] door de rechtbank is vrijgesproken en waartegen door het openbaar ministerie geen hoger beroep is ingesteld). [medeverdachte 6] heeft zich als getuige ten overstaan van de rechter-commissaris op zijn verschoningsrecht beroepen en dus geen verklaring afgelegd over deze overboekingen. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij in zijn eigen zaak verklaard dat hij beschikte over geld uit zijn cafetaria en over een bedrag van € 15.000,00 van de verkoop van de sloep van zijn moeder op 25 september 2011. Gelet op de inhoud van deze verklaring, die bij de stukken in de onderhavige zaak is gevoegd, en de legale inkomsten van [medeverdachte 6] over de jaren 2011 en 2012, leveren de stortingen door [medeverdachte 6] naar het oordeel van het hof geen vermoeden van witwassen op.
- De money transfer aan de verdachte van € 200,00 van de medeverdachte [medeverdachte 1] op 16 april 2013. Dit bedrag is niet zodanig hoog dat op grond daarvan, ook niet in relatie tot de beperkte legale inkomsten van de medeverdachte, een vermoeden van witwassen is gerechtvaardigd.
Dit betekent dat de verdachte van het witwassen van voornoemde geldbedragen moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de overige money transfers neemt het hof wel een vermoeden van witwassen aan:
- Op 23 januari 2012 ontving de verdachte een money transfer van € 1.000,00 van [betrokkene 2] . Zij is over deze transactie door de politie gehoord en heeft zich beroepen op haar zwijgrecht. Later als getuige bij de rechter-commissaris heeft [betrokkene 2] een beroep gedaan op haar verschoningsrecht. Dit brengt het hof, mede gelet op de hoogte van het bedrag, tot de conclusie dat de verdachte vermoed moet worden van [betrokkene 2] geld te hebben ontvangen met een criminele herkomst.
- Ongeveer een maand later, op 21 februari 2012 ontving de verdachte een money transfer van € 4.000,00 van [betrokkene 3] , die over deze storting door de politie is gehoord. Hall verklaarde dat zij geld kreeg van haar oom, medeverdachte [medeverdachte 3] , en op diens verzoek dat aan ene [verdachte] heeft overgeboekt, terwijl [medeverdachte 3] buiten op straat op haar wachtte. Deze verklaring, in combinatie met het feit dat het bekende legale inkomen van [medeverdachte 3] over de jaren 2009 tot en met 2012 vrijwel nihil is, rechtvaardigt het vermoeden dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte geld heeft ontvangen dat uit enig misdrijf afkomstig is.
- Hetzelfde vermoeden geldt voor het bedrag van € 3.000,00 dat de verdachte op 6 september 2012 ontving van [medeverdachte 1] . Een storting van een bedrag van een dergelijke omvang kan op basis van diens bekende legale inkomen over de jaren 2009 tot en met 2013 niet worden verklaard. Daarbij komt dat [medeverdachte 1] geen verklaring over deze transactie heeft willen afleggen. Onder deze omstandigheden neemt het hof het vermoeden aan dat de verdachte van [medeverdachte 1] geld heeft ontvangen met een criminele herkomst.
- Op 13, 26 en 27 februari 2013 ontving de verdachte money transfers van respectievelijk € 1.000,00, € 400,00, € 5.000,00 en € 2.000,00 van de medeverdachte [medeverdachte 4] . Ook bij deze stortingen gaat het om aanzienlijke bedragen die op basis van het bekende legale inkomen van [medeverdachte 4] over de jaren 2009 tot en met 2013 niet kunnen worden verklaard. Daarbij geldt dat deze vier stortingen niet los van elkaar kunnen worden beschouwd, nu deze plaatsvonden in een kort tijdsbestek, twee zelfs op dezelfde dag, en hiermee de Papa Yo deels werd gefinancierd. Het hof wijst in dit verband nog op door [medeverdachte 4] aan [medeverdachte 3] verstuurde sms-berichten van 27 februari 2013 waarin het gaat over geldoverboekingen via ‘wes u’ (het hof begrijpt: Western Union) en ‘zoveel mogelijk pap’ (het hof begrijpt: papier, dus geld) overmaken voor de betaling van dat ding, waarmee als reeds eerder overwogen de Papa Yo wordt bedoeld. [medeverdachte 4] heeft over deze stortingen geen vragen willen beantwoorden. Gelet op deze feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat er een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen bestaat ten aanzien van de geldbedragen die de verdachte telkens van [medeverdachte 4] heeft ontvangen.
- Op 27 februari 2013 ontving de verdachte ook nog een derde storting via een money transfer, wederom van voornoemde [betrokkene 2] , ten bedrage van € 2.000,00. [betrokkene 2] heeft ook over deze storting niet willen verklaren. Het hof concludeert op grond hiervan, mede gelet op de hoogte van het bedrag, tot een witwasvermoeden ten aanzien van dit bedrag.
- Ten slotte neemt het hof een witwasvermoeden aan ten aanzien van de stortingen door de verdachte aan [medeverdachte 1] op 24 juni 2013 van € 3.841,00 en op 5 juni 2014 van € 962,00. Deze bedragen kunnen niet worden verklaard uit het bekende legale inkomsten van de verdachte over de jaren 2009 tot en met 2013. Weliswaar bevat het dossier geen inkomensgegevens van de verdachte over het jaar 2014, maar hij verbleef in detentie van 29 oktober 2013 tot 11 februari 2014 en gesteld noch gebleken is dat hij vanaf het moment van vrijlating tot 5 juni 2014 opeens meer te besteden had dan zijn AOW-uitkering.
5.4.2.2 De zeilboten
Voor de Sonny, de Papa Yo en de Sabrina V is contant betaald. Dat is, in aanmerking de hoogte van de bedragen die telkens zijn betaald, ongebruikelijk en levert op zichzelf genomen al een vermoeden van witwassen op. Bij de Papa Yo zijn bovendien aan de deelbetalingen contante stortingen via money transfers voorafgegaan die de verdachte en [medeverdachte 1] daarvoor hebben gebruikt. Ten behoeve van de aankoop van de Sabrina V is de verdachte met [medeverdachte 2] vanaf Nederland naar Oostenrijk gereisd en zij hebben daar het aankoopbedrag van € 87.000,00 contant voldaan. Het fysiek vervoeren van een dergelijk groot contant bedrag brengt een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich. In de koopovereenkomst is voorts op verzoek van de verdachte een onjuist, veel lager aankoopbedrag van € 25.000,00 opgenomen.
Op basis van het voorgaande is naar het oordeel van het hof een witwasvermoeden ten aanzien van de drie boten gerechtvaardigd.
5.4.2.3 Het geldbedrag van € 9.500,00
Dat vermoeden geldt tot slot ook voor het aan de verdachte toebehorende geldbedrag van € 9.500,00 dat op 29 oktober 2013 in de woning waar hij verbleef is aangetroffen. Dit bedrag is van zodanige omvang dat dit niet kan worden verklaard uit zijn legale inkomsten. Daarbij komt dat het voorhanden hebben in een woning van een dergelijk groot contant geldbedrag ongebruikelijk is en risico’s met zich brengt.
Uitgaande van al het voorgaande, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van het contante geld waarmee de desbetreffende stortingen zijn gedaan, de boten zijn aangekocht en dat in de woning waar hij verbleef is aangetroffen.
5.4.3
Verklaring van de verdachte
5.4.3.1 De money transfers
De verdachte heeft verklaard dat het geld dat hij en [medeverdachte 1] in de periode van januari 2013 tot en met juni 2013 in Trinidad en Tobago via money transfers hebben ontvangen voor de Papa Yo was. Over de herkomst van het geld waarmee deze overboekingen aan hen zijn gedaan heeft hij echter, ook in hoger beroep, geen inhoudelijke verklaring willen afleggen. Ook op vragen over de herkomst van de overige door de verdachte ontvangen bedragen en het door hem verstuurde bedrag heeft hij gezwegen.
Dit brengt het hof tot het oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de contante geldbedragen van
  • € 1.000,00 (op 23 januari 2012 van [betrokkene 2] ),
  • € 4.000,00 (op 21 februari 2012 van [betrokkene 3] ),
  • € 3.000,00 (op 6 september 2012 van [medeverdachte 1] ),
  • € 1.000,00 (op 13 februari 2013),
  • € 400,00 (op 26 februari 2013),
  • € 5.000,00 en € 2.000,00 (op 27 februari 2013, telkens van [medeverdachte 4] ),
  • € 2.000,00 (op 27 februari 2013 van [betrokkene 2] ),
  • € 3.841,24 (op 24 juni 2013 aan [medeverdachte 1] ) en
  • € 962,00 (op 5 juni 2014 aan [medeverdachte 1] ),
uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat de verdachte dit wist.
Met een deel van voornoemde geldbedragen is de Papa-Yo aangeschaft. In zoverre heeft de verdachte die criminele gelden niet alleen overgedragen, maar tevens met een ander omgezet.
5.4.3.2 De zeilboten
De verdachte heeft verklaard dat hij de Sonny samen met [medeverdachte 1] heeft gekocht en dat zij ieder contant € 10.000,00 hebben betaald. Zijn deel zou afkomstig zijn uit een erfenis van zijn moeder. Uit de overgelegde verklaringen van depot en uitkering depot kan echter niet worden afgeleid dat en wanneer de verdachte het op zijn rekening uit te keren bedrag daadwerkelijk heeft ontvangen én dat hij dit contant heeft opgenomen. Aldus heeft de verdachte niet een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk aan te merken verklaring gegeven voor de contante betaling van € 10.000,00. Naar het oordeel van het hof kan het daarom niet anders zijn dan dat dit onverklaarbaar contant vermogen, bij gebreke van een dergelijke verklaring, uit enig misdrijf afkomstig is – en daarmee ook de zeilboot die met behulp van dit geld is aangeschaft – en dat de verdachte dit wist. Aldus heeft de verdachte een zeilboot voorhanden gehad die van misdrijf afkomstig was.
Ondanks de ontkenning door de verdachte gaat het hof ervan uit, zoals reeds eerder in dit arrest is vastgesteld, dat hij de Sabrina V samen met [medeverdachte 2] heeft aangeschaft voor een bedrag van € 87.000,00. Van dit aankoopbedrag betaalde de verdachte € 55.000,00. Dit bedrag kan niet worden verklaard uit het bekende legale inkomen van de verdachte. Gelet hierop kan het niet anders zijn dan dat dit onverklaarbaar contant vermogen – en daarmee de zeilboot die met behulp van dit geld is aangeschaft – uit enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dit wist. Ook hiermee heeft de verdachte een zeilboot voorhanden gehad die van misdrijf afkomstig was.
Ook de door de verdachte voor de aankoop van de Papa-Yo gestorte bedragen kunnen worden geduid – zoals hiervoor reeds overwogen – als uit enig misdrijf verkregen gelden en het hof is van oordeel dat de verdachte dit wist. Dit leidt wederom tot de gevolgtrekking dat de verdachte ook een zeilboot voorhanden heeft gehad en gebruikt die van misdrijf afkomstig was.
5.4.3.3 Het geldbedrag van € 9.500,00
De verdachte heeft verklaard dat hij het contante geldbedrag dat is aangetroffen in de woning waar hij verbleef heeft gespaard voor zijn begrafenis. Het hof is van oordeel dat op basis van het bekende legale inkomen van de verdachte niet valt in te zien dat hij een bedrag van € 9.500,00 zou kunnen sparen. Verdachte moest immers jaren rondkomen van een AOW-uitkering. Het hof komt dan ook tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat het aangetroffen geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dit wist.
5.4.4
Eindconclusie
Het verweer wordt in al zijn onderdelen verworpen. Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van geldbedragen via money transfers, van drie boten en van een in de woning waar hij verbleef aangetroffen geldbedrag.
5.4.5
Medeplegen
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat met betrekking tot het witwassen van de geldbedragen via money transfers sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten die naar het oordeel van het hof inherent is aan deze vorm van money transfers, waarbij immers door de verzender bij een geldkantoor geld wordt overgeboekt dat vervolgens weer door de ontvanger bij een geldkantoor wordt opgehaald.
Uit de bewijsmiddelen volgt voorts eveneens dat sprake is van geweest van medeplegen bij de witwashandelingen ten aanzien van de drie zeilboten.

6.Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1 (ZD E01)
hij op 29 oktober 2013 te Schiedam opzettelijk 1000 gram cocaïne heeft vervoerd;
feit 2 (ZD E05)
hij in de periode van 11 januari 2013 tot en met 14 november 2014 in Nederland en/of Curaçao en/of Oostenrijk en/of Portugal en/of Trinidad en Tobago,
tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk vervoeren en binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid cocaïne, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- zich en een of meer ander(en) gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van die feiten heeft getracht te verschaffen, en
- vervoermiddelen en gelden voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten,
immers heeft/is hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen:
- zeilboten, genaamd de Papa Yo en de Sabrina V, aangeschaft,
- samen met een ander (te weten [medeverdachte 1] ) naar Trinidad afgereisd teneinde de aankoopsom van euro 41.000,- voor de zeilboot Papa Yo (contant) te voldoen,
- samen met een ander (te weten [medeverdachte 2] ) naar Oostenrijk afgereisd om de koopovereenkomst voor de aankoop van de Sabrina V te ondertekenen en het aankoopbedrag van euro 87.000,- (contant) te voldoen,
- aanwezig geweest (als bemanningslid) op de zeilboot de Papa Yo en
- geldzendingen (laten) verricht(en) vanuit Nederland naar Trinidad en Tobago;
feit 3 (ZD E05)
hij in de periode van 11 januari 2013 tot en met 14 november 2014 in Nederland en/of Curaçao en/of Oostenrijk en/of Portugal en/of Trinidad en Tobago
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit hemzelf en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] ,
welke organisatie tot oogmerk had
- het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 vijfde lid van de Opiumwet, namelijk het binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne en/of
- het plegen van strafbare voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet;
feit 4 (ZD E01+E02)
hij in de periode van 28 juni 2011 tot en met 5 juni 2014 in Nederland en/of Trinidad en Tobago en/of Oostenrijk en/of Collectivité de Saint-Martin en/of Suriname,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, voorwerpen, te weten:
- een geldbedrag van euro 1000,- (op 23 januari 2012 van [betrokkene 2] ),
- een geldbedrag van euro 4000,- (op 21 februari 2012 van [betrokkene 3] ),
- een geldbedrag van euro 3000,- (op 6 september 2012 van [medeverdachte 1] ),
- een geldbedrag van euro 1000,- (op 13 februari 2013 van [medeverdachte 4] ),
- een geldbedrag van euro 400,- (op 26 februari 2013 van [medeverdachte 4] ),
- een geldbedrag van euro 5000,- (op 27 februari 2013 van [medeverdachte 4] ),
- een geldbedrag van euro 2000,- (op 27 februari 2013 van [betrokkene 2] ),
- een geldbedrag van euro 2000,- (op 27 februari 2013 van [medeverdachte 4] ),
- een geldbedrag van euro 3.841,24 (op 24 juni 2013 aan [medeverdachte 1] ),
- een geldbedrag van euro 962,- (op 5 juni 2014 aan [medeverdachte 1] ) en
- een zeilboot, genaamd de Sunny/Sonny (gekocht op 28 juni 2011),
- een zeilboot, genaamd de Papa Yo (gekocht op 8 februari 2013) en
- een zeilboot, genaamd de Sabrina V (gekocht op 23 oktober 2013)
heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of gebruikt,
terwijl hij en zijn mededader(s) (telkens) wisten dat bovengenoemde geldbedragen en zeilboten - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf
en
hij op 29 oktober 2013 in Nederland een voorwerp, te weten:
- een (contant) geldbedrag van in totaal euro 9.500,- (in een woning op het adres [adres 2] ),
voorhanden heeft gehad,
terwijl hij wist dat bovengenoemde geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
feit 5 (ZD E03)
hij op 29 oktober 2013 te Schiedam, opzettelijk geheel of gedeeltelijk aangelegde radiozendapparaten, te weten:
een GSM-en UMTS en GPS en SRD-'mobiele telefoonjammer' en een GSM- en UMTS-‘mobiele telefoonjammer’, zijnde apparaten, bedoeld om het mobiele telefoonverkeer in GSM- en/of UMTS-frequentiebanden in de directe omgeving van het apparaat geheel onmogelijk te maken door het uitzenden van een (breedbandig) stoorsignaal aanwezig heeft gehad,
terwijl aan hem, verdachte, als houder van die radiozendapparaten, voor het gebruik hiervan op grond van hoofdstuk 3 van de Telecommunicatiewet, geen vergunning voor het gebruik van frequentieruimte is verleend.
Hetgeen onder 1, 2, 3, 4 en 5 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze zijn opgenomen in de bij dit arrest behorende bewijsmiddelenbijlage.

7.Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

De verdediging heeft ten aanzien van de strafbaarheid van feit 4, voor zover het betreft het bedrag van € 9.500,00, een beroep gedaan op de zogenoemde kwalificatie-uitsluitingsgrond.
De kwalificatie-uitsluitingsgrond strekt ertoe dat, indien vaststaat dat het enkele verwerven of voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als (schuld)witwassen kan worden gekwalificeerd. Deze situatie doet zich in dit geval niet voor. Uit de bewijsvoering blijkt immers niet, en door de verdachte is ook niet – laat staan met voldoende concretisering – aangevoerd dat het bedrag van € 9.500,00 onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstig is.
Voor het overige is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van het voorbereiden of bevorderen van een feit, bedoeld in het vierde/vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, door zich/een ander gelegenheid/middelen/inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en vervoermiddelen/gelden voorhanden te hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vijfde lid, en artikel 10a, eerste lid, van de Opiumwet.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd
en
witwassen.
Het onder 5 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 10.9, eerste lid, van de Telecommunicatiewet, opzettelijk begaan.

8.Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezen verklaarde uitsluit.

9.Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Sr.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor de door de rechtbank bewezen verklaarde feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar, waarbij zij rekening heeft gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en heeft gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij, en bij de keus voor een vrijheidsbenemende straf, in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft met een aantal medeverdachten de invoer van cocaïne vanuit het Caraïbisch gebied voorbereid. Zij hebben met dat doel een tweetal zeilboten aangeschaft waarmee de cocaïne naar Nederland en/of elders in Europa zou moeten worden vervoerd. Zowel bij de aanschaf van de beide boten als bij de verdere voorbereiding van de beoogde cocaïnetransporten is de verdachte nauw betrokken geweest. Daarbij vormde hij met zijn medeverdachten een criminele organisatie, gericht op (de voorbereiding van) de invoer van cocaïne. De verdachte had al eerder, tijdens de detentie in een andere strafzaak, een plan uitgewerkt om vanuit Caraïbisch gebied met zeilboten cocaïne Europa in te brengen. In deze strafzaak heeft de verdachte dit plan opnieuw, met zijn medeverdachten, in de praktijk gebracht. Hoewel het hof de verdachte zal vrijspreken van het geven van leiding aan de drugsorganisatie, blijkt uit het dossier wel dat hij een belangrijke, initiërende en coördinerende rol heeft vervuld. Blijkbaar heeft de verdachte zich opnieuw laten leiden door de wens om geld te verdienen en stelde hij deze wens opnieuw boven het gegeven dat hij door zijn handelen zou bijdragen aan de gezondheidsrisico’s die afnemers van cocaïne lopen, welke risico’s algemeen bekend zijn. Het is duidelijk dat de verdachten met beide zeilboten grote hoeveelheden cocaïne hebben willen invoeren. Een dergelijke invoer van cocaïne heeft niet zelden ernstige, ontwrichtende gevolgen voor de maatschappij. Gewezen kan worden op afrekeningen in het criminele circuit, de corrumperende werking die uitgaat van de in drugsorganisaties gegenereerde geldbedragen en het witwassen van grote geldsommen. Ook in dit geval heeft de verdachte zich met medeverdachten schuldig gemaakt aan witwassen, waarbij onder meer grote geldbedragen zijn witgewassen om de aanschaf van de beide zeilboten mogelijk te maken.
De verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan het vervoeren van een kilogram cocaïne. Gelet op de hoeveelheid is duidelijk dat deze cocaïne bestemd was voor de verdere verkoop, met de hiervoor genoemde gevolgen.
Het hof heeft bij het bepalen van de strafmaat allereerst gelet op straffen die in de rechtspraak worden opgelegd voor de deelname aan een criminele organisatie en de voorbereiding van de invoer van cocaïne. Daarbij heeft het hof rekening gehouden met de verhouding tussen het strafmaximum voor de geslaagde opzettelijke invoer van cocaïne (12 jaar) en het strafmaximum voor voorbereidingshandelingen (6 jaar). Gelet op (i) de ernst van deze feiten zoals hiervoor benoemd, waarbij het hof in het bijzonder acht slaat op de intensiteit en het vergevorderde stadium van de voorbereidingshandelingen, waarbij de beide zeilboten ook daadwerkelijk vanuit het Caraïbisch gebied zijn weggevaren, (ii) de duur van de periode waarin deze hebben plaatsgehad en (iii) de belangrijke rol die de verdachte heeft vervuld, acht het hof voor deze feiten als uitgangspunt een strafmaat van 3,5 jaar aangewezen. Bij het bepalen van de strafmaat voor het vervoer van de kilo cocaïne en het witwassen heeft het hof rekening gehouden met de uitgangspunten zoals deze zijn neergelegd in de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). In lijn met deze oriëntatiepunten acht het hof voor beide feiten telkens een aanvullende duur van de gevangenisstraf van een half jaar aangewezen, waarbij het hof voor het witwassen – in het licht van de in het betreffende oriëntatiepunt genoemde bandbreedte – relatief mild straft, nu de ernst van het witwassen ook tot uitdrukking komt in de strafmaat voor de criminele organisatie. Aan het ook bewezen verklaarde voorhanden hebben van de twee jammers kent het hof, gelet op de soort en duur van de op te leggen straf voor de andere feiten, bij het bepalen van de straf geen zelfstandige betekenis toe.
In strafverzwarende zin houdt het hof rekening met de strafrechtelijke voorgeschiedenis van de verdachte, zoals deze blijkt uit de beschikbare uittreksels uit de Justitiële Documentatie. De verdachte is in het verleden bij herhaling veroordeeld tot gevangenisstraffen voor het plegen van drugsdelicten, namelijk:
  • in 1986 door het Franse Tribunal Grande Instance Beziers tot een gevangenisstraf van 8 jaar, voor onder meer de in- en uitvoer van drugs;
  • in 1997 door het gerechtshof Den Haag tot een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden, voor – samengevat – het handelen in strijd met artikel 3 van de Opiumwet;
  • in 2004 door de Spaanse Jdo. de lo penal de Girona N. 4 tot een gevangenisstraf van 4 jaar, voor onder meer strafbare feiten in verband met drugs;
  • in 2010 door het gerechtshof Arnhem tot een gevangenisstraf van 5 jaar, voor – samengevat – voorbereidingshandelingen en een poging tot opzettelijk handelen in strijd met artikel 2, onder A, van de Opiumwet.
Deze veroordelingen tot langdurige gevangenisstraffen hebben de verdachte er niet van weerhouden opnieuw cocaïnetransporten voor te bereiden en daartoe met anderen een criminele organisatie te vormen. Het hof acht gelet hierop een strafverzwaring op het hiervoor genoemde uitgangspunt passend voor de duur van 1,5 jaar.
In strafmatigende zin – en wel voor een duur van drie maanden – houdt het hof rekening met het feit dat inmiddels geruime tijd is verstreken sinds het plegen van de strafbare feiten.
Voor het overige geven de door de verdediging genoemde persoonlijke omstandigheden van de verdachte geen aanleiding tot strafmatiging. Het hof realiseert zich dat de verdachte op leeftijd is en een gevangenisstraf voor hem belastend zal zijn, maar die omstandigheid leidt niet tot een lagere straf. Het is immers de verdachte zelf die op hogere leeftijd, met de ervaring van de eerdere gevangenisstraffen, opnieuw het risico heeft willen nemen dat zijn handelen hem in de gevangenis zou doen belanden. Ook het feit dat de verdachte na het plegen van de feiten in deze strafzaak op 25 januari 2018 door de Franse rechter op Martinique voor drugsdelicten is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 jaar brengt het hof niet tot strafmatiging. Daarbij merkt het hof op dat die strafoplegging niet een veroordeling vormt als bedoeld in artikel 63 Sr (vgl. HR 31 maart 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG9198). Niet valt in te zien tot slot waarom de zware omstandigheden waaronder de detentie op Martinique heeft plaatsgehad in deze strafzaak, voor andere strafbare feiten, tot een lagere straf zou moeten leiden.
Het hof acht, alles afwegende en gelet op het voorgaande, een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar en 9 maanden in beginsel passend en geboden.
Redelijke termijn
Bij de beoordeling van de vraag of en, zo ja, in welke mate de redelijke termijn in eerste aanleg is overschreden betrekt het hof de ingewikkeldheid van de zaak. Het onderzoek in deze strafzaak betreft een complex en grensoverschrijdend onderzoek, waarbij door de politie ook rechtshulpverzoeken naar verschillende landen zijn gedaan. Vervolgens is sprake geweest van een gelijktijdige berechting van de zaken tegen de verdachte en de medeverdachten. Daarbij zijn in de zaken van de verdachten verschillende getuigen in het buitenland gehoord, hetgeen in sommige gevallen zeer veel tijd in beslag heeft genomen. Onder deze omstandigheden geldt voor het hof als uitgangspunt dat voor de berechting van de zaak in eerste aanleg de behandeling van de zaak ter terechtzitting had moeten zijn afgerond met een eindvonnis binnen 28 maanden (16 maanden, vermeerderd met een termijn van 12 maanden vanwege de ingewikkeldheid van de zaak). Het hof stelt hof de aanvangsdatum van de redelijke termijn – in het voordeel van de verdachte, op de door de raadsman betoogde gronden, ter zake van alle bewezen verklaarde feiten – op 29 oktober 2013, de datum van zijn aanhouding en het eerste verhoor als verdachte bij de politie. Dit betekent dat de redelijke termijn in eerste aanleg is geschonden met 4 jaar en bijna 11 maanden.
De redelijke termijn is ook in hoger beroep overschreden. De behandeling ter terechtzitting in hoger beroep had moeten zijn afgerond met een einduitspraak binnen 16 maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen. De verdachte heeft op 22 januari 2021 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, terwijl het hof arrest wijst op 8 december 2022. Er is in hoger beroep dus sprake van een overschrijding met bijna 7 maanden.
Het hof zal de in beginsel passend te achten gevangenisstraf van 5 jaar en 9 maanden matigen voor de duur van 9 maanden. Dit betekent dat aan de verdachte een gevangenisstraf van 5 jaar, met aftrek van voorarrest, zal worden opgelegd.
Wet straffen en beschermen
Met ingang van 1 juli 2021 is de Wet straffen en beschermen in werking getreden. Deze wet strekt tot wijziging van de regeling inzake detentiefasering, waaronder in het bijzonder de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling, in de Penitentiaire beginselenwet en in het Wetboek van Strafrecht. Veroordeelden zullen niet meer automatisch in aanmerking komen om voorwaardelijk in vrijheid te worden gesteld. Daarnaast zal de periode waarin een veroordeelde via een voorwaardelijke invrijheidstelling kan werken aan zijn resocialisatie worden gehandhaafd op een derde van de opgelegde straf, met een maximum van twee jaar. De wet bevat geen overgangsbepaling zodat de regeling onmiddellijke werking heeft, in die zin dat op arresten van na 1 juli 2021 het nieuwe regime van toepassing is.
Het hof ziet in onderhavige situatie geen aanleiding om, zoals door de verdediging verzocht, bij de strafoplegging rekening te houden met het gewijzigde VI-regime. Het hof wijst erop dat onder het oude regime geen zekerheid bestond dat voorwaardelijke invrijheidstelling zou worden verleend. De veroordeelde kwam van rechtswege in aanmerking voor voorwaardelijke invrijheidstelling maar of dit plaatsvond was afhankelijk van het gedrag van de veroordeelde. Bij het bepalen van de straf heeft het hof zich rekenschap gegeven van de gevolgen voor verdachte van de invoering van de nieuwe regeling voor de tenuitvoerlegging.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv, aan de orde is.
Voorlopige hechtenis
Het hof wijst de vordering van de advocaat-generaal tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis toe. Daarbij is van belang dat de voorlopige hechtenis van de verdachte in hoger beroep was geschorst vanwege het bereiken van de zogenoemde fictieve VI-datum, die was gebaseerd op de door de rechtbank bepaalde straf van 40 maanden. Deze situatie is nu, in aanmerking genomen de duur van de gevangenisstraf die aan de verdachte wordt opgelegd, niet meer aan de orde. Voor het overige ziet het hof geen redenen om de schorsing te continueren.
Dit betekent dus dat de voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van heden weer herleeft.

10.Beslag

Verbeurdverklaring
Het onder 1 ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan met behulp van het hierna te noemen in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- (1) een personenauto, Volkswagen Touareg, kleur: zwart;
- (20) 1 STK Tas, AH Tas.
Deze behoren aan de verdachte toe en zullen daarom worden verbeurd verklaard.
Het onder 4 ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan met betrekking tot het geldbedrag van € 9.500,00. Dit bedrag behoort de verdachte toe en zal daarom worden verbeurd verklaard.
Onttrekking aan het verkeer
Het onder 1 ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan met betrekking tot het hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- (19) 1.00 KG verdovende middelen.
Het zal aan het verkeer worden onttrokken aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Teruggave
Het hof is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggeven voorwerpen, te weten:
- (5) een ID-kaart en een paspoort,
dienen te worden teruggegeven aan de verdachte.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
10a en 11a (oud) en 13a (oud) van de Opiumwet;
33, 33a, 36b, 36c, 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht;
1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 10.9 van de Telecommunicatiewet.

12.BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart de dagvaarding partieel nietig ten aanzien van feit 2 voorlaatste gedachtestreepje.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaar.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- (1) een personenauto, Volkswagen Touareg, kleur: zwart;
- € 9.500,00;
- (20) 1 STK Tas, AH Tas.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- (19) 1.00 KG verdovende middelen.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- (5) een ID-kaart en een paspoort van J. van Rijs.
Heft op de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J. Piena, mr. K.J. Veenstra en mr. R.A.E. van Noort, in tegenwoordigheid van
mr. T. Kaandorp, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 december 2022.
=========================================================================
proces-verbaal uitspraak
_______________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000158-21
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, op 8 december 2022.
Tegenwoordig zijn:
mr. J. Piena, voorzitter,
mr. K.J. Veenstra en mr. R.A.E. van Noort, leden,
mr. T. Kaandorp, griffier.
Het openbaar ministerie wordt vertegenwoordigd door mr. M. Steinmetz, advocaat-generaal.
De raadsheer doet de zaak tegen de verdachte [verdachte] uitroepen.
De verdachte is
wel / nietin de zaal van de terechtzitting aanwezig.
Raadsman/raadsvrouw is
wel / nietaanwezig.
(zo ja:) naam raadsman/raadsvrouw en plaats:
Tolk is
wel / nietaanwezig. (zo ja:) naam tolk en taal:
De raadsheer spreekt het arrest uit.
De raadsheer geeft de verdachte kennis, dat daartegen binnen 14 dagen na heden beroep in cassatie kan worden ingesteld.
(indien de VTE is verschenen)
De verdachte heeft
wel / geenafstand gedaan van het recht aanwezig te zijn bij de uitspraak.
(indien VTEin deze zaakis gedetineerd)
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de raadsheer en de griffier is vastgesteld en ondertekend.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevindingen ‘voorbereidingshandelingen nautische transport – middels zeilboten van import/export van verdovende middelen – zaaksdossier E05’ (hierna: Zaaksdossier E05), p. E05-006.
2.Proces-verbaal van bevindingen Zaaksdossier E05, p. E05-007.
3.Opgenomen in het mapje ‘Azure - in EA per e-mail verstrekte stukken’, paginanummering Vivaldi F1 0560-0632.
4.Proces-verbaal van bevindingen Zaakdsossier E05, p. E05-001 t/m 002 en E05-009 t/m 011.
5.Zaaksdossier E05, map 4/5 en map 5/5 (doorgenummerde mappen 10 en 11).
6.Proces-verbaal van bevindingen Zaaksdossier E05, p. E05-002 en 0011-0015.
7.Arrest gerechtshof Fort de France van 25 januari 2018 (ongenummerd, opgenomen in het mapje ‘Azure - in EA