ECLI:NL:GHAMS:2022:3869

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 oktober 2022
Publicatiedatum
22 september 2023
Zaaknummer
K22/230131
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beklag ex art. 12 Sv inzake politiegeweld en letsel door aanhouding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 oktober 2022 uitspraak gedaan in een beklagprocedure op basis van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. Klager, die letsel had opgelopen tijdens zijn aanhouding door politieambtenaren, stelde dat er sprake was van buitensporig geweld. Het hof oordeelde echter dat het dossier geen steun biedt voor de stelling van klager dat het letsel duidt op dergelijk geweld. Klager was op de avond van het incident recalcitrant en onder invloed van alcohol, wat leidde tot zijn aanhouding. De politieambtenaren, die aanwezig waren op de Dam in Zaandam, voerden aan dat hun optreden gerechtvaardigd was gezien de onrustige situatie en het gedrag van klager. Het hof concludeerde dat de aanhouding en het gebruik van geweld proportioneel waren en dat er onvoldoende aanwijzingen waren voor de bewering dat de beklaagden handelden uit emotie. De strafrechter zou naar verwachting niet tot een veroordeling kunnen komen van enig strafbaar feit gepleegd door de beklaagden. Het hof wees het beklag van klager af, met de overweging dat er geen goede redenen waren voor strafvervolging.

Uitspraak

afdeling strafrecht
beklagkamer
rekestnummer K22/230131
Beschikking op het beklag van:
[klager],
wonende te [woonplaats],
klager,
gemachtigde: mr. E.J. Overwater, advocaat te Bussum.

1.Het beklag

Het hof heeft op 21 maart 2022 het klaagschrift ontvangen. Het beklag richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie bij het arrondissementsparket Noord-Holland om geen strafvervolging in te stellen tegen de politieambtenaren
[beklaagde 1], [beklaagde 2] en [beklaagde 3](hierna: beklaagden) tegen wie klager aangifte heeft gedaan ter zake van mishandeling.

2.Het verslag van de advocaat-generaal

Bij verslag van 1 juli 2022 heeft de advocaat-generaal het hof in overweging gegeven het beklag af te wijzen.

3.De voorhanden stukken

Het hof heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift;
- het verslag van de advocaat-generaal;
- het dossier van de politie;
- het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie bij het arrondissementsparket Noord-Holland van 19 april 2022.

4.De behandeling in raadkamer

Het hof heeft klager in de gelegenheid gesteld op 15 september 2022 het beklag toe te lichten. Klager is, bij gestaan door de gemachtigde, in raadkamer verschenen en heeft het beklag toegelicht en gehandhaafd.
Voorts heeft het hof op dezelfde dag en op verschillende tijdstippen de beklaagden in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Beklaagden [beklaagde 3] en [beklaagde 2] zijn, daarbij bijgestaan door de gemachtigde, mr. J. Dallinga, advocaat te Alkmaar, in raadkamer verschenen en hebben het hof verzocht de klacht af te wijzen Beklaagde [beklaagde 1] is niet in raadkamer verschenen. Namens hem is de gemachtigde, mr. Dallinga voormeld, verschenen en hij heeft ook namens beklaagde [beklaagde 1] het hof verzocht de klacht af te wijzen.
De advocaat-generaal is bij de behandelingen in raadkamer aanwezig geweest. In hetgeen in raadkamer naar voren is gekomen heeft deze geen aanleiding gevonden de conclusie in het verslag te herzien.

5.De beoordeling van het beklag

5.1
De feitelijke uitgangspunten
In de avond en nacht van 30 op 31 juli 2021 waren beklaagden als dienstdoende politieambtenaren aanwezig op de Dam in Zaandam. Toen klager met zijn vrienden de Dam over wilde om bij zijn auto te komen, zei één van de beklaagden dat ze het plein niet over mochten. Klager was ontevreden over de manier waarop dat werd gezegd en schold daarbij beklaagden uit. Klager liep weg om via een andere route naar zijn auto te gaan. Vervolgens werd hij door beklaagden aangehouden. Hierbij kwam klager ten val en liep letsel op. Klager meent dat beklaagden niet juist hebben gehandeld en deed aangifte van mishandeling.
5.2
Het toetsingskader
Het hof heeft te beoordelen of de strafrechter die over deze zaak zou moeten oordelen – al dan niet na nader onderzoek – zou kunnen komen tot een veroordeling voor enig strafbaar feit. Daarnaast moet het hof beoordelen of er, gelet op alle omstandigheden, voldoende belang is bij het alsnog instellen van strafrechtelijke vervolging. Indien het antwoord op beide vragen bevestigend luidt, zal een bevel tot vervolging worden gegeven.
Mishandeling bestaat uit het opzettelijk toebrengen van pijn of lichamelijk letsel. het opzettelijk benadelen van de gezondheid is hieraan gelijkgesteld. Het veroorzaakt zijn van letsel, pijn of schade voor de gezondheid vormt een voorwaarde voor strafbaarheid.
Politieambtenaren zijn in de rechtmatige uitoefening van hun bediening – indien noodzakelijk – bevoegd tot het toepassen van – gepast – geweld. Buiten deze grenzen van subsidiariteit en proportionaliteit kan geweldstoepassing door overheidsdienaren als misdrijf gekwalificeerd worden en als zodanig strafbaarheid van de betrokken ambtenaar tot gevolg hebben. Het (strafrechtelijk) onderzoek naar overheidsoptreden zal zich in die gevallen met name hebben te richten op de vraag of geweldstoepassing noodzakelijk, adequaat en proportioneel is geweest.
Het toetsingskader dat van belang is in verband met het antwoord op de vraag op het optreden van de politie rechtmatig is wordt (buiten de verdere strafrechtelijke en mensenrechtelijke regels) gevonden in de Politiewet 2012 en de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren (in het bijzonder artikel 1).
Het rapport ‘Verantwoord politiegeweld’ van de Nationale ombudsman bevat een aantal aanbevelingen voor de politiepraktijk in dit verband. Het hiervoor genoemde toetsingskader wordt gevonden in:
Artikel 7 van de Politiewet 2012, voor zover hier van belang:
1. De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld of vrijheidsbeperkende middelen te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik hiervan verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf.
7. De uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in het eerste tot en met het zesde lid, dient in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigd te zijn.
Artikel 1, derde lid, van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren (2012), voor zover hier van belang:
In dit besluit wordt verstaan onder:
b. geweld: elke dwangmatige kracht van meer dan geringe betekenis uitgeoefend op personen of zaken;
c. aanwenden van geweld: het gebruiken van geweld en het dreigen met geweld, waaronder wordt begrepen het ter hand nemen van een vuurwapen.
Het rapport “Verantwoord politiegeweld” van de Nationale Ombudsman, voor zover hier van belang:
Terughoudendheid met geweldgebruik
-
Terughoudendheid: de politie is terughoudend met het toepassen van geweld. Het uitgangspunt is: ‘geen geweldgebruik, tenzij…’
-
De-escalatie: politieoptreden is gericht op de-escalatie. Dit betekent echter ook dat juist stevig optreden (met geweld) in bepaalde situaties geoorloofd is als de de-escalatie het uiteindelijke doel is, bijvoorbeeld in geval van groepen waarbij sprake is van een geëscaleerde, hectische/chaotische situatie dan wel (ernstige) verstoring van de openbare orde.
-
Vervelend, irritant of onbeschoft gedrag: alleen vervelend, irritant of onbeschoft gedrag van de burger mag niet leiden tot gebruik van geweld. Van de politie mag worden verwacht dat zij zich hierdoor niet laat uitdagen tot verdere escalatie en zich in een moeilijke of ongemakkelijke situatie weet te beheersen.
5.3
De overwegingen van het hof
Uit het dossier komt naar voren dat het incident plaatsvond bij de aanvang van een (nieuwe) periode van vervroegde horecasluiting door COVID-19. Tijdens het instellen hiervan ontstonden in het land regelmatig rellen dan wel opstootjes met mensen die het niet eens waren met deze en andere vrijheidsbeperkende maatregelen. Ook op de avond van dit incident was het onrustig op de Dam in Zaandam. Beklaagden noemden de sfeer grimmig. Na eerdere incidenten op die avond/nacht werd uit veiligheidsoverwegingen besloten het plein, waar veel horeca gevestigd is, te ontruimen. Klager werd gevorderd het plein te verlaten. Klager heeft aan deze vordering niet meteen gevolg gegeven en gedroeg zich recalcitrant, hij bleef schelden. Hij was onder invloed van alcohol en heeft daar toen (een van de) beklaagde(n) wederom uitgescholden. Klager verliet uiteindelijk wel het plein, meegetroond door vrienden, waardoor voor beklaagden toen de situatie met klager was beëindigd.
Toen beklaagden even later door omstanders werden aangesproken, waarbij werd gewezen op het nog steeds vervelende gedrag van klager, kwam hij weer onder de aandacht van beklaagden. Hoewel klager op dat moment
uitde richting van beklaagden liep en
inde richting van zijn voertuig, verklaarden beklaagden dat klagers gedrag nog steeds voor onrust zorgde op en rond de Dam. Er was dus niet sprake van louter vervelend, irritant of onbeschoft gedrag. Men vreesde dat het zou overslaan op de nog steeds aanwezige overige bezoekers, hetgeen zij wilden voorkomen door klager aan te houden, ook al liep klager weg bij het plein. Vanwege het verrassingseffect koos men, na onderling overleg, op dat moment voor een aanhouding door middel van de zogenaamde scheptechniek. Het hof begrijpt dat dit het moment was voor beklaagden om in te grijpen en dat niet ingrijpen geen optie meer was. Zij wilden de situatie de-escaleren. Het hof is van oordeel dat het beschreven gedrag van klager de aanhouding op genoemde wijze door de politie rechtvaardigt, ook al vertoonde klager zijn gedrag niet langer
ophet plein, maar was hij zich daarvan aan het verwijderen.
Het hof is eveneens van oordeel dat deze geweldstoepassing – de aanhouding door middel van de scheptechniek – in deze omstandigheden proportioneel was. Klager is aangehouden in de straat achter de Dam, vlakbij het politiebureau. Beklaagden hebben in raadkamer toegelicht dat zij voorafgaand aan de aanhouding de mogelijkheden hebben overlegd en de situatie – waaronder de aanwezigheid van een fietsenrek en de krappe straat – daarbij in hun overweging meenamen. Mede door de aanwezigheid van de vrienden van klager, wilden verbalisanten een ‘snelle’ interventie. Beklaagden verklaarden dat de scheptechniek daar – door de korte en simpele techniek en de lage impact van het verrassingselement – bij uitstek voor geschikt is. Het hof begrijpt hieruit dat de situatie ongeschikt was voor (nogmaals) ‘een goed gesprek’ en een waarschuwing voorafgaand aan de aanhouding.
Klager heeft flink letsel opgelopen als gevolg van de aanhouding. Het hof is echter van oordeel dat het dossier geen steun bevat voor klagers stelling dat dit letsel erop wijst dat er buitensporig geweld is gebruikt door de politie. Het opgelopen letsel is ontstaan doordat klager en beklaagden onbedoeld en onverwacht op de grond terecht zijn gekomen en klager daarbij op zijn gezicht is gevallen. Het beoogde en verwachte effect van de scheptechniek was de snelle overmeestering van klager, na aanwending van een beproefde aanhoudingstechniek. Toen klager echter onverwacht zijn evenwicht verloor, nam hij de beide verbalisanten die de techniek toepasten mee in zijn val. Omdat vervolgens de vrienden van klager zich met de aanhouding gingen bemoeien, waren beklaagden daarnaast genoodzaakt zich tegen hen te verdedigen, aanvankelijk vanuit een kwetsbare positie na de val met de aangehouden klager. Het dossier bevat onvoldoende aanwijzingen voor de bewering van klager dat beklaagden handelden uit emotie.
Alles overziend is het hof van oordeel dat het dossier onvoldoende aanwijzingen bevat dat in deze situatie onverantwoord politiegeweld is aangewend. De strafrechter, aan wie de zaak zou moeten worden voorgelegd, zal bij deze stand van zaken naar verwachting niet tot een veroordeling komen van enig strafbaar feit gepleegd door beklaagde(n).
Het hof is dan ook van oordeel dat er goede redenen zijn om in deze zaak geen vervolging te gelasten. Het beklag is ongegrond.
Het hof zal daarom als volgt beslissen.

6.De beslissing

Het hof wijst het beklag af.
Deze beschikking, waartegen voor betrokkenen geen rechtsmiddel openstaat, is gegeven op
24 oktober 2022 door mrs. P.F.E. Geerlings, voorzitter, E. van Die en A.D.R.M. Boumans, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. P. de Haas, griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier.