ECLI:NL:GHAMS:2022:385

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 februari 2022
Publicatiedatum
16 februari 2022
Zaaknummer
200.290.906/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur ontruiming wegens structurele overlast door huurder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontruiming van een huurwoning. De appellant, een huurder, was in hoger beroep gekomen tegen een vonnis van de kantonrechter dat hem had veroordeeld tot ontruiming van de woning vanwege structurele overlast. De huurder had de woning sinds 9 mei 2017 gehuurd van Stichting Ymere, die de ontruiming had gevorderd wegens ernstige overlast veroorzaakt door de huurder en zijn bezoekers. De kantonrechter had in eerste aanleg geoordeeld dat de huurder tekortschiet in zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst en dat er voldoende grond was voor ontruiming.

Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de kantonrechter waren opgesomd en heeft geconcludeerd dat de huurder geruime tijd structureel ernstige overlast heeft veroorzaakt. Dit werd onderbouwd door diverse meldingen van buurtbewoners, rapportages van de politie en een bestuurlijke waarschuwing van de gemeente. De huurder had in hoger beroep betoogd dat er sinds juli 2020 geen overlast meer was, maar het hof oordeelde dat de eerdere meldingen en rapportages voldoende bewijs vormden voor de aanhoudende overlast.

Het hof heeft de belangen van de huurder afgewogen tegen het belang van de woningcorporatie om een rechtvaardige verdeling van sociale huurwoningen te waarborgen. Het hof oordeelde dat de huurder niet had aangetoond dat hij hulp had gezocht om uit de problematische situatie te komen en dat zijn woonbelang niet opwoog tegen de belangen van Ymere. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde de huurder in de proceskosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.290.906/01 KG
zaaknummer rechtbank Amsterdam: 8972772 KK EXPL 21-22
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 15 februari 2022
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. J. Ruijs te Amsterdam,
tegen
STICHTING YMERE,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. H.M.G. Brunklaus te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellant] en Ymere genoemd.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 26 februari 2021 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 9 februari 2021, in deze zaak onder bovengenoemd zaaknummer in kort geding gewezen tussen Ymere als eiseres en [appellant] als gedaagde. De dagvaarding bevat één grief.
[appellant] heeft vervolgens geconcludeerd overeenkomstig de eis als vervat in voornoemde dagvaarding en daarbij een productie in het geding gebracht.
Ymere heeft daarna een memorie van antwoord, met producties, ingediend.
Partijen hebben hun standpunten ter zitting van 20 januari 2022 toegelicht, beide door hun voornoemde advocaat, aan de hand van spreekaantekeningen die zij daarbij in het geding hebben overgelegd. Tevens is aan partijen akte verleend van het in het geding brengen van producties. Partijen en advocaten hebben daarnaast vragen beantwoord en inlichtingen verstrekt.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en de vorderingen van Ymere zal afwijzen, met beslissing over de proceskosten.
Ymere heeft geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen, met beslissing over de proceskosten.

2.De feiten

De kantonrechter heeft in het vonnis waarvan beroep onder 1.1 tot en met 1.8 de feiten opgesomd die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Omdat de juistheid van die opsomming niet in geschil is, zal ook het hof van die feiten uitgaan.

3.De beoordeling

3.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
( i) Ymere heeft met ingang van 9 mei 2017 de woning gelegen aan het adres [straatnaam] 17A te [plaats] (verder: de woning) verhuurd aan [appellant] . Het betreft een sociale huurwoning.
(ii) Van de tussen partijen gesloten huurovereenkomst maken de Algemene Huurvoorwaarden onderdeel uit. Artikel 6 lid 8 van deze Algemene Huurvoorwaarden luidt:
“De huurder mag geen overlast of hinder aan buren of omwonenden veroorzaken. De huurder vrijwaart Ymere voor alle aanspraken van derden als huurder deze verplichtingen schendt. (…)”
Artikel 6 lid 17 van de Algemene Huurvoorwaarden luidt:
“De huurder is aansprakelijk voor gedragingen in strijd met de voorgaande leden van dit artikel, zowel van zijn huisgenoten als van degenen die door de huurder en bedoelde huisgenoten in de woning zijn toegelaten. Huurder zal de schade die Ymere hierdoor lijdt vergoeden. (…)”
(iii) Ymere heeft [appellant] per brief van 13 juli 2020 op de hoogte gesteld dat zij meldingen van buurtbewoners heeft ontvangen dat [appellant] of zijn huisgenoten weer overlast veroorzaken. Ymere heeft [appellant] in deze brief gewezen op haar eerdere brief van 28 april 2020 aan [appellant] , waarin [appellant] is opgedragen te stoppen met het verhandelen van spullen vanuit de woning en ervoor te zorgen dat de mensen die bij hem langskomen geen overlast veroorzaken.
(iv) In een proces-verbaal van bevindingen van de politie Eenheid Amsterdam d.d. 4 november 2020, ambtsedig opgemaakt door [naam 1] , inspecteur van politie, heeft deze verklaard:
“Op 17 september 2020 te 12.12 uur vond er een mishandeling plaats in de woning [straatnaam] 17A alwaar woonachtig dhr [appellant] . Politie was ter plaatste geweest in de [straatnaam] 17-b alwaar de ruiten van bewoner [appellant] waren ingegooid en alwaar hij met een vuurwapen was bedreigd door naar later bleek [naam 2] (…) Het voertuig voorzien van kenteken [kenteken] met de verdachte was weggereden (..) Eigenaar van het voertuig is bekend in de drugswereld onder de bijnaam “ [naam 2] ”. (…) Op 10 juni 2020 is [appellant] mishandeld door een man die hij [naam 2] noemde.(...) Op 5 mei 2020 is de ruit van de voordeur van [appellant] ’s woning vernield door iemand die op bezoek was geweest bij [appellant] .”
( v) In een brief van 15 oktober 2020 heeft Ymere aan [appellant] geschreven dat zij constateert dat [appellant] nog steeds spullen verhandelt vanuit de woning en heeft zij [appellant] gesommeerd te stoppen met de overlast door onder meer geen spullen meer te verhandelen vanuit de woning en ervoor te zorgen dat er geen aanloop meer is naar de woning. Ymere heeft in deze brief te kennen gegeven dat [appellant] een laatste kans kreeg om de overlast te stoppen en dat Ymere anders een rechtszaak zou starten.
(vi) Op 3 november 2020 heeft Ymere van de burgemeester van de Gemeente Amsterdam een bestuurlijke waarschuwing betreffende de woning aan het adres [straatnaam] 17A te Amsterdam ontvangen. In deze bestuurlijke waarschuwing is onder meer vermeld:
“(…)
Onderzoek door de politie
Middels een bestuurlijke rapportage heeft de politie een overzicht van meerdere overlastmeldingen in verband met gedragingen vanuit de woning aangeleverd. Naar mijn oordeel blijkt uit deze rapportage dat de openbare orde ter plaatse is verstoord.
De overlastmeldingen over de woning hebben betrekking op de periode 26 juni 2017 tot en met 24 juli 2020. De meldingen zien op conflicten naar aanleiding van onderhuur, handel en bezit van drugs, bezit van een verboden dier, huisvredebreuk, heling en vernieling van de woning. Ook is er een loop naar de woning door drugsgebruikers en/of dealers. Volgens de politie kan worden vastgesteld dat omwonenden op structurele wijze hinder ondervinden door de gedragingen vanuit de woning. Ook zouden de activiteiten in en rondom de woning zorgen voor onveilige situaties voor omwonenden.
Meldpunt en GGD
Vanuit de gemeente zijn er verschillende gesprekken gevoerd met de bewoner om tot een oplossing te komen en de overlast te verminderen. Ook heeft de bewoner informatie gekregen over mogelijke zorg vanuit de GGD. (,,,)”
Een kopie van deze bestuurlijke waarschuwing is aan de raadsman van [appellant] gestuurd.
(vii) De bestuurlijke rapportage behorende bij deze bestuurlijke waarschuwing bevat onder meer een overzicht van overlastmeldingen van buurtbewoners betreffende de woning aan de [straatnaam] 17A te [plaats] in de periode van 26 juni 2017 tot en met 24 juli 2020, een overzicht van 6 strafrechtelijke verdenkingen gerelateerd aan deze woning in de periode van 2 april 2020 tot en met 15 juli 2020 en een overzicht van 9 door de wijkagent van de [wijk] ontvangen meldingen van overlast in de periode van 1 april 2020 tot en met 9 juli 2020.
(viii) Op 1 februari 2021 heeft Ymere een brief met als onderwerp ‘Einde interventieverklaring’ ontvangen van [naam 3] , Coördinator Meldpunt Zorg en Woonoverlast Gemeente Amsterdam (verder: Het Meldpunt). In deze brief staat:
“Hiermee berichten wij u dat er sinds maart 2020, vanuit het Meldpunt Zorg en Woonoverlast Stadsdeel Noord en haar convenantpartners, diverse interventies zijn geweest gericht op het bestrijden van de extreme overlast die Dhr [appellant] (..) veroorzaakt in zijn woonomgeving. (...)
In de periode vanaf maart 2020 tot en met januari 2021 bestonden deze interventies uit:
- Meerdere gesprekken met de politie (de wijkagent)
- Aanbod (meerdere pogingen) door een sociaal psychiatrisch verpleegkundige van de GGD naar zorgtoeleiding
- Gesprek en zorgaanbod vanuit WPI
- Gesprek en zorgaanbod vanuit Meldpunt Zorg en Woonoverlast (van outreachend medewerker Taskforce v.d. Pekbuurt)
Ondanks onze inspanningen zijn we er volgens de woningcorporatie en de convenantpartners niet in geslaagd de overlast te doen ophouden of tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen.”
(ix) De deurwaarder heeft op 5 maart 2021 de woning krachtens het vonnis waarvan beroep ontruimd.
3.2.
Ymere heeft in eerste aanleg bij wijze van voorlopige voorziening gevorderd [appellant] te veroordelen om de woning te ontruimen en [appellant] te veroordelen in de proceskosten. Ymere heeft hiertoe gesteld dat [appellant] zeer ernstig tekortschiet in de nakoming van de bepalingen van de met hem gesloten huurovereenkomst en in de verplichting zich als goed huurder te gedragen. [appellant] is uit hoofde van de met hem gesloten huurovereenkomst en op grond van artikel 7:219 BW verantwoordelijk voor bezoekers die hij tot zijn woning toelaat. Ondanks de gesprekken die met [appellant] zijn gevoerd en de sommaties die aan hem zijn verzonden blijft [appellant] , al dan niet zelf, overlast veroorzaken voor zijn buren. Gelet op de zeer ernstige structurele overlast die door [appellant] wordt veroorzaakt heeft Ymere recht en belang om ontruiming van de door [appellant] gehuurde woning te vorderen, aldus (nog steeds) Ymere. [appellant] heeft tegen deze vordering verweer gevoerd.
3.3.
De kantonrechter heeft in het vonnis waarvan beroep [appellant] veroordeeld om de woning te ontruimen, [appellant] veroordeeld in de proceskosten en het meer of anders gevorderde afgewezen. Tegen deze beslissing alsmede de gronden waarop die beslissing berust komt [appellant] in hoger beroep met één grief op.
3.4.
Kern van het geschil tussen partijen is of voldoende grond bestaat de vordering tot ontruiming van de woning in kort geding toe te wijzen. Met betrekking tot de vraag of dit het geval is, dient het hof zich als in kort geding beslissende rechter te richten naar de waarschijnlijke uitkomst van de bodemprocedure.
3.5.
[appellant] betoogt met zijn grief, kort samengevat, dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat hij, [appellant] , ter zitting heeft volstaan met een blote ontkenning van de stelling dat hij structureel ernstige overlast veroorzaakt. De kantonrechter heeft daarmee miskend dat hij, [appellant] , ter zitting niet meer kon doen dan dat. Inmiddels heeft hij handtekeningen en verklaringen verzameld van directe buren waaruit blijkt dat zich geen overlast voordoet. De inhoud van de bestuurlijke rapportage is gebaseerd op meldingen tot 24 juli 2020. Daarna heeft zich geen overlast meer voorgedaan, zodat, mede gelet op de thans overgelegde verklaringen van de buren, aan te nemen valt dat deze situatie blijvend is. Om tot ontruiming van een huurwoning over te kunnen gaan moet zich ernstige, herhaaldelijke en aanhoudende overlast voordoen, maar uit het voorgaande blijkt dat er inmiddels al geruime tijd (in elk geval sinds 24 juli 2020) geen overlast meer is. Dat Ymere op 15 oktober 2020 nog een brief heeft verzonden aan [appellant] , maakt dit niet anders, omdat in deze brief niet is geconcretiseerd dat zich ernstige overlast voordoet, aldus (nog steeds) [appellant] . Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
3.6.
Voorop moet worden gesteld dat [appellant] geen grief heeft gericht tegen de overwegingen van de kantonrechter in het vonnis waarvan beroep
- dat Stichting Ymere haar stelling dat [appellant] structureel ernstige overlast veroorzaakt heeft onderbouwd met diverse stukken,
- dat onder meer uit de bestuurlijke rapportage voorshands voldoende duidelijk blijkt dat buren geruime tijd meldingen hebben gedaan van overlast, onder meer door bezoekers van de woning van [appellant] ,
- dat de politie heeft gerapporteerd over diverse geweldsincidenten die bij de woning hebben plaatsgevonden,
- dat [appellant] , mede gelet op artikel 6 lid 17 van de huurovereenkomst, ook verantwoordelijk moet worden gehouden voor overlast die door derden wordt veroorzaakt,
- dat door [appellant] niet is weersproken dat hij tot voor kort diverse goederen vanuit zijn woning verhandelde en dat hij ook nu nog spullen weggeeft aan mensen die minderbedeeld zijn, en
- dat uit de bestuurlijke rapportage en de door de politie gerelateerde bevindingen volgt dat veel van de bezoeken aan de woning van [appellant] verband houden met handel in drugs en andere criminele gedragingen en dat dit door [appellant] niet, althans onvoldoende gemotiveerd wordt betwist.
3.7.
Aan deze aldus vaststaande feiten verbindt het hof de conclusie dat [appellant] geruime tijd structureel ernstige overlast heeft veroorzaakt voor zijn buren. Die feiten worden niet weerlegd of ongedaan gemaakt door de petitie (met handtekeningen) die [appellant] in hoger beroep in het geding heeft gebracht. Dat de inhoud van de bestuurlijke rapportage is gebaseerd op meldingen tot 24 juli 2020, is niet doorslaggevend en wettigt overigens op zichzelf ook niet de conclusie dat er daarna geen overlast meer is geweest. Zo blijkt uit het op 4 november 2020 door [naam 1] , inspecteur van politie Eenheid Amsterdam, opgemaakte proces-verbaal van bevindingen dat onder meer op 17 september 2020 een mishandeling in de woning heeft plaatsgevonden en dat de ruiten van de woning waren ingegooid, waarvan [appellant] geen aangifte wilde doen. Ook moet uit de inhoud van de brief van Ymere aan [appellant] van 15 oktober 2020 (zie hiervoor onder 3.1 sub (v)) het tegendeel worden afgeleid. In die brief heeft Ymere immers vermeld dat nog steeds overlast door het verhandelen van spullen wordt geconstateerd. Er zijn voldoende aanwijzingen dat eind november 2020 de ruiten van de woning van [appellant] vervolgens weer zijn ingegooid.
3.8.
Ymere is als toegelaten instelling als bedoeld in artikel 19 lid 1 Woningwet verplicht zorg te zorgen voor een rechtvaardige verdeling van haar schaarse sociale huurwoningen – waarvoor, naar feit van algemene bekendheid is, een wachttijd geldt van tien tot achttien jaar – onder haar doelgroep, de financieel minder draagkrachtigen binnen onze maatschappij. Daarmee wordt een gewichtig belang van publieke aard gediend, waarmee het veroorzaken van structureel ernstige overlast voor buren op gespannen voet staat. Met het oog op de afweging van de belangen van [appellant] voegt het hof daaraan toe dat het de (niet door [appellant] bestreden) overweging van de kantonrechter onderschrijft dat zelfs als zou moeten worden aangenomen dat [appellant] het slachtoffer is van derden die zijn woning voor hun criminele activiteiten misbruiken, [appellant] kan worden aangerekend dat hij geen enkele hulp heeft aanvaard om uit die situatie te ontsnappen. Ter zitting van het hof heeft [appellant] , daarnaar gevraagd, niet te kennen gegeven inmiddels wel voor enigerlei vorm van hulp open te staan. Verder merkt het hof nog op dat het [appellant] niet verwijt dat de ramen van de woning zijn ingegooid, maar wel dat hij daarvan geen aangifte bij de politie heeft gedaan. Alle hiervoor genoemde omstandigheden in aanmerking nemend oordeelt het hof dat het woonbelang van [appellant] niet opweegt tegen het hiervoor genoemde belang van Ymere. [appellant] is zodanig tekortgeschoten in zijn uit artikel 6 van de Algemene Huurvoorwaarden voortvloeiende verplichtingen en zijn op artikel 7:213 BW gebaseerde verplichting zich als goed huurder jegens Ymere te gedragen, dat de ontruiming van de woning in kort geding gerechtvaardigd is. Het hof acht voldoende waarschijnlijk dat de bodemrechter tot een zelfde uitkomst zal komen.
3.9.
De slotsom luidt dat het hoger beroep geen succes heeft. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het geding in hoger beroep.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het geding in hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van Ymere gevallen, op € 772,00 voor verschotten en op € 2.228,00 voor salaris advocaat;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. D. Kingma, D.J. van der Kwaak en M.A. Wabeke en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2022.