3.4.Indien en voor zover [appellant] heeft beoogd bezwaar te maken tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat de Nederlandse rechter te dezen rechtsmacht heeft, merkt het hof op dat [appellant] geen (voldoende duidelijke) grief heeft gericht tegen het in overweging 4.1 van het bestreden vonnis neergelegde oordeel dat dit het geval is omdat [appellant] in Nederland, te weten in [plaats] , gemeente [gemeente] , woonachtig is.
3.5.1.Grief 1houdt in dat de voorzieningenrechter in overweging 4.2 van het bestreden vonnis ten onrechte heeft geoordeeld dat op het onderhavige geschil Nederlands recht van toepassing is.
3.5.2.[appellant] heeft niet betwist – en overigens is juist – het oordeel van de voorzieningenrechter dat, op grond van artikel 4 lid 1 van Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II-Verordening), op een onrechtmatige daad van toepassing is het recht van het land waar de schade zich voordoet, ongeacht in welk land de schadeveroorzakende gebeurtenis zich heeft voorgedaan en ongeacht in welke landen de indirecte gevolgen van die gebeurtenis zich voordoen.
3.5.3.Wel maakt [appellant] bezwaar tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat de door [geïntimeerden] gestelde reputatieschade zich ook in Nederland voordoet omdat
– aldus de voorzieningenrechter – 90% van de klanten van Constructora afkomstig is uit Nederland. [appellant] betwist dit laatste en merkt op dat nergens uit blijkt dat in Nederland reputatieschade wordt geleden.
3.5.4.Het hof oordeelt als volgt. Wat er zij van het percentage klanten van Constructora dat afkomstig is uit Nederland, de websites waarin de door [geïntimeerden] gewraakte uitingen zijn gedaan zijn in het Nederlands gesteld en dus op Nederlandstalig, waaronder in Nederland wonend, publiek gericht. De website [website 2] is overigens een Nederlandse site (en geen Belgische). Daarmee is voldoende aannemelijk dat zich ook (in een relevante mate) reputatieschade in Nederland kan voordoen.
3.5.5.Op grond van voorgaande faalt de grief. Hieraan doet niet af dat de voorzieningenrechter in overweging 4.19 van het bestreden vonnis heeft geoordeeld dat eventuele vermogensschade van het in Spanje gevestigde Constructora zich in Spanje voordoet en dat daarom op die vordering Spaans recht van toepassing is.
3.6.1.Grief 2is gericht tegen overweging 4.3 van het bestreden vonnis, waarin de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat [geïntimeerden] een spoedeisend belang bij de door hen gevraagde voorlopige voorziening hebben. [appellant] stelt daartoe dat niet is gebleken of en waardoor [geïntimeerden] schade zouden lijden.
3.6.2.Het hof oordeelt als volgt. Het gaat in deze zaak om door [geïntimeerden] gestelde onrechtmatige uitlatingen als gevolg waarvan zij op enigerlei wijze schade kunnen hebben geleden, kunnen lijden en/of zullen kunnen lijden. Als voldoende aannemelijk is dat dergelijke uitlatingen zijn gedaan, hebben [geïntimeerden] er belang bij dat daartegen ten spoedigste (door de rechter) wordt opgetreden, ongeacht of zich inmiddels al schade voor hen heeft voorgedaan. [geïntimeerden] hebben derhalve een spoedeisend belang bij de door hen gevraagde voorziening. De grief faalt.
Betrokkenheid van [appellant] bij de website
3.7.1.Grief 3houdt in dat de voorzieningenrechter in overweging 4.4 van het bestreden vonnis ten onrechte heeft geoordeeld dat [appellant] de (belangrijkste) persoon achter de website is.
3.7.2.Allereerst merkt het hof op dat [appellant] ter zitting in hoger beroep uitlatingen heeft gedaan die erop wijzen dat hij – anders dan hij tot dan toe steeds had ontkend – wel degelijk de website heeft opgericht. Los daarvan heeft het hof geen reden te twijfelen aan de vaststelling van de voorzieningenrechter dat [appellant] ter zitting desgevraagd heeft verklaard dat hij “
de website(cursivering van het hof) heeft geredigeerd”, waarmee de voorzieningenrechter kennelijk bedoelt dat [appellant] de redactie van de website voert en deze dus (mede) beheert. Het gaat hier niet (alleen) om het opstellen van enkele eigen – onder de naam [C] – op de site geplaatste bijdragen, waaronder reacties op bijdragen van derden, maar juist, althans ook, om de onder 2 (e) geciteerde teksten die [appellant] hetzij zelf heeft opgesteld hetzij heeft geplaatst of heeft toegelaten. Reeds daarom deelt het hof het oordeel van de voorzieningenrechter dat voldoende aannemelijk is dat [appellant] de (belangrijkste) persoon achter de website is. Ook de door de voorzieningenrechter vermelde en door [appellant] erkende omstandigheid dat de op de website geplaatste foto’s van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] door hem zijn gemaakt wijst in die richting.
3.7.3.Op grond van diens voormelde betrokkenheid bij de website, acht het hof voldoende aannemelijk dat [appellant] , anders dan hij stelt, in staat is op de website wijzigingen aan te brengen. Indien niettemin zou moeten worden aangenomen dat [appellant] dat niet kan, is, gelet op zijn voormelde betrokkenheid bij de website, voldoende aannemelijk dat hij in staat moet worden geacht degene die de website (wel) beheert te instrueren de website aan te passen. In dit verband wijst het hof – wellicht ten overvloede – nog op de omstandigheid dat (een aantal van) de door de voorzieningenrechter bij het bestreden vonnis onrechtmatig geachte uitlatingen nadien daadwerkelijk zijn verwijderd. [appellant] heeft dit dus kennelijk weten te bewerkstelligen.
3.7.4.De slotsom is dat ook deze grief faalt.
Onrechtmatige uitlatingen
3.8.1.Grief 4is gericht tegen overweging 4.13 van het bestreden vonnis, waarin de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat [appellant] in zijn in dit geding aan de orde zijnde uitingen niet de bewoordingen “oplichting”, “oplichters” en “criminele akties” had mogen gebruiken, kort gezegd, omdat niet is gebleken dat [geïntimeerden] zich daadwerkelijk in strafrechtelijke zin aan het een of het ander hebben schuldig gemaakt. [appellant] heeft aangevoerd dat in Spanje een strafzaak jegens [geïntimeerden] aanhangig is en heeft een beroep op vrijheid van meningsuiting gedaan.
3.8.2.De grief faalt omdat het bestreden oordeel juist is. Zolang [geïntimeerden] of een hunner niet door de strafrechter ter zake is veroordeeld, moet het publiekelijk gebruiken van de zojuist genoemde kwalificaties, die nou eenmaal een strafrechtelijke/criminele connotatie hebben, lasterlijk althans anderszins onrechtmatig worden geacht. De omstandigheden dat [appellant] tegen [geïntimeerden] aangifte heeft gedaan en laatstgenoemden ter zake (in Spanje) worden vervolgd, zijn, indien en voor zover juist, onvoldoende om anders te kunnen oordelen. Anders dan [appellant] meent, is het gebruiken van de woorden als onder 3.8.1 vermeld, zolang [geïntimeerden] niet strafrechtelijk zijn veroordeeld, onnodig grievend. Dit wordt niet anders, indien [geïntimeerden] valse positieve recensies hebben geplaatst en/of huizen te koop aanbieden waarvan zij geen eigenaar zijn. In het licht van het voorgaande acht het hof deze inbreuk op de vrijheid van meningsuiting van [appellant] gerechtvaardigd ter bescherming van de belangen van [geïntimeerden]
3.9.1.Grief 5houdt in dat de voorzieningenrechter aan de ten laste van [appellant] uitgesproken veroordelingen ten onrechte een dwangsom heeft verbonden, daartoe overwegend dat alles erop wijst dat [appellant] niet vrijwillig aan die veroordelingen zal voldoen.
3.9.2.Het hof stelt ter voorkoming van misverstanden voorop dat thans niet behoeft te worden geoordeeld over de vraag of [appellant] geheel of gedeeltelijk aan voormelde veroordelingen heeft voldaan, maar (slechts) of aan die veroordelingen terecht een dwangsom is verbonden. Deze laatste vraag wordt – met de voorzieningenrechter – bevestigend beantwoord, reeds omdat [appellant] betwist het in zijn macht te hebben wijzigingen op de website aan te brengen, terwijl, zoals in overweging 3.7.3 is geoordeeld, moet worden aangenomen dat hij dat wel degelijk kan. In het kader van dit kort geding is niet van belang of [geïntimeerden] jegens [appellant] zijn tekortgeschoten in de nakoming van de door partijen gesloten (aannemings)overeenkomst en, zo ja, of [appellant] ter zake schade heeft geleden.
3.9.3.De hoogte van de dwangsom en de maximering ervan, een en ander zoals door de voorzieningenrechter bepaald, acht het hof doelmatig en niet onredelijk hoog.