3.1.Het gaat in deze zaak om het volgende.
( i) Op 31 december 1991 is [appellant 1] eigenaar geworden van de woning aan de [straatnaam] 198 te [plaats] (verder: de woning). Op 25 oktober 1992 zijn [appellant 1] en [appellante 2] gehuwd. Daaraan voorafgaand zijn [appellanten] bij akte van 20 oktober 1992 huwelijkse voorwaarden aangegaan, waarbij elke gemeenschap van goederen is uitgesloten. De woning was de echtelijke woning van [appellanten]
(ii) In 2007 heeft [appellant 1] de woning te koop en te huur aangeboden, en zijn [appellanten] naar [land] verhuisd. [appellanten] hebben tot op heden hun domicilie in [land] .
(iii) De woning is verhuurd geweest aan de familie [A.] en vervolgens (via [X] Makelaardij) aan zorginstelling ABS. Na het vertrek van ABS is de woning wederom te koop en te huur aangeboden.
(iv) In een e-mail van 10 maart 2017 hebben [geïntimeerden] aan [X] Makelaardij laten weten geïnteresseerd te zijn in huur van de woning, met een optie tot koop.
( v) Na bezichtiging van de woning heeft [geïntimeerde 1] in een e-mail van 28 maart 2017 aan [X] Makelaardij onder meer het volgende geschreven:
“Na vandaag zijn we eigenlijk nog enthousiaster geworden over het huis aan de [straatnaam] in [plaats] en willen e.e.a. graag in gang zetten.
Zoals besproken willen wij de keuken opknappen en laten schilderen in Oud Blauw (zie voorbeeld in bijlage). Daarnaast willen wij de slaapkamers wit verven (waar nodig) en voorzien van laminaat vloeren. Aan de voorkant van het huis willen we de luxaflex vervangen door (rol)gordijnen. De kosten voor dit alles zullen wij voor onze rekening nemen.
We zullen het huis professioneel laten reinigen en oude meubels weg laten halen.
Wij stellen voor om de huur per 1 mei in te laten gaan en dat wij de sleutel zsm krijgen om de verbeteringen door te kunnen voeren. (…)
In een addendum op het contract willen we graag laten opnemen dat we een optie krijgen het huis te kopen tegen de nu geldende vraagprijs voor een periode van 1 jaar. (…)”
(vi) Vervolgens is (door [X] Makelaardij) een schriftelijke huurovereenkomst opgesteld, die op 5 april 2017 is ondertekend door [geïntimeerden] als huurders, en op 19 april 2017 door [appellant 1] als verhuurder (verder: de huurovereenkomst). [appellante 2] wordt in de huurovereenkomst niet genoemd. De huurovereenkomst is ingegaan op 1 mei 2017, aanvankelijk voor de duur van een jaar. Sindsdien wordt de woning bewoond door [geïntimeerden] en hun kinderen.
(vii) Onder het kopje ‘Bijzondere bepalingen’ op blz. 4 van de huurovereenkomst is onder meer het volgende bepaald:
“Huurder heeft een optie tot koop van het gehuurde voor de thans vastgestelde koopsom van € 425.000,00 k.k. gedurende een maximale periode van 1 jaar, te weten tot 01-05-2018.”
(viii) Op 28 september 2017 heeft [appellant 1] in een e-mail aan [geïntimeerde 1] onder meer het volgende geschreven:
“(…) Wij willen graag een afspraak maken om bij jullie langs te komen begin november voor kennismaking en inspectie van het huis en hoe het bevalt in het huis en in [plaats] .
En ook over de toekomst o.a. de optie tot koop.
Er is een probleem met de huurpenningen, die maken jullie over naar [X] Makelaardij en die stort het weer door naar onze bankrekening (…). Daarom wil ik bij deze regelen dat U, dat U met onmiddellijke ingang de huur rechtstreeks naar mij overmaakt op bankrekening (…) t.n.v. P.C. [appellant 1] (…).”
(ix) Op 10 november 2017 is [appellant 1] bij [geïntimeerden] geweest voor een persoonlijk gesprek.
( x) In een e-mail van 9 april 2018 hebben [geïntimeerden] aan [appellant 1] medegedeeld de koopoptie te willen effectueren.
(xi) [appellant 1] heeft hierop diezelfde dag gereageerd in een e-mail, waarin hij, kort samengevat, schrijft zich voor het blok gezet te voelen, refereert aan een in januari gemaakte afspraak dat [geïntimeerden] langer zou gaan huren en de optie zou meenemen, dat hij advies wil inwinnen en door [X] Makelaardij verkeerd is geïnformeerd over de impact van een optie.
(xii) In een brief van 23 april 2018 heeft de toenmalige gemachtigde van [geïntimeerden] onder meer het volgende aan [appellant 1] geschreven:
“(…) Cliënte heeft u reeds kenbaar gemaakt van haar recht tot koop gebruik te willen maken. U heeft aangegeven niet aan de verkoop mee te willen werken. U bent hiertoe, gelet op de tussen partijen gemaakte afspraken, wel gehouden. Dat u cliënte en haar partner, de heer [geïntimeerde 1] , mondeling en schriftelijk heeft aangegeven dat de verhuurperiode en het recht tot koop zou worden verlengd, doet hier niets aan af.
(…)
Ik verzoek en indien nodig sommeer u dan ook om bij uiterlijk voor morgen 16.00 uur te schriftelijk bevestigen dat u de overeenkomst zult nakomen (…) en binnen veertien dagen na heden uw medewerking zult verlenen aan de verkoop en levering van voornoemde woning (…)”
(xiii) De gemachtigde van [appellanten] heeft hierop in een brief van 1 mei 2018 gereageerd, waarin – samengevat en voor zover relevant – wordt medegedeeld dat [appellant 1] meent dat de koopoptie een (meer vrijblijvend) eerste recht van koop inhoudt en op dit punt sprake is van dwaling, hij vanwege familieomstandigheden en om gezondheidsredenen de woning weer wil gaan bewonen en niet is voldaan aan het schriftelijkheidsvereiste van artikel 7:2 BW. Verder wordt namens [appellante 2] de huurovereenkomst en een eventuele verkoopverplichting vernietigd op grond van artikel 1:88 BW.
(xiv) Vervolgens heeft [geïntimeerde 2] bij dagvaarding van 20 juni 2018 in kort geding veroordeling van [appellant 1] gevorderd tot, kort gezegd, medewerking aan verkoop en levering van de woning. Bij vonnis van 28 augustus 2018 heeft de voorzieningenrechter de vordering afgewezen, omdat deze zich naar zijn oordeel niet leent voor beoordeling in kort geding, en het belang van [geïntimeerde 2] bij een spoedeisende voorziening niet zo zwaarwegend is dat het belang van [appellant 1] om de bodemprocedure af te wachten daarvoor moet wijken.
(xv) Op 29 november 2018 hebben [geïntimeerden] conservatoir beslag tot levering van de woning doen leggen.
Procedure in eerste aanleg