ECLI:NL:GHAMS:2022:379

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 februari 2022
Publicatiedatum
16 februari 2022
Zaaknummer
200.278.074/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Informatieplicht van het Pensioenfonds bij wijziging van omrekenfactoren en gevolgen voor ouderdomspensioen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, ging het om de vraag of het Pensioenfonds KLM zijn informatieplicht had geschonden bij de wijziging van omrekenfactoren die invloed had op het ouderdomspensioen van de appellant. De appellant had in 2016 een keuze gemaakt voor een verhouding ouderdomspensioen/nabestaandenpensioen van 100:100, maar was niet op de hoogte gesteld van de aanstaande wijziging van de omrekenfactoren per 1 juli 2017. Het hof oordeelde dat het Pensioenfonds voldoende informatie had verstrekt en dat de appellant redelijkerwijs op de hoogte had moeten zijn van de gevolgen van zijn keuze. Het hof bekrachtigde het eerdere vonnis van de rechtbank en veroordeelde de appellant in de proceskosten van het hoger beroep.

De procedure begon met een tussenarrest op 27 juli 2021, waarna op 29 november 2021 een mondelinge behandeling volgde. De appellant, bijgestaan door zijn advocaat, en het Pensioenfonds, vertegenwoordigd door een andere advocaat, hebben hun standpunten toegelicht. Het hof concludeerde dat de appellant niet voldoende had aangetoond dat hij niet op de hoogte was van de wijziging van de omrekenfactoren en dat het Pensioenfonds zijn informatieplicht niet had geschonden. De appellant had geen bewijs aangeboden dat zijn situatie anders zou kunnen zijn, en het hof wees zijn grieven af.

Uiteindelijk werd de appellant veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep, en het hof verklaarde de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. Dit arrest werd uitgesproken op 15 februari 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.278.074/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 7628637 CV EXPL 19-6829
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 15 februari 2022
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. C.A. Hoekstra te Vlaardingen,
tegen
STICHTING ALGEMEEN PENSIOENFONDS KLM,
gevestigd te Amstelveen,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.

1.Verdere verloop van het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en het Pensioenfonds genoemd.
In deze procedure is op 27 juli 2021 een tussenarrest uitgesproken, hierna ‘het tussenarrest’. Voor het procesverloop tot die datum verwijst het hof naar het tussenarrest.
Ter uitvoering van het tussenarrest heeft op 29 november 2021 een mondelinge behandeling plaatsgevonden. [appellant] is verschenen, bijgestaan door mr. Hoekstra voornoemd, en het Pensioenfonds is verschenen, bijgestaan door mr. W. van Heest, advocaat te Haarlem. Beide advocaten hebben gebruik gemaakt van spreekaantekeningen.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Verdere beoordeling

2.1
Nu het hof de in het tussenarrest gevraagde inlichtingen heeft verkregen, zal het overgaan tot de behandeling van de grieven. In dat verband zullen een aantal in het tussenarrest reeds genoemde feiten en omstandigheden worden herhaald.
2.2
Op 12 december 2016 ontving [appellant] een brief van het Pensioenfonds waarin stond vermeld: “
Met genoegen delen wij u mee dat u met ingang van 27 juli 2017 pensioen gaat ontvangen.”.In de brief stond vermeld dat er een keuzemogelijkheid bestond aangaande de verhouding ouderdomspensioen/nabestaandenpensioen. Standaard bedraagt het nabestaandenpensioen 70% van het ouderdomspensioen (100:70), maar andere mogelijke verhoudingen zijn 100:100, 100:85, 100:50 en 100:0. In het bijgevoegde formulier kon een keuze worden aangekruist. In de brief stond verder: “
Na 27 mei 2017 is het niet meer mogelijk uw gemaakte keuze te wijzigen.”. In de brief wordt erop gewezen dat meer informatie over de pensioenregeling te vinden is op de website van het Pensioenfonds. In de brief wordt onder het kopje “
Voorbehoud” vermeld dat bij de vaststelling van het pensioen is uitgegaan van de geldende actuariële factoren per 1 juli 2017. Gevraagd wordt om de formulieren binnen een maand na dagtekening van de brief te retourneren. Als bijlage bij de brief was onder andere gevoegd een Voorlopige Pensioenopgave, waarin stond vermeld dat met een ingangsdatum 27 juli 2017 het ouderdomspensioen € 6.429,94 bruto per maand zou bedragen, als ook een Opgave ouderdomspensioen/nabestaandenpensioen met daarin een tabel waarin stond dat bij een verhouding ouderdomspensioen/ nabestaandenpensioen 100:70 het ouderdomspensioen € 6.429,94 bruto per maand zou bedragen, en bij een verhouding 100:100 € 6.012,81 bruto per maand.
2.3
[appellant] heeft de Opgave ouderdomspensioen/nabestaandenpensioen op 27 december 2016 aan het Pensioenfonds ondertekend geretourneerd, en daarbij een keuze gemaakt voor een verhouding ouderdomspensioen/nabestaandenpensioen van 100:100. Vervolgens heeft het Pensioenfonds hem op 6 januari 2017 per brief bevestigd dat hij ingaande 27 juli 2017, en met toepassing van een verhouding ouderdomspensioen/nabestaandenpensioen van 100:100, een pensioen zou gaan ontvangen van € 6.012,81 bruto per maand.
2.4
Naar het oordeel van het hof had het gelet op het hierboven vermelde voor [appellant] redelijkerwijs duidelijk moeten zijn welk bedrag aan ouderdomspensioen hij ingaande 27 juli 2017 zou gaan ontvangen. [appellant] had uit de hoogte van dit bedrag zelf kunnen afleiden dat dit een lager bedrag was dan uit het Uniform Pensioenoverzicht 2015 en 2016 volgde. Dat verschil had voor [appellant] na ontvangst van de brief van 12 december 2016 aanleiding kunnen vormen de website van het Pensioenfonds te raadplegen of de aan hem gestuurde nieuwsflits van december 2016 te lezen. Hij had dan kunnen zien dat de pensioenregeling diverse keuzemogelijkheden biedt, zoals het eerder of later met pensioen gaan, dat voor het berekenen van elke keuze omrekenfactoren gelden, dat deze omrekenfactoren per 1 juli 2017 zouden wijzigen en dat de pensioenplanner al rekening hield met deze nieuwe factoren. Dat [appellant] er mee bekend was dat het mogelijk was een keuze te maken aangaande de ingangsdatum van het ouderdomspensioen en dat die ingangsdatum invloed heeft op de hoogte van het toe te kennen ouderdomspensioen, blijkt overigens ook uit zijn eigen opmerkingen ter zitting in hoger beroep dat hij in de jaren voorafgaand aan zijn pensioendatum een aantal malen in de online omgeving van het Pensioenfonds heeft geverifieerd wat de gevolgen voor hem zouden zijn van het laten ingaan van zijn pensioen op het ene dan wel op andere moment en dat hij uit zijn onderzoek opmaakte dat het maximale pensioen zou zijn bereikt op de ontslagdatum, zijnde de AOW-datum.
2.6
De in de brief van 12 december 2016 genoemde bedragen waren gebaseerd op de vanaf 1 juli 2017 geldende omrekenfactoren. Het Pensioenfonds heeft derhalve geen onjuiste informatie verstrekt. De vraag die partijen verdeeld houdt is of het Pensioenfonds gehouden was [appellant] er in december 2016, of kort daarna, expliciet op te wijzen dat de omrekenfactoren per 1 juli 2017 zouden veranderen, als ook dat die wijziging zou betekenen dat het voor hem voordelig was zijn ouderdomspensioen eerder te laten ingaan dan 1 juli 2017, althans hem er expliciet op te wijzen dat die veranderde omrekenfactoren een ingrijpende wijziging voor hem zouden betekenen. [appellant] meent dat het Pensioenfonds die informatieplicht had, en het Pensioenfonds vindt van niet.
2.7.1
[appellant] voert allereerst aan dat het Pensioenfonds hem had moeten wijzen op de gevolgen van de gewijzigde omrekenfactoren, en door dat na te laten heeft gehandeld in strijd met artikel 43 PW (informatieverplichting pensioenuitvoerder) en 48 PW (eisen aan informatieverstrekking). Doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht levert een onrechtmatige daad op, aldus [appellant] . Het Pensioenfonds heeft dat weersproken en heeft aangevoerd dat ten aanzien van de wijziging van de omrekenfactoren voldoende en tijdige informatie is verstrekt. Van strijd met de artikelen 43 en 48 PW (en daarmee een onrechtmatige daad) is volgens het Pensioenfonds geen sprake.
2.7.2
[appellant] heeft betwist de nieuwsflits van 22 december 2016 en de nieuwsflits van 27 januari 2017 te hebben ontvangen. Nadat het Pensioenfonds stukken had ingebracht waaruit blijkt dat [appellant] op de verzendlijst stond van genoemde nieuwsflitsen heeft [appellant] zijn betwisting niet herhaald. Ter zitting in hoger beroep heeft hij, voorts, verklaard in de betreffende periode in het buitenland te hebben gewoond, daar meerdere e-mailaccounts te hebben gehad en zoveel e-mails te hebben ontvangen dat hij, nadat hij op 27 december 2016 zijn keuze had gemaakt, aan het betreffende onderwerp geen of weinig aandacht meer heeft besteed. Het hof leidt uit een en ander af dat het Pensioenfonds met het versturen van de nieuwsflitsen, deelnemers zoals [appellant] , tijdig heeft geïnformeerd. Gelet op het tijdstip waarop het bestuur de aanpassing van de omrekenfactoren ingaande 1 juli 2017 in het pensioenreglement/ bijlage 1 had vastgesteld (naar zijn zeggen 20 december 2016, en van welk tijdstip het hof zal uitgaan) kon de algemene communicatie niet veel eerder plaatsvinden dan op 22 december 2016.
2.7.3
Het Pensioenfonds heeft gesteld, en zulks is door [appellant] niet gemotiveerd betwist, dat het hem op basis van het pensioenreglement vrijstond de wijziging van de omrekenfactoren per direct in te laten gaan. Het Pensioenfonds is op grond van het pensioenreglement, maar ook vanwege zijn verplichting te voldoen aan collectieve actuariële gelijkwaardigheid en aan de wettelijke financiële rekenregels, verplicht de omrekenfactoren periodiek aan de gewijzigde grondslagen aan te passen. Dit houdt in dat het Pensioenfonds (en daarmee de deelnemers) geen voor- of nadeel mag hebben van de te hanteren uitruilvoet. [appellant] heeft zulks niet gemotiveerd weersproken. Het Pensioenfonds heeft ter zitting verklaard desalniettemin de wijzigingen van de omrekenfactoren ongeveer zes maanden van tevoren bekend te maken. Dit om te voorkomen dat informatie zou worden verstrekt over de hoogte van een ouderdomspensioen bij de specifiek toe te passen pensioendatum (zoals ten aanzien van [appellant] is gebeurd door middel van de brief van 12 december 2016) waarin bedragen zouden staan die als gevolg van de daarin nog niet verdisconteerde wijziging van omrekenfactoren, niet klopten en nog zouden moeten worden aangepast. Het hof acht dat niet onzorgvuldig. Ook wat dat betreft was [appellant] dus adequaat geïnformeerd.
2.7.4
Het Pensioenfonds heeft ter zitting in hoger beroep uitgelegd waarom het niet aan de individuele deelnemers heeft medegedeeld of de wijziging van omrekenfactoren voor hen nadelig zou zijn dan wel of vervroeging van de ingangsdatum van het ouderdomspensioen voor hen wellicht voordeliger zou zijn, omdat een en ander te beschouwen zou zijn als advisering – waartoe het Pensioenfonds niet gehouden is – en waarmee deelnemers wellicht zelfs gestimuleerd zouden worden gebruik te maken van op dat moment al niet meer correcte omrekenfactoren (door bijvoorbeeld de ingangsdatum van het ouderdomspensioen te vervroegen tot 30 juni 2016) hetgeen ten laste zou komen van (de andere deelnemers van) het Pensioenfonds. Het was voor deelnemers weliswaar mogelijk die ingangsdatum te vervroegen, maar het Pensioenfonds hoefde de deelnemers niet te stimuleren zulks te doen, zo begrijpt het hof dit standpunt. Het hof acht ook dit niet onzorgvuldig. Het Pensioenfonds heeft door middel van verzending van de nieuwsflitsen de wijzigingen tijdig bekendgemaakt, en uit die nieuwsflitsen viel voldoende duidelijk af te leiden dat een wijziging van de omrekenfactoren zou plaatsvinden en dat dat gevolgen kon hebben voor de hoogte van de pensioenuitkering van de deelnemers. De deelnemers waren via de rekentool in staat na te gaan wat de ene ingangsdatum van pensioen voor hen zou betekenen, en wat een andere. Dat het Pensioenfonds het sommige deelnemers kennelijk heeft toegestaan hun aanvankelijk beoogde pensioeningangsdatum te vervroegen, maakt evenmin dat dit onzorgvuldig is tegenover [appellant] . Dat naar zeggen van [appellant] door het Pensioenfonds thans uitgebreidere informatie wordt verstrekt over de gevolgen van het wijzigen van omrekenfactoren dan destijds betekent niet dat de in 2016 en 2017 verstrekte informatie ontoereikend was. Dat in het aan [appellant] verstrekte Uniform Pensioenoverzicht 2017 nog een bedrag aan te ontvangen pensioen van € 86.067,00 bruto per jaar stond vermeld maakt een en ander ook niet anders omdat dit een overzicht betrof met de stand van zaken per 1 januari 2017, zoals ook in het overzicht vermeld stond.
2.7.5
Anders dan [appellant] is het hof daarmee van oordeel dat de door het Pensioenfonds verstrekte informatie voldoende, tijdig, uitgebreid en duidelijk was. Het Pensioenfonds heeft niet gehandeld in strijd met 43 en 48 PW, zodat ook geen sprake is van een onrechtmatige daad. Daarmee slagen de grieven I, II en III niet.
2.8
Als de in het ongelijk gestelde partij kon [appellant] in de proceskosten worden veroordeeld, wat betekent dat grief IV ook niet slaagt. Tevens zal [appellant] , als de in het ongestelde partij, in de kosten van het hoger beroep worden verwezen.
2.9
[appellant] heeft geen bewijs aangeboden van feiten of omstandigheden, die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden. Aan zijn bewijsaanbod wordt daarom voorbij gegaan.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van het Pensioenfonds begroot op € 2.071,- aan verschotten en € 2.228,- voor salaris;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.C. Boot, R.J.M. Smit en I.A. Haanappel-van der Burg en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2022.