ECLI:NL:GHAMS:2022:3786

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
24 januari 2023
Zaaknummer
23-001407-22, 23-001358-22, 23-001408-22, 23-001422-22, 23-001406-22, 23-001663-22, 23-001435-22, 23-001434-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Regiezitting inzake meerdere verdachten in strafzaken met betrekking tot criminele organisaties en EncroChat-gegevens

Op 21 december 2022 vond een regiezitting plaats in het Gerechtshof Amsterdam, waar meerdere verdachten betrokken waren in verschillende strafzaken die verband hielden met criminele organisaties en het gebruik van EncroChat. De voorzitter, mr. M.L. Leenaers, leidde de zitting, waarbij ook mr. J. Piena en mr. K.J. Veenstra als leden aanwezig waren. De griffier was mr. M.E. de Waard. Tijdens de zitting werden de onderzoekswensen van de verdediging besproken, waaronder verzoeken om getuigen te horen en documenten te voegen die relevant zijn voor de beoordeling van de zaken. De verdachten, waaronder [verdachte 1], [verdachte 2], [verdachte 3], [verdachte 4], [verdachte 5], [verdachte 6], [verdachte 7] en [verdachte 8], waren aanwezig of vertegenwoordigd door hun raadsman. De zitting had als doel om de onderzoekswensen van de verdediging te bespreken en de voortgang van de zaken te waarborgen. De voorzitter benadrukte dat de zitting een regiezitting betrof en dat er geen inhoudelijke behandeling van de zaken zou plaatsvinden. De advocaat-generaal, vertegenwoordigd door J.B. Develing en J. Zeilstra, gaf een toelichting op de stand van zaken en de vervolging van de verdachten. De verdediging voerde verschillende preliminaire verweren en onderzoekswensen aan, waarbij de nadruk lag op de rechtmatigheid van de verkregen EncroChat-gegevens en de samenloop van de verschillende strafzaken. Het hof besloot om de medeverdachten als getuigen te horen in alle zaken, om zo een gelijk dossier te waarborgen. De zitting werd onderbroken voor beraad in raadkamer, waarna het hof zijn beslissingen bekendmaakte. De zaken werden geschorst voor een periode van maximaal drie maanden, met het oog op de planning van de inhoudelijke behandeling in de tweede helft van 2023.

Uitspraak

Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, meervoudige kamer voor strafzaken op
21 december 2022.
Zittingslocatie Justitieel Complex Schiphol (JCS)
Regiezitting
Tegenwoordig zijn:
mr. M.L. Leenaers, voorzitter,
mr. J. Piena en mr. K.J. Veenstra, leden,
mr. M.E. de Waard, griffier.
Het Openbaar Ministerie wordt vertegenwoordigd door J.B. Develing en J. Zeilstra, advocaten-generaal.
De voorzitter doet de zaken tegen de hierna te noemen verdachten uitroepen.
De verdachten, ter terechtzitting verschenen, antwoorden op de vragen van de voorzitter te zijn:
[verdachte 1],
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 1975,
[adres 1] ,
en
[verdachte 2],
geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedatum 2] 1977,
[adres 2] ,
en
[verdachte 3],
geboren te [geboorteplaats 3] op [geboortedatum 3] 1981,
[adres 3]
Als raadsman van de verdachte [verdachte 1]is ter terechtzitting verschenen mr. A.D. Kloosterman, advocaat te Amsterdam.
Als raadsman van de verdachte [verdachte 2]is ter terechtzitting verschenen mr. R. van 't Land, advocaat te Breda.
Als raadsman van de verdachte [verdachte 3]is ter terechtzitting verschenen mr. A.A. Boersma, advocaat te Amsterdam.
De verdachten, gedagvaard als:
[verdachte 4],
geboren te [geboorteplaats 4] op [geboortedatum 4] 1984,
[adres 4] ,
en
[verdachte 5],
geboren te [geboorteplaats 5] op [geboortedatum 5] 1953,
[adres 5] ,
en
[verdachte 6],
geboren te [geboorteplaats 6] op [geboortedatum 6] 1971,
[adres 6] ,
en
[verdachte 7],
geboren te [geboorteplaats 7] op [geboortedatum 7] 1987,
[adres 7]
zijn niet ter terechtzitting verschenen.
Als waarnemend raadsman van de verdachte [verdachte 4] en als raadsman van de verdachte [verdachte 5]is ter terechtzitting verschenen mr. W. van Vliet, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht, die mededeelt dat beide verdachten op de hoogte zijn van de zitting en dat hij door beide verdachten uitdrukkelijk is gemachtigd als raadsman de verdediging te voeren. Hij deelt tevens mede dat hij niet weet waarom [verdachte 4] niet ter terechtzitting is verschenen en dat [verdachte 5] niet ter terechtzitting is verschenen in verband met medische redenen.
Als raadsman van de verdachte [verdachte 6]is ter terechtzitting verschenen mr. J-H.L.C.M. Kuijpers, advocaat te Amsterdam. De voorzitter deelt mede dat een schriftelijke verklaring van 21 december 2022 van de verdachte [verdachte 6] is binnengekomen dat hij afstand doet van zijn recht bij de terechtzitting van heden aanwezig te zijn. De raadsman verklaart dat hij hiervan op de hoogte is en dat hij door de verdachte uitdrukkelijk is gemachtigd als raadsman de verdediging te voeren.
Als waarnemend raadsvrouw van de verdachte [verdachte 7]is ter terechtzitting verschenen mr. Y. Ameziane, advocaat te ‘s-Hertogenbosch. De voorzitter deelt mede dat een schriftelijke verklaring van 17 november 2022 van de verdachte [verdachte 7] is binnengekomen dat hij afstand doet van zijn recht bij de terechtzitting van heden aanwezig te zijn. De raadsvrouw verklaart dat zij hiervan op de hoogte is en dat zij door de verdachte uitdrukkelijk is gemachtigd als raadsvrouw de verdediging te voeren.
De verdachte [verdachte 2]beheerst de Nederlandse taal niet (voldoende). Om die reden vindt het onderzoek plaats met bijstand van in het register als bedoeld in artikel 2 van de Wet beëdigde tolken en vertalers ingeschreven tolken in de taal Engels. Hetgeen ter terechtzitting is gesproken of voorgelezen is door de tolken vertaald.
De raadsman van de verdachte [verdachte 8] ,mr. D. Fontein, advocaat te Amsterdam, deelt mede dat zijn cliënt onderweg is naar de zitting en dat hij later nog ter terechtzitting zal verschijnen.
De voorzitter vermaant de verdachten [verdachte 1] , [verdachte 2] en [verdachte 3] oplettend te zijn op hetgeen zij zullen horen en wijst erop dat zij niet tot antwoorden verplicht zijn.
De voorzitter deelt mede dat in de zaken van [verdachte 1] , [verdachte 2] en [verdachte 7] eerdere pro forma-zittingen hebben plaatsgevonden, de laatste keer op 13 december 2022. De voorzitter deelt voorts mede dat het hof nog niet beschikt over het proces-verbaal ter terechtzitting van de zitting van 13 december 2022, maar dat het hof wel al heeft kennisgenomen van het schorsingsverzoek dat op die datum is gedaan in de zaak van [verdachte 1] .
Het onderzoek ter terechtzitting in deze zaken wordt opnieuw aangevangen.
De voorzitter deelt tevens mede dat de zitting van heden een zogenoemde regiezitting betreft, waarin de onderzoekswensen van de verdediging aan de orde zullen komen en dat de zaak niet inhoudelijk behandeld zal worden.
De raadsman van de verdachte [verdachte 3]wordt in de gelegenheid gesteld zijn eerder aangekondigde preliminaire verweer te voeren. Hij voert het woord aan de hand van zijn pleitnotities, die aan het hof worden overgelegd en in het dossier worden gevoegd. In aanvulling daarop voert hij op pagina 2, 3, 4, 5, 6 en 7 en bij de door de griffier aangeduide asterisken aan:
  • Met ‘van alles’ wordt bedoeld het regelen van stashlocaties en de in- en uitvoer van drugs.
  • De koppeling van de berichten aan mijn cliënt volgt uit beide dossiers.
  • Mijn cliënt zou hebben deelgenomen met [verdachte 6] aan een criminele organisatie. In die organisatie is een geschil ontstaan waarna de feiten zoals blijken uit het dossier van 26Douglasville hebben plaatsgevonden. In dat kader moeten de handelingen van mijn cliënt worden geplaatst. Hetgeen in 26Douglasville is tenlastegelegd en bewezenverklaard volgt uit de bewijsvoering van 26Sartell. De EncroChat-berichten, die het hoofdbewijsmiddel zijn, komen voor in de requisitoiren en vonnissen van 26Sartell én 26Douglasville.
  • Ik verwijs hierbij naar het standaardarrest van de Hoge Raad in de ‘Hells Angels’-zaak.
  • Onder ‘van alles’ kan je ook een geweldscomponent lezen.
  • In 26Douglasville wordt ook Wouwse Plantage genoemd als locatie in de tenlastelegging, maar het staat vast dat mijn cliënt daar nooit is geweest.
  • Bij de rechtbank Rotterdam in de zaak 26Sartell heb ik een discussie gevoerd over de mijns inziens dubbele vervolging van mijn cliënt. De onderzoeken 26Sartell en 26Douglasville liepen simultaan. Ik heb de rechtbank gevraagd in het vonnis op te nemen dat zij beschikt over dezelfde EncroChat-berichten als in het onderzoek 26Douglasville. Dat is niet gebeurd. De rechtbank heeft in het vonnis wel voetnoten gevoegd die verwijzen naar een proces-verbaal van bevindingen met daarin berichten van ‘ [EncroChat gebruikersnaam 1] ’, een account dat wordt gelinkt aan mijn cliënt. Het vonnis in 26Sartell verscheen één of twee weken voor het vonnis in 26Douglasville. Het Openbaar Ministerie zou het vonnis van 26Sartell voegen in het dossier 26Douglasville. Ik heb daar ook mailwisselingen over gevoerd met het Openbaar Ministerie. Ik heb deze mails achter deze pleitnotities gevoegd. Kennelijk is er niet gevoegd, want ik heb het vonnis niet aangetroffen in de stukken van dit dossier.
  • Een voorbeeld van een zaak waarin het wel goed is gegaan is de zaak met ECLI-nummer: ECLI:NL:RBMNE:2021:1214. Het ging in die zaak om de vervolging van een criminele organisatie in het onderzoek Napoles. Mijn cliënt was in die zaak alleen betrokken bij de invoer van drugs. Het Openbaar Ministerie heeft toen bij requisitoir aangegeven dat mijn cliënt moest worden vrijgesproken ten aanzien van het oogmerk moord. De rechtbank is daarin meegegaan. De rechtbank heeft verder overwogen: “
  • Ik wil graag verwijzen naar een arrest van de Hoge Raad NJ 1997, 209 (ECLI:NL:HR:1996: ZD0583) en dan meer specifiek rechtsoverweging 6.6.
De raadsman van de verdachte [verdachte 6]wordt in de gelegenheid gesteld zijn eerder aangekondigde preliminaire verweer te voeren. Hij deelt mede:
Ik wens mij aan te sluiten bij het verweer van mr. Boersma met dien verstande dat het in de zaak van [verdachte 6] gaat om de accounts ‘ [EncroChatgebruikersnaam 2] ’ en ‘ [EncroChatgebruikersnaam 3] ’ en dat mijn cliënt wordt verdacht van het leiding geven aan de organisaties die zijn tenlastegelegd in 26Sartell en 26Douglasville. De organisaties in 26Sartell en 26Douglasville zijn feitelijk één organisatie. Verder verzoek ik hetgeen in eerste aanleg in de strafzaken tegen [verdachte 3] en [verdachte 6] is aangevoerd als hier herhaald te beschouwen.
De oudste raadsheer merkt op dat de raadsman van de verdachte [verdachte 3] heeft verwezen naar de inhoud van het onderzoek 26Sartell en vraagt hoe dit zich verhoudt met de beoordeling door het hof van het preliminaire verweer.
De raadsman van de verdachte [verdachte 3]deelt mede:
Ik hoopte dat het vonnis van 26Sartell gevoegd zou zijn, zodat het hof over meer informatie zou beschikken. Er is evident sprake van een dubbele vervolging. De reden van het preliminaire verweer is te voorkomen dat mijn client nog een keer het hele proces moet doormaken en de daarmee verband houdende onzekerheid. Dat is ook de reden van mijn uitgebreide appelschriftuur, die ik graag als herhaald en ingelast zou willen zien. Het dossier en de inhoud van mijn appelschriftuur bevatten voldoende informatie om het verweer te kunnen beoordelen en toe te wijzen.
De voorzitter merkt op dat het vonnis van 26Sartell niet bij de stukken zit die het hof heeft ontvangen van de rechtbank.
De jongste raadsheer merkt op dat uit de bijlage bij de pleitnotities van de raadsman blijkt dat het Openbaar Ministerie het vonnis heeft gemaild naar de rechtbank maar dat de rechtbank dit stuk blijkbaar niet in het dossier heeft gevoegd.
De raadsman van de verdachte [verdachte 6]deelt mede:
Ik wil opmerken dat het Openbaar Ministerie niet heeft gereageerd op de inhoud van de appelmemorie van mr. Boersma en deze niet heeft betwist.
Het hof onderbreekt het onderzoek ter terechtzitting om de advocaten-generaal (hierna: advocaat-generaal) in de gelegenheid te stellen overleg te voeren voordat zij reageren op de gevoerde preliminaire verweren.
Na hervatting van het onderzoek ter terechtzitting constateert de voorzitter dat ter terechtzitting is verschenen een verdachte, die antwoordt op de vragen van de voorzitter te zijn:
[verdachte 8],
geboren te [geboorteplaats 8] op [geboortedatum 8] 1981,
[adres 8] ,
De voorzitter vermaant de verdachte [verdachte 8] oplettend te zijn op hetgeen hij zal horen en wijst hem erop dat hij niet tot antwoorden verplicht is.
De advocaat-generaal reageert op de gevoerde preliminaire verweren:
Een preliminair verweer moet een overduidelijke misslag aan de orde stellen. Ik wil uw hof in overweging geven op dit verweer bij eindarrest te beslissen. Verder kan ik volstaan met hetgeen in eerste aanleg in repliek is opgemerkt. Daar is uitgebreid weergegeven waarom de feitencomplexen in 26Sartell en 26Douglasville door verschillende rechtbanken beoordeeld moesten worden. Bij de bepaling of sprake is van een criminele organisatie moet worden gekeken naar de deelnemers, het oogmerk, de pleegplaatsen en de periodes. De tenlastelegging in 26Douglasville ziet op geweld en de tenlastelegging in 26Sartell ziet op drugstransporten. De verdediging neemt de stelling in dat als een verdachte bij meerdere strafbare feiten betrokken is dat al deze strafbare feiten op één tenlastelegging in het kader van een criminele organisatie moeten worden geplaatst. De voorbereidingshandelingen voor het martelen in de containers op Wouwse Plantage moeten dan op dezelfde tenlastelegging worden gezet als waarin ook de drugshandel en het witwassen van 26Sartell worden verweten terwijl niet alle deelnemers in de 26Douglasville organisatie iets te maken hebben met de drugshandel. Ook de pleegplaatsen in 26Sartell en 26Douglasville zijn verschillend. In 26Sartell staan bovendien ook plaatsen in het buitenland op de tenlastelegging. Ook de pleegperiode is anders. Verder zijn er twee verschillende feitencomplexen. Het klopt dat gegevens die zijn gebruikt in 26Douglasville ook terug zijn te vinden in 26Sartell, maar dat is het gevolg van het gebruik door de verdachte van één EncroChat-account terwijl de verdachte zich met verschillende strafbare feiten bezig houdt.
De voorzitter deelt als beslissing van het hof mede dat het vonnis in de zaak 26Sartell bij de processtukken wordt gevoegd, nu dit nodig is voor de beoordeling van de gevoerde preliminaire verweren.
Het hof onderbreekt het onderzoek ter terechtzitting voor beraad in raadkamer. Na hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter als overwegingen en beslissingen van het hof het volgende mede:
1. De verdediging (in de zaak [verdachte 6] en in de zaak [verdachte 3] ) heeft betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van de verdachte ten aanzien van feit 2 wegens strijd met het ne bis in idem-beginsel als bedoeld in artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) dan wel de beginselen van een behoorlijke procesorde. De verdediging heeft hiertoe aangevoerd, samengevat, dat de verdachte in een andere zaak, het onderzoek 26Sartell, is veroordeeld voor dezelfde verdenking, te weten deelneming aan een criminele organisatie die het oogmerk heeft het plegen van misdrijven. In de zaak 26Douglasville en de zaak 26Sartell is bovendien sprake van overeenkomende pleegperiodes, pleegplaatsen, deelnemers en overeenkomend bewijs uit EncroChat-data. Bovendien komen de feitelijke handelingen die de verdachte worden verweten in beide zaken overeen. Gelet op het voorgaande is volgens de verdediging sprake van ‘hetzelfde feit’ als bedoeld in artikel 68 Sr, zodat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van de verdachte.
2. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van ‘hetzelfde feit’, dient de rechter in de situatie waarop artikel 68 Sr ziet de in beide tenlasteleggingen omschreven verwijten te vergelijken. Bij die toetsing dienen de volgende gegevens als relevante vergelijkingsfactoren te worden betrokken:
( a) De juridische aard van de feiten. Indien de ten laste gelegde feiten niet onder dezelfde delictsomschrijving vallen, kan de mate van verschil tussen de strafbare feiten van belang zijn, in het bijzonder wat betreft (i) de rechtsgoederen ter bescherming waarvan de onderscheiden delictsomschrijvingen strekken, en (ii) de strafmaxima die op de onderscheiden feiten zijn gesteld, in welke strafmaxima onder meer tot uitdrukking komt de aard van het verwijt en de kwalificatie als misdrijf dan wel overtreding.
( b) De gedraging van de verdachte. Indien de tenlasteleggingen niet dezelfde gedraging beschrijven, kan de mate van verschil tussen de gedragingen van belang zijn, zowel wat betreft de aard en de kennelijke strekking van de gedragingen als wat betreft de tijd waarop, de plaats waar en de omstandigheden waaronder zij zijn verricht.
Uit de bewoordingen van het begrip ‘hetzelfde feit’ vloeit reeds voort dat de beantwoording van de vraag wat daaronder moet worden verstaan, mede wordt bepaald door de omstandigheden van het geval. Vuistregel is nochtans dat een aanzienlijk verschil in de juridische aard van de feiten en/of in de gedragingen tot de slotsom kan leiden dat geen sprake is van ‘hetzelfde feit’ in de zin van artikel 68 Sr (vgl. HR 1 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BM9102).
3. De verdachte wordt in het onderzoek 26Douglasville, net als in het onderzoek 26Sartell het geval was, vervolgd ter zake van deelneming aan een criminele organisatie. De juridische aard van de beide ten laste gelegde feiten is dus dezelfde.
4. De criminele organisatie in het onderzoek 26Sartell betreft evenwel blijkens de tenlastelegging een criminele organisatie die tot oogmerk had, samengevat, het plegen van (gewoonte)witwassen en Opiumwetdelicten. In het onderzoek 26Douglasville gaat het om een criminele organisatie die tot oogmerk heeft, samengevat, het plegen van geweldsmisdrijven, opzetheling en het voorhanden hebben van vuurwapens. In zoverre is duidelijk dat de bedoeling van de opsteller van de tenlastelegging is geweest om in het onderzoek 26Douglasville aan de verdachte een andere criminele organisatie te verwijten dan de criminele organisatie in het onderzoek 26Sartell. Dit vindt ook steun in de wijze waarop de overige strafrechtelijke verwijten, en de samenhang hiervan met de criminele organisatie, op de beide tenlasteleggingen zijn opgenomen. In het onderzoek 26Sartell is aan de verdachte verweten, samengevat, dat hij als medepleger (onder 1) cocaïne heeft ingevoerd en (onder 2) de invoer van cocaïne heeft voorbereid, waarna (onder 3) de deelname aan de criminele organisatie is genoemd met het oogmerk van het plegen van (onder meer)
deze delicten. In het onderzoek 26Douglasville is aan de verdachte verweten, samengevat, dat hij onder (1) als medepleger verschillende geweldsdelicten heeft voorbereid, waarna (onder 2) de deelname aan de criminele organisatie is genoemd met het oogmerk van het plegen van wederom (onder meer)
deze delicten.
Het verweer had alleen kunnen slagen als in de tenlastelegging van de criminele organisatie in het onderzoek 26Sartell de deelneming aan de organisatie aldus was omschreven dat deze (mede) heeft bestaan uit het begaan van concrete misdrijven als ten laste gelegd in het onderzoek 26Douglasville dan wel dat het bewijs in het vonnis in het onderzoek 26Sartell mede is gebaseerd op de concrete gedragingen van de verdachte en die gedragingen vervolgens in de tenlastelegging van het onderzoek 26Douglasville terugkomen.
Daarvan is geen sprake. Verder betrekt het hof bij de beoordeling dat de ten laste gelegde periode en de pleegplaatsen van en de groep van deelnemers aan de beide criminele organisaties weliswaar deels overeenkomen, maar niet dezelfde zijn of beter gezegd: behoorlijk verschillen. De omstandigheid dat het bewijs voor de beide criminele organisaties in belangrijke mate uit dezelfde bron, te weten EncroChat-data, afkomstig is, wat daar verder van zij, is voor de beoordeling in dit kader – in het licht van de maatstaf die bij deze beoordeling wordt aangelegd – irrelevant.
5. Uit het voorgaande volgt dat ook het beroep van de verdediging op de beginselen van een behoorlijke procesorde niet slaagt. Dat het Openbaar Ministerie ervoor had moeten kiezen om de verdachte slechts eenmaal te vervolgen voor deelname aan een criminele organisatie, zoals de verdediging heeft betoogd, vindt ook overigens geen steun in de wet of een ander rechtsbeginsel. Daarbij merkt het hof ten overvloede op dat de wettelijke regeling van samenloop, zoals van overeenkomstige toepassing verklaard in artikel 63 Sr, in een situatie als deze beschermt tegen een onevenredige bestraffing.
Het preliminair gevoerde verweer wordt verworpen.
De advocaat-generaal draagt de zaken voor. Daarbij wordt opgemerkt dat het Openbaar Ministerie hoger beroep heeft ingesteld in de strafzaak tegen de verdachte [verdachte 6] en dat dit hoger beroep gericht is tot de in eerste aanleg opgelegde straf, die niet meer passend is als de veroordeling in de zaak 26Sartell geen stand houdt.
De voorzitter deelt mede dat
de verdachte [verdachte 8]bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 mei 2022 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaren met aftrek van het voorarrest ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde, behoudens deelvrijspraken met betrekking tot bepaalde voorwerpen die zijn tenlastegelegd onder feit 1 en het verwerven, vervaardigen en voorhanden hebben van bepaalde in de loods in Rotterdam aangetroffen voorwerpen die zijn tenlastegelegd onder feit 2. Namens de verdachte is op 19 mei 2022 onbeperkt hoger beroep ingesteld tegen voornoemd vonnis en op 2 juni 2022 is een schriftuur ingediend.
Hierna wordt
de verdachte [verdachte 8]in de gelegenheid gesteld zijn bezwaren tegen het vonnis op te geven. De verdachte verklaart dat hij meent ten onrechte te zijn veroordeeld en dat hij de straf te zwaar vindt.
De voorzitter deelt mede dat
de verdachte [verdachte 1]bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 mei 2022 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 jaren met aftrek van het voorarrest ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde, behoudens deelvrijspraken met betrekking tot bepaalde voorwerpen die zijn tenlastegelegd onder feit 1 en het medeplegen en witwassen van een horloge en een geldbedrag van € 3.150,00 zoals tenlastegelegd onder feit 3. Verder zijn beslissingen genomen over de in beslag genomen voorwerpen. Namens de verdachte is op 18 mei 2022 onbeperkt hoger beroep ingesteld tegen voornoemd vonnis en op 31 mei 2022 is een schriftuur ingediend.
Hierna wordt
de verdachte [verdachte 1]in de gelegenheid gesteld zijn bezwaren tegen het vonnis op te geven. De verdachte verklaart dat hij meent ten onrechte te zijn veroordeeld en dat hij de straf te zwaar vindt.
De voorzitter deelt mede dat
de verdachte [verdachte 2]bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 mei 2022 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 jaren met aftrek van het voorarrest ter zake van het in de zaak A onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde, behoudens deelvrijspraken met betrekking tot bepaalde voorwerpen die zijn tenlastegelegd onder feit 1 en het onder feit 3 tenlastegelegde medeplegen. De voorzitter deelt tevens mede dat de verdachte integraal is vrijgesproken ten aanzien van het in eerste aanleg in zaak B tenlastegelegde. Verder zijn beslissingen genomen over de in beslag genomen voorwerpen. Namens de verdachte is op 20 mei 2022 beperkt hoger beroep ingesteld tegen voornoemd vonnis in zaak A en op 31 mei 2022 is een schriftuur ingediend.
Hierna wordt
de verdachte [verdachte 2]in de gelegenheid gesteld zijn bezwaren tegen het vonnis op te geven. De verdachte verklaart dat hij meent ten onrechte te zijn veroordeeld en dat hij de straf te zwaar vindt.
De voorzitter deelt mede dat
de verdachte [verdachte 3]bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 mei 2022 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaren met aftrek van het voorarrest ter zake van het onder 2 tenlastegelegde. De voorzitter deelt voorts mede dat de verdachte ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde is vrijgesproken. Verder is een beslissing genomen over de onder de verdachte in beslag genomen iPhone. Namens de verdachte is op 23 mei 2022 onbeperkt hoger beroep ingesteld tegen voornoemd vonnis en op 5 december 2022 is een schriftuur ingediend. De voorzitter merkt op dat gelet op de vrijspraak van het in eerste aanleg onder 1 tenlastegelegde de verdachte ten aanzien van dat feit niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het ingestelde hoger beroep.
Hierna wordt
de verdachte [verdachte 3]in de gelegenheid gesteld zijn bezwaren tegen het vonnis op te geven. De verdachte verklaart dat hij meent ten onrechte te zijn veroordeeld en dat hij de straf te zwaar vindt.
De voorzitter deelt mede dat
de verdachte [verdachte 4]bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 mei 2022 is veroordeeld ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf van 1 jaar. Namens de verdachte is op 19 mei 2022 hoger beroep ingesteld tegen voornoemd vonnis.
Hierna wordt
de raadsman van de verdachte [verdachte 4]in de gelegenheid gesteld namens zijn cliënt de bezwaren tegen het vonnis op te geven. Hij deelt mede dat de verdachte meent ten onrechte te zijn veroordeeld en dat de verdachte de straf te zwaar vindt.
De voorzitter deelt mede dat
de verdachte [verdachte 5]bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 mei 2022 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaren met aftrek van het voorarrest ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde, behoudens deelvrijspraken met betrekking tot het verwerven, vervaardigen en voorhanden hebben van bepaalde voorwerpen en die zijn tenlastegelegd onder feit 1 en het onder feit 3 tenlastegelegde medeplegen. Namens de verdachte is op 12 mei 2022 onbeperkt hoger beroep ingesteld tegen voornoemd vonnis en op diezelfde dag is een schriftuur ingediend waarin geen onderzoekswensen kenbaar zijn gemaakt. Wel is op 24 november 2022 een mail binnengekomen waarin namens de verdachte verzocht wordt een reclasseringsrapportage op te laten stellen.
Hierna wordt
de raadsman van de verdachte [verdachte 5]in de gelegenheid gesteld namens zijn cliënt de bezwaren tegen het vonnis op te geven. Hij deelt mede dat de verdachte meent ten onrechte te zijn veroordeeld en dat de verdachte de straf te zwaar vindt.
De voorzitter deelt mede dat
de verdachte [verdachte 6]bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 mei 2022 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 33 maanden met aftrek van het voorarrest ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde, behoudens deelvrijspraken met betrekking tot bepaalde voorwerpen die zijn tenlastegelegd onder feit 1. Namens de verdachte is op 24 mei 2022 onbeperkt hoger beroep ingesteld tegen voornoemd vonnis en op 7 juni 2022 is een schriftuur ingediend.
Door de officier van justitie is bij akte van 24 mei 2022 hoger beroep ingesteld tegen voornoemd vonnis, waarna op diezelfde datum ter griffie van de rechtbank een appelschriftuur van het Openbaar Ministerie is ingekomen, waaruit volgt dat het hoger beroep is ingesteld tegen de door de rechtbank opgelegde staf in het geval de veroordeling in 26Sartell geen stand houdt.
Hierna wordt
de raadsman van de verdachte [verdachte 6]in de gelegenheid gesteld namens zijn cliënt de bezwaren tegen het vonnis op te geven. Hij deelt mede dat de verdachte meent ten onrechte te zijn veroordeeld en dat de verdachte de straf te zwaar vindt.
De voorzitter deelt mede dat
de verdachte [verdachte 7]bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 mei 2022 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaren met aftrek van het voorarrest ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde, behoudens deelvrijspraken met betrekking tot het verwerven, vervaardigen en voorhanden hebben van bepaalde voorwerpen en die zijn tenlastegelegd onder feit 1 en voor zover het oogmerk van de organisatie ziet op moord. Verder zijn beslissingen genomen over de in beslag genomen voorwerpen. Namens de verdachte is op 24 mei 2022 onbeperkt hoger beroep ingesteld tegen voornoemd vonnis en op 7 juni 2022 is een schriftuur ingediend.
Hierna wordt
de raadsvrouw van de verdachte [verdachte 7]in de gelegenheid gesteld namens haar cliënt de bezwaren tegen het vonnis op te geven. Zij deelt mede dat de verdachte meent ten onrechte te zijn veroordeeld en dat de verdachte de straf te zwaar vindt.
De voorzitter maakt melding van de navolgende nieuw ingekomen stukken die bij de processtukken worden gevoegd:
in alle zaken
  • telkens een uittreksel justitiële documentatie van 12 december 2022, betreffende de verdachte;
  • correspondentie met betrekking tot het indienen van onderzoekswensen;
  • een e-mail namens de advocaat-generaal van 15 december 2022 inhoudende een SKDB-staat van [getuige 1] waaruit kan worden afgeleid dat hij op [datum] in [plaats] is overleden;
  • een reactie van de advocaat-generaal van 15 december 2022 op de onderzoekswensen in de zaken van [verdachte 8] , [verdachte 1] , [verdachte 2] , [verdachte 3] , [verdachte 6] en [verdachte 7] . In deze reactie is ook ingegaan op een mogelijk verzoek tot het stellen van prejudiciële vragen. Deze reactie is ook naar de verdediging van [verdachte 4] en [verdachte 5] gestuurd.
in de zaak van [verdachte 8]
  • een reclasseringsrapportage (voortgangsrapportage) van 13 december 2022;
  • een e-mailbericht van 20 december 2022 van de raadsman van de verdachte met daarin aanvullende onderzoekswensen.
in de zaak van [verdachte 1]
- een e-mailbericht van 20 december 2022 van de raadsman van de verdachte met daarin het verzoek een schorsingsrapportage te laten opstellen door de reclassering (eventueel met ET).
in de zaak van [verdachte 2]
- mailcorrespondentie in verband met een USB-stick met daarop het dossier die eerder door het Openbaar Ministerie is verstrekt aan de verdachte en zoek is geraakt na overplaatsing van de verdachte naar een andere penitentiaire inrichting. Uit een e-mailbericht van het Openbaar Ministerie van 19 december 2022 leidt het hof af dat het dossier opnieuw op een USB-stick is gezet en aan de verdachte in [adres 2] is verstrekt.
in de zaak van [verdachte 3]
- een appelschriftuur van 5 december 2022, inhoudende een aankondiging dat op de regiezitting een preliminair verweer gevoerd zal worden en onderzoekswensen zullen worden gedaan.
in de zaak van [verdachte 5]
- een mail van 24 november 2022 inhoudende dat er geen onderzoekswensen zijn behoudens het laten opstellen van een reclasseringsrapportage.
in de zaak van [verdachte 7]
- een schriftelijke verklaring van 17 november 2022 van de verdachte inhoudende diens mededeling dat hij afstand doet van zijn recht bij de terechtzitting van heden aanwezig te zijn.
De verdachte [verdachte 2]verklaart:
Ik heb in de PI geen USB-stick met daarop het dossier gekregen.
De raadsman van de verdachte [verdachte 2]deelt mede:
Het kan dat de USB-stick nog bij de afdeling ‘inkomsten’ ligt en dat de inhoud van de stick nog geverifieerd moet worden. Als de USB-stick er vandaag of morgen nog niet is zal ik contact opnemen met het Openbaar Ministerie.
De raadsman van de verdachte [verdachte 8]deelt mede:
Ik heb de zojuist genoemde reclasseringsrapportage van 13 december 2022 niet ontvangen.
De voorzitter zegt toe dat deze rapportage naar de verdediging verstuurd zal worden.
De raadsman van de verdachte [verdachte 6]deelt mede:
[verdachte 6] is ook een aantal keer overgeplaatst en hij verblijft nu in [adres 6] . Hij heeft ook geen USB-stick meer met daarop het dossier.
De advocaat-generaal zegt toe te gaan uitzoeken waar de USB-stick zich bevindt en ervoor te zorgen dat de USB-stick met daarop het dossier weer in het bezit van [verdachte 6] komt.
De voorzitter deelt mede dat in verschillende zaken is verzocht medeverdachten als getuigen te horen. Het Openbaar Ministerie heeft van tevoren aangegeven zich daar niet tegen te verzetten. De voorzitter merkt op dat de verzochte getuigen geen ‘Keskin-getuigen’ zijn en dat het wenselijk is dat telkens door de verdediging een op de getuige toegesneden motivering wordt gegeven.
De voorzitter stelt
de raadsman van de verdachte [verdachte 3]in de gelegenheid de eerder op schrift aangekondigde onderzoekswensen in te dienen en toe te lichten. Deze deelt vervolgens mede:
Ik verzoek allereerst het zaaksdossier Barca uit het dossier 26Sartell en het requisitoir in die zaak te voegen. Daarnaast wenst de verdediging de medeverdachte [verdachte 6] te horen als getuige. Ik verzoek u de genoemde stukken te voegen, omdat zij relevant zijn voor het beoordelen van een verweer dat ik ga voeren in het kader van artikel 68 Sr en andere samenloopbepalingen. Mogelijk is sprake van een eendaadse samenloop dan wel van een voortgezette handeling.
De oudste raadsheer vraagt de raadsman naar de omvang van de stukken en of alle pagina’s daarvan gevoegd moeten worden in het dossier. Deze deelt vervolgens mede:
Het zaaksdossier Barca bevat, inclusief aanvullingen, ongeveer 3.500 pagina’s. Alle pagina’s zijn nodig. Het is belangrijk dat uw hof een compleet beeld heeft. Uiteindelijk zal ik in mijn pleidooi duiden wat ik relevant vind.
Het verzoek de medeverdachte [verdachte 6] te horen als getuige heb ik voldoende gemotiveerd in mijn appelschriftuur. [verdachte 6] heeft niet eerder een verklaring afgelegd. In mijn appelschriftuur heb ik een aantal vragen opgenomen die ik wil stellen; daar wil ik nu naar verwijzen. Ik wens onder andere te vragen of er onderscheid zat tussen de opdrachten die werden gegeven in het kader van de geweldsfeiten en de opdrachten in het kader van de drugsfeiten. Ook wil ik vragen stellen over de stelling van het Openbaar Ministerie dat de geweldsfeiten in 26Douglasville zijn betaald met de gelden uit 26Sartell. Dit zijn relevante vragen in het kader van de eventuele samenloop waar wij niet omheen kunnen en die noodzakelijk zijn in het kader van de volledigheid van het onderzoek.
De advocaat-generaal deelt als reactie op de verzoeken van de verdediging mede:
Het Openbaar Ministerie heeft geen bezwaar tegen het horen van de medeverdachte [verdachte 6] als getuige. Er zijn wel bezwaren tegen het voegen van de stukken. Uw hof heeft net een beslissing genomen op het gevoerde preliminaire verweer waarin vragen werden opgeworpen over artikel 68 Sr. Het Openbaar Ministerie is van mening dat het hof voldoende geïnformeerd is door het zojuist gevoegde vonnis in de zaak 26Sartell en dat het niet nodig is nog andere stukken te voegen aan het al omvangrijke dossier.
De voorzitter stelt
de raadsman van de verdachte [verdachte 8]in de gelegenheid de eerder op schrift aangekondigde onderzoekswensen in te dienen en toe te lichten. Deze deelt mede:
Ik wil graag verwijzen naar mijn e-mail van 20 december 2022, de verweren die ik heb gevoerd in eerste aanleg en de onderzoekswensen die ik in eerste aanleg heb ingediend op 9 augustus 2021. De verdediging wil zich in hoger beroep concentreren op de stelling van de rechtbank dat mijn cliënt ‘de vaste cipier’ geweest zou zijn. De rechtbank heeft dit laten doorwerken in de strafmaat en heeft daarbij zwaar getild aan een EncroChat-bericht van 4 april 2020. Op dat moment was [medeverdachte 2] nog in beeld en was de huur van de loods pas begonnen. Mijn cliënt heeft pas later het contact met de verhuurder overgenomen.
Alle medeverdachten behalve de inmiddels overleden [getuige 1] moeten worden gehoord als getuigen. Ik wil de medeverdachten, onder wie de deelnemers van het EncroChat-gesprek van 4 april 2020 en de personen die in de loods hebben gewerkt, vragen stellen over het EncroChat-bericht van 4 april 2020: klopt dit bericht en hoe moet het gezien worden in die tijd?
Ook verzoekt de verdediging [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] te horen als getuigen. Het Openbaar Ministerie verzet zich niet tegen het horen van [getuige 2] als getuige. Het horen van [getuige 3] en [getuige 4] heeft betrekking op het proces van de verhuur van de loods. Ik wil vragen stellen over wanneer mijn cliënt in beeld kwam en vanaf wanneer hij het vaste aanspreekpunt was. Ik wil [getuige 3] daarnaast ook vragen of zij mijn cliënt kent.
Tevens wil de verdediging inzage krijgen in de onder de verdachte in beslaggenomen Samsung-telefoon. Volgens mijn cliënt staan daar WhatsApp-berichten op van 21 juni 2020 waaruit blijkt dat [medeverdachte 2] de dag voor de aanhouding tegen hem gezegd heeft ‘jij werkt vanaf nu niet meer voor mij’.
Tot slot verzoek ik voor de inhoudelijke behandeling een reclasseringsrapportage op te laten stellen.
De voorzitter vraagt de raadsman of hij ook verzoekt de medeverdachte [medeverdachte 1] als getuige te horen, nu deze getuige niet in de appelschriftuur is genoemd. Deze deelt vervolgens mede dat hij verzoekt alle medeverdachten, dus ook de medeverdachte [medeverdachte 1] , te horen als getuigen.
De voorzitter vraagt de advocaat-generaal of de onder de verdachte in beslag genomen Samsung-telefoon nog beschikbaar is, of de vonnissen in de zaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] onherroepelijk zijn en of in die zaken nog ontnemingen aan de orde zijn.
De advocaat-generaal deelt mede:
Het Openbaar Ministerie heeft er geen bezwaar tegen als de verdediging inzage krijgt in de WhatsApp-gesprekken van 21 juni 2020 op de onder de verdachte in beslag genomen Samsung-telefoon. Het Openbaar Ministerie zal dit verder onderling met de verdediging regelen.
Er bestaan ook geen bezwaren tegen het horen van de medeverdachten en [getuige 2] als getuigen. Tegen de verzoeken [getuige 3] en [getuige 4] te horen als getuigen verzet het Openbaar Ministerie zich wel. Wij verwijzen daarbij naar de motivering van de rechtbank in eerste aanleg. Vragen over wie nu als huurder van de loods en als contactpersoon moest worden aangemerkt na de ziekte van [medeverdachte 2] raken niet één van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv. Het gaat in de tenlastelegging immers om de werkzaamheden die zijn verricht in de loodsen van Wouwse Plantage en in Rotterdam. De verdachte heeft gedurende 32 dagen werkzaamheden verricht bij de loods in Wouwse Plantage. Door de rechtbank is geconstateerd dat hij moet hebben gezien dat er een tandartsstoel in de container stond. De verdachte heeft ook voertuigen verplaatst van Rotterdam naar Wouwse Plantage. Het is niet relevant of de verdachte ‘cipier’ is geworden op het moment dat [medeverdachte 2] ziek werd.
Op het punt van de onherroepelijkheid van de vonnissen en de eventuele ontnemingen komen wij nog terug.
Mr. Fontein deelt mede:
In het bericht van 4 april 2020 wordt ‘de vaste cipier’ gekoppeld aan iemand die ‘meebouwer’ en ‘vast aanspreekpunt’ van de verhuurder was. Dat mijn cliënt ‘vaste cipier’ zou zijn geweest is daarnaast door de rechtbank zwaar meegewogen in de strafmaat en dus is dit wel relevant in het kader van de vragen van 348 en 350 Sv.
De voorzitter stelt
de raadsman van de verdachten [verdachte 4] en [verdachte 5]in de gelegenheid de onderzoekswensen van de verdediging toe te lichten. Deze deelt mede:
Ik verzoek in de zaak van [verdachte 5] een reclasseringsrapportage op te laten stellen vanwege zijn mentale toestand.
Mogelijk zullen de processen-verbaal van verhoor van de medeverdachten ook in de zaak van mijn cliënt [verdachte 5] terecht komen. Ik wil mij daarom formeel aansluiten bij het verzoek alle medeverdachten als getuigen te horen. Er hoeft bij de planning geen rekening te worden gehouden met mijn agenda.
In de zaak van [verdachte 4] zijn geen onderzoekswensen.
De voorzitter vraagt de aanwezige verdachten en de raadslieden van de niet aanwezige verdachten naar de voorgenomen proceshouding bij eventuele getuigenverhoren.
De verdachte [verdachte 1]verklaart:
Ik ben in beginsel bereid antwoorden te geven.
De verdachte [verdachte 3]verklaart:
Ik ben in beginsel ook bereid antwoorden te geven.
De verdachte [verdachte 2]verklaart:
Het zou kunnen dat ik ga antwoorden op vragen.
De verdachte [verdachte 8]verklaart:
Waarschijnlijk ga ik wel antwoorden geven.
De raadsvrouw van de verdachte [verdachte 7]deelt mede dat zij daar geen uitspraken over kan doen.
De raadsman van de verdachten [verdachte 5] en [verdachte 4]deelt mede:
[verdachte 5] wil best dingen zeggen als hij iets weet. Over de voorgenomen proceshouding van [verdachte 4] kan ik geen uitspraken doen.
De raadsman van de verdachte [verdachte 6]deelt mede dat de proceshouding van zijn cliënt afhangt van een eventuele uitspraak van de Hoge Raad over de prejudiciële vragen en van de beslissing op de door de verdediging ingediende onderzoekswensen.
De voorzitter vraagt het Openbaar Ministerie naar de stand van zaken in het onderzoek 26Lemont. Verder merkt zij op dat in een beslissing van het hof Den Bosch melding wordt gemaakt van een brief van 7 juli 2021 van de 26Lemont-officieren en zij vraagt zich af of deze brief in het dossier is opgenomen.
De advocaat-generaal deelt mede hierop terug te zullen komen.
De voorzitter vraagt de advocaat-generaal of het klopt dat het Openbaar Ministerie stelt dat onderzoek in 26Lemont een titel V-onderzoek is en dat het onderzoek niet is gericht op het identificeren van individuele gebruikers en hun betrokkenheid bij een strafbaar feit, maar op het criminele verband tussen het bedrijf EncroChat en de NN-gebruikers.
De advocaat-generaal deelt mede dat het hof dat goed begrepen heeft.
De voorzitter deelt mede dat het hof later vandaag ter terechtzitting de beslissingen op alle onderzoekswensen zal mededelen. De verdediging zal daarna een e-mail ontvangen waarin de beslissingen op de onderzoekswensen worden medegedeeld.
De raadslieden van de verdachten [verdachte 3] en [verdachte 8]delen mede dat zij en hun cliënten de zittingszaal zullen verlaten.
De advocaat-generaal deelt als reactie op de door
de raadsman van de verdachte [verdachte 5]gedane onderzoekswensen mede:
Het Openbaar Ministerie heeft geen bezwaar tegen het laten opstellen van een reclasseringsrapportage. Tegen het verzoek om aan te sluiten bij de verhoren van de medeverdachten als getuigen verzet het Openbaar Ministerie zich niet.
De voorzitter stelt
de raadsman van de verdachte [verdachte 1]in de gelegenheid de eerder op schrift aangekondigde onderzoekswensen in te dienen en toe te lichten. Deze deelt mede dat hij het verzoek de inmiddels overleden medeverdachte [getuige 1] te horen als getuige intrekt. Verder licht hij de onderzoekswensen toe conform de door hem per e-mailbericht overlegde en bij dit proces-verbaal gevoegde pleitnotities. In aanvulling daarop voert hij bij punten 3, 4, 8, 14 en 16 aan:
  • Mijn cliënt wordt gezien als ‘voorman’. Ik wil de medeverdachten vragen stellen over hoe vaak hij bij de loods in Wouwse Plantage is geweest, wat zijn rol daar is geweest en wat hij daar heeft gedaan. De kwalificatie van de strafbare feiten en de strafmaat hangen van deze vragen af.
  • Het is teleurstellend dat rechtbanken en hoven soortgelijke onderzoekswensen afwijzen. De rechtbank Noord-Nederland heeft bij beslissing van 19 december 2022 prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad.
  • In de Franse zaak ontbrak een labeltje van authenticiteit.
  • De rechtbank heeft eerder schorsingsverzoeken afgewezen omdat rekening zou moeten worden gehouden met een langdurige gevangenisstraf. Tijdens de rolzitting op 13 december 2022 heeft de advocaat-generaal gezegd dat het schorsingsverzoek zonder rapportage onvoldoende is onderbouwd.
  • De verdediging verzoekt in ieder geval een algemene rapportage op te laten stellen ten behoeve van de inhoudelijke behandeling.
De oudste raadsheer deelt mede dat in een brief van de zoon van de verdachte die is gevoegd als bijlage achter de pleitnotities wordt beschreven dat de problemen van de partner van de verdachte samenhangen met de detentie van de verdachte. De partner van de verdachte zou als enige oplossing zien dat de verdachte vrij komt uit detentie. De oudste raadsheer merkt op dat dit wel erg vooruit zou lopen op een uiteindelijk arrest van het hof.
De verdachte [verdachte 1] verklaart:
Dat snap ik. Wat mijn partner op dit moment zegt is dat ze mij in huis wil hebben. Zij weet dat ik weer orde op zaken kan stellen; daartoe is zij niet in staat.
De oudste raadsheer vraagt de verdachte hoe hij het voor zich ziet als hij na een einduitspraak van het hof weer terug in detentie zou moeten na een schorsing.
De raadsman van de verdachte [verdachte 1] deelt mede:
De kinderen willen dat mijn cliënt thuis komt. Een gevangenisstraf van 9 jaren is nogal wat. In geval van een schorsing van 3 of 6 maanden kan het beter gaan. Mijn cliënt kan dan duidelijk maken dat hij in de toekomst langere tijd weg is en dan is er in ieder geval wat meer grip op de situatie.
De voorzitter stelt
de raadsman van de verdachte [verdachte 6]in de gelegenheid de eerder op schrift aangekondigde onderzoekswensen in te dienen en toe te lichten. Deze deelt mede:
Ik verzoek het zaaksdossier Barca uit het dossier 26Sartell en het requisitoir in die zaak te voegen in het dossier. U heeft al een oordeel gegeven over het preliminair gevoerde verweer, maar de nu gevraagde stukken brengen uw hof wellicht op andere gedachten.
De verdediging doet afstand van de inmiddels overleden getuige [getuige 1] . Met betrekking tot de overige verzoeken de medeverdachten als getuigen te horen persisteer ik. Voor de vraag of [verdachte 6] kan worden gekoppeld aan de EncroChat-gebruikers ‘ [EncroChatgebruikersnaam 3] ’ en/of ‘ [EncroChatgebruikersnaam 2] ’ is het relevant de medeverdachten als getuigen te horen. Mijn pleidooi in hoger beroep zal zich er op richten dat de identificatie van [verdachte 6] als ‘ [EncroChatgebruikersnaam 3] ’ en/of ‘ [EncroChatgebruikersnaam 2] ’ geen stand kan houden. Ik wil de medeverdachten ook vragen of het terecht is [verdachte 6] als leider van de criminele organisatie aan te merken. Met betrekking tot een verweer dat ik wil voeren in het kader van artikel 68 Sr wil ik de medeverdachten vragen van welke organisatie zij deel uitmaakten en of zij wisten dat zij een uitvloeisel waren van een organisatie die zich bezighield met drugs en dat dit ‘een klus erbij was’.
De ‘PGP-discussie’ speelt in het hele land. De rechtbanken in Leeuwarden en Zwolle hebben prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad. Het past in een rechtsstaat als de onze en het zou goed zijn als wordt gewacht met beslissingen op de EncroChat-onderzoekswensen in deze zaak totdat de Hoge Raad zich heeft uitgelaten over deze prejudiciële vragen.
De verdediging wil de officieren van justitie van de zaak 26Lemont horen als getuigen. Ook [getuige 19] moet worden gehoord als getuige, gelet op zijn opmerking dat ‘Nederland voorop de bok zat’. De verdediging denkt dat hetgeen het Openbaar Ministerie over de EncroChat-operatie heeft gesteld niet klopt. Vandaar dat de verdediging ook wil dat de JIT-overeenkomst en alle rechterlijke machtigingen uit Frankrijk en de vorderingen die daaraan ten grondslag liggen in het dossier gevoegd worden.
De voorzitter stelt
de raadsvrouw van de verdachte [verdachte 7]in de gelegenheid de eerder op schrift aangekondigde onderzoekswensen in te dienen en toe te lichten. Deze deelt mede:
De bewezenverklaring in eerste aanleg is gebaseerd op EncroChat-berichten, waarvan het Openbaar Ministerie heeft gesteld dat mijn cliënt de gebruiker ‘ [EcroChatgebruikersnaam 4] ’ is. Mijn cliënt ontkent dit. In dat licht is het van belang de medeverdachten te horen als getuigen. De verdediging wil de medeverdachten vragen of zij mijn cliënt kennen, of zij met hem contact hebben gehad en als dit het geval is wat er dan is besproken en op welke wijze. Het verzoek de medeverdachte [getuige 1] te horen als getuige wordt niet gehandhaafd.
De verdediging wil zich aansluiten bij de EncroChat-verzoeken zoals gedaan door de andere raadslieden. Als er nog andere getuigenverzoeken dan ten aanzien van de medeverdachten worden toegewezen wil de verdediging zich ook bij die getuigenverzoeken aansluiten. Er hoeft dan geen rekening te worden gehouden met de agenda van de verdediging.
Verder wil de verdediging een schorsingsverzoek doen. Mijn cliënt heeft nog een onherroepelijke straf van 6 maanden openstaan uit 2015. Het verzoek is mijn cliënt te schorsen zodat hij die onherroepelijke straf kan uitzitten. Het Openbaar Ministerie vreest dat geen grip kan worden gehouden op de vrijheden die kunnen worden ingesteld als de straf ten uitvoer wordt gelegd. Ik denk dat het Openbaar Ministerie niets te vrezen heeft. Uw hof kan voorwaarden verbinden aan de schorsing, zoals dat de voorlopige hechtenis weer ingaat op het moment dat de onherroepelijke straf is uitgezeten. Daarbij komt dat op grond van artikel 6.1.10 Sv het Openbaar
Ministerie advies kan uitbrengen aan het Ministerie van Justitie. Het Openbaar Ministerie zal bovendien op de hoogte worden gesteld van eventueel verlof. In dat verband wil ik ook wijzen op de Aanwijzing kader voor tenuitvoerlegging en dan meer specifiek op artikel 3.3, waaruit blijkt dat het Openbaar Ministerie betrokken kan worden bij het verlenen van verloven en vrijheden en om advies gevraagd kan worden. Er is geen reden om aan te nemen dat het Ministerie van Justitie de adviezen van het Openbaar Ministerie niet zal volgen.
De voorzitter stelt
de raadsman van de verdachte [verdachte 2]in de gelegenheid de eerder op schrift aangekondigde onderzoekswensen in te dienen en toe te lichten. Deze deelt mede:
Het verzoek de medeverdachte [getuige 1] te horen als getuige handhaaf ik niet. Het verzoek de overige medeverdachten te horen als getuigen wordt wel gehandhaafd. De medeverdachten worden allemaal in relatie met mijn cliënt gebracht. Er zijn diverse telefoons en accounts gebruikt door deze personen, die zouden voorkomen in de telefoon van mijn cliënt. Door middel van verschillende observaties in Rotterdam wordt mijn cliënt ook in verband gebracht met medeverdachten. Hierin is het belang van mijn cliënt gelegen om de medeverdachten te horen als getuigen. Mijn cliënt is een ontkennende verdachte. Mijn cliënt wil zijn ontkenning laten ondersteunen door verklaringen van de medeverdachten. Mijn cliënt wordt verweten dat hij mogelijk iets zou gaan doen. Hij is gezien in een bepaalde positie die mogelijk op uitvoering zou duiden. Maar op welke wijze heeft hij deelgenomen en met welke ondersteunende gedragingen? Om daarover duidelijkheid te krijgen zijn getuigenverhoren nodig. Ik kan verder niet uitsluiten dat door de andere raadslieden vragen worden gesteld aan andere getuigen waarin het gaat over de naam en rol van mijn cliënt. Het is praktisch en efficiënt als wij dan ook bij die getuigenverhoren aanwezig zijn. Met de agenda van de verdediging hoeft bij de planning van de verhoren geen rekening te worden gehouden.
De EncroChat-onderzoekswensen zijn niet gespecificeerd in de appelschriftuur. Vorige week heeft de rechtbank Noord-Nederland prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad. Het lijkt mij goed de uitkomst daarvan af te wachten en daarna een nieuwe regiezitting te plannen. Dan is er voldoende informatie om eventueel aanvullende verzoeken te doen.
Mijn cliënt zit nu al 2,5 jaren vast. Dat is behoorlijk lang. Er ligt een veroordelend vonnis van de rechtbank waarbij een gevangenisstraf van 9 jaren is opgelegd, maar de bewezenverklaring van de rechtbank kan niet in stand blijven. Onduidelijk is wanneer de inhoudelijke behandeling van de strafzaak zal kunnen plaatshebben. Mijn cliënt heeft vanaf het begin af aan te maken gehad met verzwarende maatregelen. Ook heeft hij medische problemen en de detentie zorgt er niet voor dat die beter worden. Afspraken met de verzorger en het ziekenhuis gaan fout en het duurt lang voordat ze tot stand komen. Dit zorgt voor een verslechtering van zijn persoonlijke situatie. De verdediging ziet graag dat er een reclasseringsrapportage wordt opgesteld zodat kan worden gekeken welke voorwaarden kunnen worden verbonden aan een eventuele schorsing. De reclassering kan dan ook rapporteren over de medische situatie van mijn cliënt en zijn gezinssituatie. Ik vraag voor de goede orde nu dus nog niet om de voorlopige hechtenis te schorsen.
In het vonnis van de rechtbank wordt een aantal keer verwezen naar verklaringen van medeverdachten tijdens de inhoudelijke behandeling. De processen-verbaal van de inhoudelijke behandeling zijn echter gesplitst. Per verdachte is er één proces-verbaal opgesteld. De verdediging wil graag alle processen-verbaal van alle medeverdachten van de inhoudelijke behandeling. Uit die processen-verbaal zou namelijk onder andere blijken dat door [medeverdachte 2] wordt erkend welke ‘nicknames’ hij heeft en dat [verdachte 1] erkent dat hij ‘ [nickname] ’ genoemd wordt.
De advocaat-generaal wordt in de gelegenheid gesteld te reageren op de door de verdediging gedane onderzoekswensen. De advocaat-generaal deelt mede:
De eerder genoemde brief van 7 juli 2021 van de 26Lemont-officieren is te vinden op pagina 5212 in het procesdossier. Het onderzoek van 26Lemont richt zich op het bedrijf EncroChat en de personen daarachter, maar inderdaad niet op de individuele gebruikers. De stand van zaken in dat onderzoek is dat er drie verdachten zijn gedagvaard en dat er een regiezitting is geweest. Er is nog geen einddossier en het is niet bekend wanneer de inhoudelijke behandeling zal plaatsvinden; wij hopen dat dit eind 2023 zal zijn.
De zaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] zijn onherroepelijk. [medeverdachte 1] is vrijgesproken. Tegen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] lopen geen ontnemingsprocedures.
Op de gedane EncroChat-onderzoekswensen hebben wij eerder schriftelijk gereageerd. Wij verwijzen graag naar onze schriftelijke reactie van 15 december 2022 en het tussenarrest van het Hof Arnhem-Leeuwarden waarin ook besloten is over soortgelijke onderzoekswensen (ECLI:NL:GHARL:2022:10388). Zojuist is de suggestie gewekt dat het Openbaar Ministerie de interceptietool heeft ontwikkeld en deze aan Frankrijk heeft gegeven. In 26Lemont is meerdere malen expliciet gezegd dat Nederland geen technische bijstand heeft verleend aan Frankrijk. Er is nu niets naar voren gekomen waaruit blijkt dat dat anders zou zijn. Het gaat te ver om te zeggen dat het Openbaar Ministerie heeft gelogen. Het Openbaar Ministerie verzet zich tegen het verzoek tot aanhouding van beslissing op de EncroChat-onderzoekswensen totdat er een uitspraak is van de Hoge Raad. Het standpunt van het Openbaar Ministerie is geweest dat er weinig redenen zijn prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad. De lijn van de Hoge Raad omtrent het vertrouwensbeginsel is bestendig. Uitgangspunt is dat strafzaken gewoon worden afgedaan als een andere zaak onder de Hoge Raad is. Mocht over 4 of 5 maanden toch blijken dat sommige verzoeken hadden moeten worden toegewezen, dan staat het de verdediging vrij de verzoeken te herhalen zodat ze alsnog kunnen worden toegewezen.
Tegen het verzoek alle medeverdachten te horen als getuigen verzet het Openbaar Ministerie zich niet.
Het Openbaar Ministerie verzet zich wel tegen het voegen van het zaaksdossier Barca en het requisitoir in de zaak 26Sartell.
Daarnaast verzet het Openbaar Ministerie zich tegen het verzoek tot de schorsing van de voorlopige hechtenis van de
verdachte [verdachte 7]. Het is lastig te beoordelen wat de gevolgen van zodanige schorsing zullen zijn. Wij verzoeken de raadsvrouw ons de correspondentie te doen toekomen die eerder is gevoerd met het Openbaar Ministerie, zodat wij kunnen bekijken welke mogelijkheden er voor een schorsing van de voorlopige hechtenis ten behoeve van de executie van de andere straf zijn. Er zijn geen bezwaren bij het Openbaar Ministerie tegen het over en weer voegen van de processen-verbaal van de inhoudelijke behandeling van de zaak in eerste aanleg in de zaken van de medeverdachten.
Ten aanzien van de verzochte schorsingsrapportage in de zaak van
de verdachte [verdachte 2]geldt dat de verdachte zelf een toelichting kan geven op zijn gezondheid en de omstandigheden binnen zijn familie. Het verzoek tot het opstellen van een reclasseringsrapportage met daarin schorsingsvoorwaarden moet worden afgewezen. Ik houd hierbij ook rekening met de beperkte ruimte die de reclassering heeft.
De raadsman van de
verdachte [verdachte 1]heeft ook gevraagd om een reclasseringsrapportage op te laten stellen in verband met een mogelijk schorsingsverzoek. Dat de omstandigheden bij de verdachte thuis zwaar zijn neem ik voor waar aan. Uit een brief van de crisisdienst van 3 oktober jl. blijkt evenwel dat de partner van de verdachte al sinds 2006 psychische klachten heeft. Eind augustus was sprake van een verhoogde kans op suïcide. De crisisdienst heeft toen geoordeeld dat zij door haar huidige netwerk moest worden opgevangen en niet door de crisisdienst. Er was dus geen sprake van een acute noodsituatie en volgens de crisisdienst functioneerde het netwerk van de partner van de verdachte goed. Een schorsing van de detentie van de verdachte van enkele maanden gaat de problemen rond zijn partner niet oplossen. Ik verwacht niet dat de reclassering tot een andere constatering zal komen. Een schorsing is wat mij betreft ook niet aan de orde gelet op het maatschappelijke belang, mede gelet ook op de grond van de geschokte rechtsorde en de rol van de verdachte zoals die uit de verschillende berichten naar voren komt. Een schorsing ligt kortom niet in de rede en het verzoek tot het laten opstellen van een reclasseringsrapportage moet dan ook worden afgewezen.
De jongste raadsheer vraagt de nog aanwezige raadslieden of zij ook voeging wensen van de processen-verbaal van de inhoudelijke behandeling in eerste aanleg van de zaken van de medeverdachten.
De raadsman van de verdachte [verdachte 6]deelt desgevraagd mede dat hij geen bezwaar heeft tegen het voegen van die stukken.
De voorzitter onderbreekt het onderzoek ter terechtzitting voor beraad in raadkamer.
Na beraad in raadkamer wordt het onderzoek ter terechtzitting hervat.
De voorzitter stelt vast dat geen van de verdachten en de raadslieden ter terechtzitting aanwezig is.

Beslissingen op de onderzoekswensen

De voorzitter deelt het volgende mede over de beslissingen en de overwegingen van het hof:

Getuigenverzoeken

De verzoeken van de verschillende verdachten tot het horen van alle medeverdachten worden in alle zaken
toegewezen. Ambtshalve bepaalt het hof dat de medeverdachten ook zullen worden gehoord in de zaken van de verdachten die niet hebben verzocht deze getuigen te horen, teneinde in alle zaken een gelijk dossier te houden. Dit betekent dat als getuigen zullen worden gehoord:
  • [verdachte 8]
  • [verdachte 1]
  • [verdachte 2]
  • [verdachte 3]
  • [verdachte 4]
  • [verdachte 5]
  • [verdachte 6]
  • [verdachte 7]
  • [medeverdachte 2]
  • [medeverdachte 3]
  • [medeverdachte 1]
Deze verhoren zullen plaatsvinden tijdens de inhoudelijke behandeling van de zaak. De medeverdachten die niet in appel zijn gekomen – [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] – zullen als eerste worden gehoord.
Het door de verdediging van [verdachte 8] gedane verzoek [getuige 2] te horen als getuige wordt
afgewezen. Deze getuige is in eerste aanleg door de rechter-commissaris gehoord. Het noodzaakscriterium geldt dus. Het hof acht hetgeen de verdediging ter onderbouwing van het verzoek heeft aangevoerd onvoldoende om de noodzaak van het verzochte aan te nemen, terwijl ook anderszins de noodzaak daartoe niet is gebleken. Daarbij is van belang dat de verklaringen van deze getuige door de rechtbank niet als bewijsmiddel zijn gebruikt.
Het door de verdediging van [verdachte 8] gedane verzoek [getuige 3] te horen als getuige wordt
afgewezen. Uit het verzoek van de verdediging maakt het hof op dat de verdediging haar wenst te bevragen over hetgeen zij heeft besproken met de eigenaren van de loods te Wouwse Plantage. Uit het dossier blijkt echter dat [getuige 3] onder meer heeft verklaard dat zij geen contact heeft gehad met de eigenaren van die loods en dat zij geen [verdachte 8] ' kent. Mede gelet hierop is onvoldoende onderbouwd waarom het noodzakelijk is deze getuige te horen. Ook anderszins is de noodzaak daartoe niet gebleken.
Het door de verdediging van [verdachte 8] gedane verzoek [getuige 4] te horen als getuige wordt
afgewezen. Uit het dossier blijkt dat zij de mede-eigenaar is van de loods te Wouwse Plantage en dat [getuige 5] , heeft verklaard dat hij in contact stond met verdachte en dat [getuige 4] de verdachte [verdachte 8] slechts een paar keer heeft gesproken. Mede gelet hierop is onvoldoende onderbouwd waarom het noodzakelijk is deze getuige te horen. Ook anderszins is de noodzaak daartoe niet gebleken.
EncroChat-verzoeken
Door de raadslieden van [verdachte 1] en [verdachte 6] zijn verschillende onderzoekswensen gedaan die betrekking hebben op, samengevat, de verkrijging van gegevens (berichten) uit de servers van EncroChat. De raadsvrouw van de verdachte [verdachte 7] heeft zich bij deze verzoeken aangesloten.
Van de navolgende stukken is voeging verzocht:
  • de JIT-overeenkomst tussen Frankrijk en Nederland;
  • alle documenten die betrekking hebben op de samenwerking tussen Nederland en Frankrijk in het (gezamenlijke) onderzoek naar EncroChat;
  • alle overige documenten met betrekking tot het contact tussen Frankrijk en Nederland;
  • alle documenten waaruit blijkt dat beide JIT-partners bij het verzamelen van informatie over de gebruikers van EncroChat hebben gehandeld op basis van de geldende rechtsregels in het betreffende land (met een eventuele vertaling);
  • een afschrift van alle diplomatieke klachten van Nederland aan het Verenigd Koninkrijk naar aanleiding van de ‘disclosure’ van informatie omtrent de EncroChat-hack;
  • alle officiële overheidstukken (Verenigd Koninkrijk en Frankrijk) uit de ‘disclosure-procedure’;
  • alle rechtshulpverzoeken aangaande EncroChat;
  • alle rechterlijke machtigingen uit Frankrijk en de vorderingen die daaraan ten grondslag liggen.
Verzocht is om de volgende personen als getuigen te horen:
  • [getuige 6] (medewerker NCA, Verenigd Koninkrijk);
  • [getuige 7] (politieagent Frankrijk);
  • [getuige 8] (officier van justitie Verenigd Koninkrijk);
  • [getuige 9] (medewerker NCA, Verenigd Koninkrijk);
  • [getuige 10] (medewerker NCA, Verenigd Koninkrijk);
  • [getuige 11] , [getuige 12] , [getuige 13] en [getuige 14] (allen rechters in Frankrijk)
  • [getuige 15] (voormalig rechter-commissaris);
  • [getuige 16] [getuige 17] en [getuige 18] (officieren van het Landelijk Parket, verantwoordelijk voor het Nederlandse onderzoek naar EncroChat);
  • [getuige 19] ;
  • [getuige 20] .
Documenten die zien op de rechtmatigheid van de verkrijging en verwerking van EncroChat-gegevens
De verdediging heeft aangegeven te willen onderzoeken of de verkrijging van de Encrochat-berichten door Frankrijk en de latere verkrijging en verwerking van deze gegevens door Nederland in het onderzoek 26Lemont rechtmatig zijn geweest. Teneinde dit te kunnen beoordelen is – op onderdelen op algemene wijze en summier onderbouwd – verzocht om bovengenoemde stukken te voegen.
Het hof stelt voorop dat de in Douglasville gevoegde EncroChat-berichten afkomstig zijn uit het onderzoek 26Lemont. Dit onderzoek kan niet worden beschouwd als een voorbereidend onderzoek jegens de verdachten in Douglasville. Dit staat evenwel aan een toetsing op de voet van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering niet in de weg, omdat een eventueel vormverzuim in het onderzoek 26Lemont van bepalende invloed kan zijn geweest op het verloop van het onderzoek naar en/of de vervolging van de verdachten in deze zaak.
In het onderzoek Douglasville zijn via de zaaksofficier van het onderzoek 26Lemont, en na machtiging van de rechter-commissaris, EncroChat-gegevens ontvangen. Bij de interceptie van deze EncroChat-gegevens zijn Franse bevoegdheden ingezet, op basis van het Franse recht, onder verantwoordelijkheid van een Franse rechter. De EncroChat gegevens zijn vervolgens ook aan Nederland verstrekt in het kader van een interstatelijke samenwerking. Aan interstatelijke samenwerking ligt het vertrouwensbeginsel ten grondslag. Zonder wederzijds vertrouwen in elkaars rechtssysteem is samenwerking niet mogelijk. Dit vertrouwen is tussen EU-staten vastgelegd in verschillende verdragen. Uit dit vertrouwensbeginsel vloeit voort dat de Nederlandse strafrechter de rechtmatigheid van de door de autoriteiten van de andere (lid)staat toegepaste bevoegdheden niet toetst. Uitgangpunt is namelijk dat de toepassing van bevoegdheden rechtmatig heeft plaatsgevonden. Ook in de onderhavige zaak geldt dus dat (de rechtmatigheid van) deze Franse onderzoekshandelingen niet worden getoetst door de Nederlandse strafrechter. Dit zou slechts anders zijn indien de onderzoekshandelingen in Frankrijk zouden hebben plaatsgevonden onder verantwoordelijkheid van de Nederlandse autoriteiten. Voor zover de verdediging heeft betoogd dat sprake is van een verdergaande inmenging door de Nederlandse autoriteiten, begrijpt het hof dat dit zou zien op de technische bijstand van Nederland bij het ontwikkelen van de interceptietool. Daargelaten de vraag of die stelling juist is, technische bijstand van Nederlandse zijde betekent niet dat de inzet van de bevoegdheid tot interceptie in Frankrijk door Franse autoriteiten onder verantwoordelijkheid van Nederland heeft plaatsgevonden. Een dergelijke technische bijstand behelst immers niet de uitoefening van opsporingsbevoegdheden op Nederlands grondgebied, noch dat sprake is van gegevens die in Nederland zijn vergaard. Nader onderzoek hiernaar door middel van het voegen van stukken is daarom niet noodzakelijk. Ook anderszins is van de noodzaak daartoe niet gebleken. Het verzoek tot voeging van ‘alle documenten’ met betrekking tot de samenwerking met Frankrijk in verband met EncroChat, ‘alle documenten’ waaruit blijkt dat de JIT-partners bij het verzamelen van informatie over de gebruikers van EncroChat rechtmatig hebben gehandeld op basis van geldende rechtsregels in de betreffende landen, alle rechtshulpverzoeken in verband met EncroChat en alle rechterlijke machtigingen uit Frankrijk en de vorderingen die daaraan ten grondslag liggen wordt
afgewezen.
Overige documenten
De verdediging heeft onvoldoende onderbouwd waarom de voeging van de JIT-overeenkomst en de overige documenten met betrekking tot het contact tussen Frankrijk en Nederland noodzakelijk is, zodat het verzoek om voeging van deze stukken wordt
afgewezen.
Ook het verzoek om afschriften van de diplomatieke klachten van Nederland naar aanleiding van de “disclosure” door het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot de EncroChat -hack en het verzoek om alle officiële stukken in de disclosure-procedure te voegen wordt
afgewezen, nu de noodzaak daartoe onvoldoende is gemotiveerd en ook overigens niet is gebleken.
Horen getuigen in kader rechtmatigheid EncroChat
Het belang van de verdediging om de hiervoor genoemde getuigen te horen is onvoldoende onderbouwd, mede in aanmerking genomen wat hiervoor is overwogen over het vertrouwensbeginsel. De verzoeken lijken meer een verkennend karakter te hebben. Niet is gebleken dat het horen van de verzochte getuigen van belang is voor enig te nemen beslissing. De verzoeken worden
afgewezen.
Nadere regiezitting
Zoals opgemerkt bevindt het onderzoek zich nog in de regiefase en zijn de beslissingen van het hof dus gebaseerd op de huidige stand van het onderzoek. Indien in de loop van de procedure zal blijken dat het voegen van stukken dan wel het horen van getuigen toch aangewezen is, zal het hof hiertoe overgaan.
Het hof zal bepalen dat de zaken op een nadere regiezitting zullen worden behandeld, teneinde te bezien wat de gevolgen van de (eventuele) beantwoording door de Hoge Raad van de door de rechtbanken Noord-Nederland en Overijssel gestelde prejudiciële vragen over de, gemakshalve zo te duiden, EncroChat-problematiek zullen zijn voor de beoordeling van deze zaken.
Voegen van overige stukken
Het verzoek van de verdediging van de verdachte [verdachte 2] tot het voegen van de processen-verbaal van de inhoudelijke behandeling in eerste aanleg van de zaken van de medeverdachten wordt
toegewezen.Het hof bepaalt ambtshalve dat ook in de zaken van de andere verdachten deze processen-verbalen worden gevoegd.
De door de verdediging van [verdachte 3] en [verdachte 6] gedane verzoeken het zaaksdossier Barca uit het dossier 26Sartell en het requisitoir in de zaak 26Sartell te voegen worden
afgewezen. Nu het eerder gevoerde preliminaire verweer is afgewezen bestaat geen noodzaak tot het voegen van die stukken.
Het laten opstellen van reclasseringsrapportages
Het door de verdediging van [verdachte 8] gedane verzoek tot het laten opstellen van een reclasseringsrapportage ten behoeve van de inhoudelijke behandeling wordt
afgewezen, mede in aanmerking genomen dat in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis al een voortgangsrapportage zal worden opgesteld door de reclassering.
Het door de verdediging van [verdachte 1] gedane verzoek tot het laten opstellen van een schorsingsrapportage door de reclassering wordt
afgewezen, nu – mede in aanmerking genomen de in eerste aanleg opgelegde straf en de gronden voor de voorlopige hechtenis – een schorsing van de voorlopige hechtenis thans niet aan de orde is. Er is dan ook geen noodzaak tot het laten opstellen van voornoemde rapportage.
Het door de verdediging van [verdachte 2] gedane verzoek tot het laten opstellen van een schorsingsrapportage door de reclassering wordt
afgewezen, nu – mede in aanmerking genomen de in eerste aanleg opgelegde straf en de gronden voor de voorlopige hechtenis – een schorsing van de voorlopige hechtenis thans niet aan de orde is. Er is dan ook geen noodzaak tot het laten opstellen van voornoemde rapportage.
Het door de verdediging van [verdachte 5] gedane verzoek tot het laten opstellen van een reclasseringsrapportage ten behoeve van de inhoudelijke behandeling wordt
afgewezen. Het hof acht hetgeen de verdediging ter onderbouwing van het verzoek heeft aangevoerd, onvoldoende om de noodzaak van het verzochte aan te nemen, terwijl ook overigens de noodzaak daartoe niet is gebleken.
Schorsingsverzoek
Het door de verdediging van [verdachte 7] gedane verzoek tot schorsing van zijn voorlopige hechtenis wordt
afgewezen, nu op dit moment onvoldoende informatie beschikbaar is ten aanzien van de vraag of de eerder onherroepelijk opgelegde gevangenisstraf in het kader van een tijdelijke schorsing van de voorlopige hechtenis kan worden tenuitvoergelegd op een wijze die geen afbreuk doet aan de belangen die met de voorlopige hechtenis zijn gediend. De advocaat-generaal heeft evenwel toegezegd nader onderzoek te doen naar de mogelijkheden hiertoe; desgewenst kan de raadsvrouw aan de hand van nieuwe informatie opnieuw een schorsingsverzoek doen.
De voorzitter deelt vervolgens als beslissing van het hof mede dat:
  • het onderzoek ter terechtzitting in de zaken van de verdachten [verdachte 1] , [verdachte 2] en [verdachte 7]
  • in de zaken van de overige verdachten
met bevel tot oproeping van de verdachten en hun raadslieden. Voor de verdachte [verdachte 2] dient een tolk in de Engelse taal te worden opgeroepen.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.
Noot van de griffier
Het hof streeft ernaar de zaken in de eerste helft van 2023 te behandelen op een (nadere) regiezitting.
Het hof streeft ernaar de zaken in de tweede helft van 2023 inhoudelijk te behandelen. Er dienen voor de inhoudelijke behandeling zeven zittingsdagen te worden gereserveerd op het Justitieel Complex Schiphol, waarbij de eerste dag wordt gepland in een week met één zittingsdag. De getuigen dienen te worden opgeroepen voor een nader daartoe te plannen terechtzitting. Het hof zal te zijner tijd een planning met betrekking tot de volgorde van de verhoren aan de procespartijen verstrekken.