ECLI:NL:GHAMS:2022:3765
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in hoger beroep tegen vonnis politierechter
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 23 maart 2021 was gewezen. Het hoger beroep was ingesteld door het openbaar ministerie tegen het vonnis in de strafzaak met parketnummer 15-315025-20. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal medegedeeld dat het openbaar ministerie de oorspronkelijke bezwaren tegen de beslissingen van de politierechter niet handhaaft. Dit leidde tot de vraag of het openbaar ministerie ontvankelijk was in het hoger beroep.
Het hof heeft vastgesteld dat de officier van justitie een schriftuur houdende grieven heeft ingediend, zoals vereist door artikel 410, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Echter, gezien de mededeling van de advocaat-generaal dat de oorspronkelijke bezwaren niet worden gehandhaafd, heeft het hof geoordeeld dat er geen rechtens te beschermen belang is dat gediend is met de voortgezette behandeling van de zaak. Daarom heeft het hof besloten dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het ingestelde hoger beroep, op basis van artikel 416, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De beslissing van het hof is als volgt: het hof verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep. Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin drie rechters zitting hadden. Het arrest is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 april 2022, waarbij mr. M.F.J.M. de Werd niet in staat was om het arrest mede te ondertekenen.