ECLI:NL:GHAMS:2022:3743

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 december 2022
Publicatiedatum
12 januari 2023
Zaaknummer
23-003316-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor rijden onder invloed van drugs en met ongeldig rijbewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1985, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling voor het rijden onder invloed van drugs en het besturen van een voertuig met een ongeldig verklaard rijbewijs. De tenlastelegging omvatte twee feiten: het rijden onder invloed van amfetamine en GHB op 20 oktober 2019 te IJmuiden, en het besturen van een motorrijtuig terwijl hij wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op de genoemde datum een hoog gehalte aan amfetamine en GHB in zijn bloed had, wat door het openbaar ministerie is bewezen verklaard. De verdediging voerde aan dat het bloedmonster niet op de juiste wijze was behandeld, maar het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de procedure correct was gevolgd. De verdachte werd schuldig bevonden aan beide feiten, en het hof vernietigde het eerdere vonnis. De straf die werd opgelegd bestond uit een gevangenisstraf van drie weken, een taakstraf van zestig uren, en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor negen maanden. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die aangaf zijn leven te hebben verbeterd en abstinent te zijn van drugs. De uitspraak benadrukt de ernst van het rijden onder invloed en de risico's die dit met zich meebrengt voor de verkeersveiligheid.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003316-21
datum uitspraak: 27 december 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 23 november 2021 in de strafzaak onder parketnummer 96-030780-20 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1985,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 december 2022.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 20 oktober 2019 te IJmuiden, gemeente Velsen een voertuig, te weten een personenauto heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen, na gebruik van een of meer in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stoffen als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten amfetamine en/of GHB, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94 het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stoffen vermelde meetbare stoffen 3500 microgram amfetamine per liter bloed en/of 11 milligram GHB per liter bloed bedroeg, in elk geval (telkens) zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stoffen afzonderlijk vermelde grenswaarde;
2.
hij op of omstreeks 20 oktober 2019 te IJmuiden, gemeente Velsen terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de Dokweg, als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverweging feit 1

Het standpunt van het openbaar ministerieDe advocaat-generaal heeft gevorderd dat het onder 1 ten laste gelegde rijden onder invloed van drugs bewezen wordt verklaard.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de verdachte vrij te spreken ten aanzien van feit 1, omdat – zo vat het hof het summiere verweer van de raadsman op – het onderzoek naar de aanwezigheid van drugs in het bloed van de verdachte niet voldoet aan de eisen gesteld in het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (hierna: Besluit). Daartoe is aangevoerd dat de bloedmonsters zijn afgenomen op 20 oktober 2019 en dat deze zijn ontvangen door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) op 29 oktober 2019. Uit het dossier is onvoldoende gebleken onder welke condities het bloed is bewaard.
Het oordeel van het hofArtikel 13, eerste lid, aanhef en onder d, Besluit luidde ten tijde van het tenlastegelegde, voor zover relevant:
‘Bij de bloedafname is een opsporingsambtenaar aanwezig, die ervoor zorgt dat de buisjes of het buisje met bloed zo spoedig mogelijk in een bij ministeriële regeling voorgeschreven verpakking worden of wordt bezorgd bij het laboratorium, bedoeld in artikel 14, tweede lid’.
Vooropgesteld moet worden dat van ‘een onderzoek’ zoals bedoeld in artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 slechts sprake is indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek met het oog op de betrouwbaarheid van de resultaten daarvan heeft omringd. Tot die waarborgen behoort onder meer het voorschrift van artikel 13 lid 1, aanhef en onder d, Besluit, dat inhoudt dat na de bloedafname het buisje of de buisjes met bloed zo spoedig mogelijk naar een voor het bloedonderzoek geaccrediteerd laboratorium als bedoeld in artikel 14 lid 2 Besluit wordt of worden gezonden (vgl. Hoge Raad 27 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1684). De wijze waarop het bloedmonster direct na de afname van bloed en tijdens het transport naar het laboratorium wordt bewaard en de consequenties voor die bewaarwijze voor de frequentie waarmee verzending mogelijk is, zijn relevante omstandigheden bij de beantwoording van de vraag of de verzending van het buisje of de buisjes bloed ‘zo spoedig mogelijk’ heeft plaatsgevonden (vgl. Hoge Raad 12 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:568).
Het hof stelt op basis van het dossier vast dat het bloed op 20 oktober 2019 door een arts bij de verdachte is afgenomen. Volgens het proces-verbaal rijden onder invloed, onder andere op ambtseed opgemaakt door verbalisant [verbalisant01] , is het bloedmonster overeenkomstig het bepaalde in het Besluit naar het NFI verzonden, alwaar het op 29 oktober 2019 is ontvangen.
Door de advocaat-generaal is in de fase van het hoger beroep meer concrete informatie opgevraagd.
Uit de e-mail van 22 juli 2022 van verbalisant [verbalisant01] volgt dat de Koninklijke Marechaussee een standaardprocedure heeft met betrekking tot het opslaan van afgenomen bloedmonsters, die erin voorziet dat de bloedblokken in de vriezer worden opgeslagen bij een temperatuur van -19C totdat de blokken worden opgehaald door de vervoerder. Het hof ziet, gelet op hetgeen verbalisant daarover heeft opgenomen in zijn e-mail, geen begin van een vermoeden om aan te nemen dat deze procedure in dit geval niet is gehanteerd. Uit de overgelegde vrachtbrief van de vervoerder maakt het hof op dat het bloedblok van de verdachte op 28 oktober 2019 is opgehaald door [bedrijf01] en op 29 oktober 2019 is afgeleverd aan het NFI. Het bloed werd aldaar in de vriezer opgeslagen bij een temperatuur van -20C.
Het hof constateert dat tussen de datum van bloedafname en de bezorging van het bloed bij het laboratorium negen dagen zijn verstreken. Het risico op (gedeeltelijke) afbraak van alcohol en/of drugs, en daarmee de betrouwbaarheid van het onderzoeksresultaat, acht het hof niet in het geding (geweest) bij het op de hierboven vermelde wijze opgeslagen bloedblok. Het hof is van oordeel dat hiermee de verzending ‘zo spoedig mogelijk’ heeft plaatsgevonden. Van een schending van het bepaalde in artikel 13 Besluit is dus geen sprake, zodat het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 20 oktober 2019 te IJmuiden, gemeente Velsen, een voertuig, te weten een personenauto, heeft bestuurd, na gebruik van in artikel 2 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer aangewezen stoffen als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten amfetamine en GHB, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94 het gehalte in zijn bloed van de bij die stoffen vermelde meetbare stoffen 3500 microgram amfetamine per liter bloed en 11 milligram GHB per liter bloed bedroeg;
2.
hij op 20 oktober 2019 te IJmuiden, gemeente Velsen, terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie was afgegeven, op de weg, de Dokweg, als bestuurder een motorrijtuig, personenauto, van die categorie heeft bestuurd.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De politierechter heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken, een taakstraf voor de duur van 40 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 9 maanden met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 weken met een proeftijd van twee jaren, een taakstraf voor de duur van 60 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 9 maanden met een proeftijd van twee jaren.
De raadsman heeft verzocht om, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het rijden onder invloed van drugs, terwijl hij wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van drugs de rijvaardigheid nadelig beïnvloedt. Dit brengt een risico voor de verkeersveiligheid met zich. In het bloed van de verdachte is een extreem hoog gehalte aan amfetamine en daarnaast GHB aangetroffen. Door aldus te handelen heeft de verdachte niet alleen voor zichzelf maar ook voor andere weggebruikers een onverantwoord risico genomen. Bovendien heeft de verdachte geen respect getoond voor het besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen om zijn rijbewijs ongeldig te verklaren.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 5 december 2022 is hij eerder onherroepelijk voor soortgelijke misdrijven veroordeeld en wel tot onvoorwaardelijke gevangenisstraffen. Deze eerdere veroordelingen hebben hem er kennelijk niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te begaan, hetgeen in zijn nadeel weegt. Het hof acht daarom oplegging van een vrijheidsbenemende straf in beginsel passend.
In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet het hof echter aanleiding om deze straf voorwaardelijk op te leggen en daarnaast te kiezen voor een taakstraf. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte te kennen gegeven dat hij, met de juiste hulpverlening, een positieve wending aan zijn leven heeft gegeven. De verdachte is volgens eigen zeggen abstinent van drugs, heeft eigen woonruimte en een fulltime baan. In het kader van een hem in 2020 (na het vonnis van de politierechter) opgelegde voorwaardelijke ISD-maatregel liep de verdachte gedurende twee jaren onder toezicht van de reclassering, welk toezicht positief lijkt te zijn afgerond.
Om de verdachte te stimuleren deze positieve lijn door te zetten en tegelijkertijd de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking te brengen, zal het hof een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen om hem ervan te weerhouden zich in de toekomst wederom schuldig te maken aan strafbare feiten. Daarnaast acht het hof ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid aangewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 9, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S. Jongeling, mr. V.M.A. Sinnige en mr. P.C. Verloop, in tegenwoordigheid van mr. P.E. de Wildt, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 december 2022.
mr. P.C. Verloop is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.