ECLI:NL:GHAMS:2022:3735
Gerechtshof Amsterdam
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van beklag ex artikel 12 Sv wegens gebrek aan rechtstreeks belanghebbende
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 december 2022 uitspraak gedaan in een beklagprocedure van een klager die zich richtte tegen de beslissing van de officier van justitie om geen strafvervolging in te stellen. Het beklag werd ingediend op 4 juli 2022 en betreft beschuldigingen van smaad, laster en diefstal. De advocaat-generaal heeft in een verslag van 27 oktober 2022 geadviseerd om de klager niet-ontvankelijk te verklaren in het beklag.
Tijdens de behandeling in raadkamer op 15 november 2022 is de klager, ondanks een behoorlijke oproep, niet verschenen. De advocaat-generaal was wel aanwezig en heeft geen aanleiding gezien om de eerdere conclusie te herzien. Het hof heeft vastgesteld dat de klager aangifte heeft gedaan van smaad en laster gepleegd op 1 januari 2019 en van diefstal op 6 juni 2021. Het openbaar ministerie heeft op 13 december 2021 besloten om niet verder te vervolgen wegens onvoldoende bewijs.
Het hof heeft in zijn beoordeling benadrukt dat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad alleen degene die door het achterwege blijven van een strafvervolging in een belang dat hem specifiek aangaat, kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. Het hof concludeert dat de klager geen objectief bepaalbaar belang heeft aangetoond bij zijn eigen vervolging en dat hij daarom niet als rechtstreeks belanghebbende kan worden aangemerkt. Het hof heeft het beklag dan ook afgewezen, waarbij geen rechtsmiddel openstaat tegen deze beschikking.