In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 6 november 2020 was gewezen. De verdachte, geboren in 1986 en thans gedetineerd in P.I. Lelystad, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin hij was veroordeeld. De advocaat-generaal vorderde een geldboete van € 750,-, waarvan € 250,- voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, maar met enkele aanpassingen in de strafmaatoverwegingen. Zo werd het woord 'gijzeling' vervangen door 'hechtenis' en werden de wettelijke voorschriften aangevuld met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof constateerde dat de redelijke termijn voor het hoger beroep, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), was overschreden. Het hoger beroep was op 18 november 2020 ingesteld, maar het hof deed pas op 27 december 2022 uitspraak. De overschrijding van de redelijke termijn was ongeveer een maand. Gezien de geringe overschrijding en het feit dat de opgelegde straf niet meer dan een geldboete van € 750,- bedraagt, volstond het hof met de vaststelling van de inbreuk op artikel 6, eerste lid, EVRM.
De beslissing van het hof was om het vonnis waarvan beroep te bevestigen, met inachtneming van de eerder genoemde overwegingen. Het arrest werd uitgesproken op de openbare terechtzitting van het gerechtshof, waarbij enkele rechters niet in staat waren het arrest mede te ondertekenen.