ECLI:NL:GHAMS:2022:3713

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 december 2022
Publicatiedatum
5 januari 2023
Zaaknummer
23-001503-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van geldbedragen met voorwaardelijk opzet en vordering benadeelde partij

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 2001, was beschuldigd van witwassen van geldbedragen, waarbij hij op 23 september 2021 in Nederland geldbedragen heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat deze afkomstig waren uit misdrijf. De verdachte had op verzoek van een ander geld gepind, maar het hof oordeelde dat hij op zijn minst voorwaardelijk opzet had, gezien de omstandigheden waaronder hij handelde. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en verklaarde het bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan witwassen. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren en 50 dagen hechtenis, indien niet naar behoren verricht. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 2.100,00 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof overwoog dat de verdachte eerder was veroordeeld voor een vermogensdelict, wat nadelig werd meegewogen in de strafoplegging. De uitspraak benadrukt de ernst van het witwassen en de impact op de integriteit van het financiële verkeer.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001503-22
datum uitspraak: 27 december 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 2 juni 2022 in de strafzaak onder parketnummer 15-025396-22 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 2001,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 december 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op een of meer momenten, op of omstreeks 23 september 2021 te Heemstede en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland, (van) een geldbedrag (3.350,00 euro), althans een of meer voorwerpen
Sub b
-heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of
-gebruik heeft gemaakt
terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd om proces-economische redenen.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat de verdachte niet wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de gepinde geldbedragen uit misdrijf afkomstig waren. De verdachte werd gevraagd voor een ander te pinnen. Voor de generatie van de verdachte is het gebruikelijk dat men voor een ander pint. Hij overzag de gevolgen niet en was zich van geen kwaad bewust.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.
De aangever kreeg op 23 september 2021 een sms-bericht dat afkomstig leek van [website01] waarin stond dat een verdachte inlogpoging was geconstateerd en dat hij zijn account diende te verifiëren via de meegestuurde link. De aangever klikte op de link, kwam in de app van de bank en logde in. Het scherm bleef hangen waarna de aangever zag dat hij niet in de app van [website01] maar op een webpagina zat. Toen hij naar de app van [website01] ging, kon hij niet meer inloggen. Nadat zijn account door [website01] was hersteld, zag hij dat in totaal een bedrag van bijna € 43.000,- van zijn rekening was afgeschreven.
Het hof stelt op grond van deze feiten en omstandigheden vast dat de afgeschreven geldbedragen afkomstig zijn uit misdrijf.
Uit de bankgegevens van de aangever blijkt dat die dag gedurende een periode van ruim twee uur op vijf verschillende locaties geld is afgeschreven van de rekening van de aangever. Op de camerabeelden van deze locaties is te zien dat onder andere de verdachte pint met een mobiele telefoon op de tijdstippen dat geld van de rekening van de aangever werd afgeschreven. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij op verzoek van een ander geldbedragen heeft gepind en dat hij niet gekeken heeft op welke naam de pinpas stond die hij heeft gebruikt (hof: en die bij pinnen met een mobiele telefoon op het scherm verschijnt). Voor zover het in de generatie van de verdachte tegenwoordig al gebruikelijk zou zijn om een ander voor je te laten pinnen, verklaart dit niet waarom iemand dit binnen twee uren op vijf verschillende locaties zou laten doen.
Gelet op deze feiten en omstandigheden is bij de verdachte op zijn minst genomen sprake geweest van voorwaardelijk opzet. Door in een kort tijdsbestek op verschillende locaties grote geldbedragen te pinnen op verzoek van een ander, zonder te weten op wiens naam de rekening staat, heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de geldbedragen die hij pinde uit misdrijf afkomstig zijn. Daarmee is bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op meerdere momenten op 23 september 2021 in Nederland, meerdere geldbedragen (in totaal een geldbedrag van 2.100,00 euro) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl hij, verdachte, wist dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
witwassen, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie weken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsvrouw heeft, indien een bewezenverklaring volgt, verzocht een taakstraf op te leggen aangezien de medeverdachte ook een taakstraf opgelegd heeft gekregen. Daarnaast heeft zij gewezen op jurisprudentie met betrekking tot witwassen waarin eveneens taakstraffen zijn opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan witwassen van een geldbedrag van € 2.100,- door in een korte tijd op meerdere locaties te betalen met en geld op te nemen van de rekening van het slachtoffer.
Door zijn handelen is het slachtoffer schade berokkend en is de integriteit van het financiële en economische verkeer aangetast. Daarnaast vormt het handelen van de verdachte een bedreiging voor de legale economie.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 december 2022 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld voor een vermogensdelict (woninginbraak). Het hof weegt dit ten nadele van de verdachte mee.
Gelet op het voorgaande is een gevangenisstraf zoals in eerste aanleg opgelegd in beginsel passend en geboden.
Uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is voorts gebleken dat de verdachte met behulp van zijn begeleider van de stichting SWI in Rotterdam een bijstandsuitkering krijgt en bezig is met het vinden van een kamer, wat binnen een aantal weken geregeld zal zijn. De vervolgstap is het zoeken naar werk. De verdachte heeft schulden en betaalt deze maandelijks af. Het hof acht het van belang dat de verdachte deze stijgende lijn in zijn leven voortzet en zal om die reden geen gevangenisstraf opleggen. Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 17.969,00, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Tevens heeft hij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.100,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd tot een bedrag van € 2.100,00.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de beslissing van de politierechter ter zake van de vordering van de benadeelde partij te bevestigen.
De raadsvrouw heeft de vordering niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij01] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.100,00 (tweeduizend honderd euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij01] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.100,00 (tweeduizend honderd euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 31 (eenendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 23 september 2021.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Römer, mr. A.M. Koolen - Zwijnenburg en mr. A.D.R.M. Boumans, in tegenwoordigheid van mr. I.A. de Bruijne, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 december 2022.
Mr. P.C. Römer en mr. A.M. Koolen - Zwijnenburg zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]
[…]