ECLI:NL:GHAMS:2022:3703

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 december 2022
Publicatiedatum
29 december 2022
Zaaknummer
23-000993-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake softdrugs en witwassen met beslagbeslissingen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1992, was beschuldigd van het aanwezig hebben van softdrugs en witwassen. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid hennep en hasjiesj, evenals het verwerven en voorhanden hebben van een geldbedrag van € 26.360,-, waarvan werd gesteld dat het afkomstig was uit een misdrijf. Tijdens de zitting in hoger beroep op 15 december 2022 heeft de verdachte verklaard dat het geld geleend was van zijn broer, die een coffeeshop exploiteerde. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verklaringen van de verdachte niet voldoende waren om het vermoeden van witwassen te weerleggen. Het hof heeft vastgesteld dat het geld en de drugs in de woning van de verdachte zijn aangetroffen en dat de omstandigheden wijzen op een criminele herkomst van het geld. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 80 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast zijn er beslissingen genomen over de in beslag genomen voorwerpen, waaronder de verbeurdverklaring van het geld en de onttrekking aan het verkeer van de hasjiesj. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000993-22
datum uitspraak: 29 december 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 29 maart 2022 in de strafzaak onder parketnummer 13-210966-20 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1992,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 15 december 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 14 november 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad;
- een hoeveelheid van ongeveer 3760 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep en/of
- een hoeveelheid van ongeveer 802,15 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj,
(een) middel(len) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 14 november 2019, te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een voorwerp, te weten € 26360,-, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bespreking van een verweer

Door en namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van feit 2 aangevoerd dat het geldbedrag van 26.360 euro dat de politie aantrof op de eettafel in de woning aan de [adres02] geleend geld was. De verdachte had dat geld geleend van zijn broer [naam01] zodat hij daarmee zijn nieuwe woning kon inrichten. [naam01] heeft desgevraagd bij e-mail van 14 december 2022 aan de raadsman van de verdachte bevestigd dat hij dat geld begin november 2019 contant aan zijn broer had geleend voor de verhuizing. Het geld was afkomstig uit de omzet van de coffeeshop van [naam01] . Het betrof contant geld omdat in de coffeeshop voornamelijk cash wordt betaald. Deze verklaring is ook tijdens een eerdere klaagschriftprocedure van [naam01] bij de rechtbank in 2021 gegeven. Het geld heeft dus geen criminele herkomst, zodat er geen sprake is van witwassen.
Het hof verwerpt dit verweer.
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp "afkomstig is uit enig misdrijf", kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het openbaar ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
Het hof stelt voorop dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat het geld afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf.
Het hof leidt uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af. Bij het onderzoek in de woning waar de verdachte op het moment van zijn aanhouding woonde met zijn partner, werden op de eettafel geldbiljetten in totaal ten bedrage van 26.360 euro gebundeld en met elastiek aan elkaar gebonden, bestaande uit coupures van 5, 10, 20, 50, 100 en 200 euro, aangetroffen. In diezelfde woning werden ook ongeveer 2.400 gram hennep en ongeveer 702 gram hasjiesj aangetroffen. De omvang van het bedrag en de omstandigheden waaronder dit is aangetroffen rechtvaardigen een vermoeden dat het geld afkomstig is uit enig misdrijf. In dit licht mag van de verdachte verlangd worden dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft omtrent de herkomst van het geld.
Tijdens het verhoor bij de politie beriep de verdachte zich op zijn zwijgrecht. De verdachte heeft vervolgens verklaard dat hij het geld geleend had van zijn broer [naam01] en dat dit afkomstig was uit de omzet van de coffeeshop van zijn broer (waar verdachte destijds ook werkzaam was). Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte, naar aanleiding van vragen van het hof, verklaard dat het geleende bedrag afkomstig was uit het privévermogen van zijn broer.
Ten aanzien van deze, door de verdachte afgelegde verklaringen overweegt het hof dat een schriftelijke leenovereenkomst met terugbetalingsvoorwaarden niet is overgelegd, terwijl het bestaan van een dergelijke overeenkomst wel voor de hand had gelegen bij de omvang van dit grote bedrag. Ook heeft de verdachte geen schriftelijke vordering tot terugbetaling van zijn broer kunnen overleggen. Uit de ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde jaarstukken van de coffeeshop van de broer van de verdachte kan niet worden opgemaakt dat een bedrag van 26.360 euro is onttrokken aan het bedrijfsvermogen dan wel dat dit als vordering op de balans is opgenomen. De verklaring van de verdachte dat het geld afkomstig is van privé vermogen van zijn broer strookt bovendien niet met de inhoud van een e-mailbericht van [naam01] aan de raadsman van de verdachte. Hierin is immers vermeld dat het cashgeld betrof uit de omzet van de coffeeshop omdat in de coffeeshop voornamelijk cash wordt betaald. Ook in het klaagschrift van [naam01] van 15 juli 2021 strekkende tot teruggave van 26.360 euro is gesteld dat het geld omzet betrof van de coffeeshop.
Het hof is in het licht van het voorgaande van oordeel dat de verklaringen die de verdachte over (de herkomst van) het geld heeft gegeven niet afdoende zijn om het gerechtvaardigde vermoeden van witwassen te weerleggen of om het openbaar ministerie tegen te werpen dat het nader onderzoek had moeten doen. De verdachte heeft eerst geen antwoord gegeven op vragen over de herkomst van het geld. Vervolgens heeft hij een weinig concrete verklaring afgelegd zonder voor de hand liggende schriftelijke bescheiden die steun zouden kunnen bieden aan de verklaring te overleggen. Daarna heeft hij zijn verklaring ter terechtzitting in hoger beroep aangepast, terwijl die laatste aanpassing niet aansluit bij de inhoud van de schriftelijke verklaring van zijn broer [naam01] . Deze e-mail van [naam01] en diens klaagschrift zijn overigens pas daags voor de behandeling van de zaak in hoger beroep aan het hof verstrekt, terwijl inmiddels drie jaren zijn verstreken sinds het aantreffen van het geld door de politie.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat geen sprake is van een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring. Gelet op de wisselende verklaringen van de verdachte kan evenmin van het openbaar ministerie worden verlangd dat nader onderzoek had moeten worden gedaan. Er is dan ook geen andere conclusie mogelijk dan dat het ten laste gelegde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dit wist.
Het hof komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 14 november 2019 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad;
- een hoeveelheid van ongeveer 2400 gram hennep en
- een hoeveelheid van ongeveer 702 gram hasjiesj;
2.
hij op 14 november 2019, te Amsterdam een voorwerp, te weten € 26.360,-, voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
witwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen en maatregel

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 80 uur subsidiair 40 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast heeft de politierechter beslissingen genomen met betrekking tot het inbeslaggenomen geld en de voorwerpen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen en maatregel als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van softdrugs. De verdachte heeft daarbij een aanzienlijke hoeveelheid hennep en hasj in zijn bezit gehad. Dit zijn verslavende middelen en hiermee wordt geld verdiend in het illegale circuit.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen van een groot geldbedrag, waardoor hij de integriteit van het financiële en economische verkeer heeft aangetast.De verdachte heeft enkel zijn eigen financiële belang een rol laten spelen.
Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 december 2022 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, mede gelet op het tijdsverloop, een taakstraf en geheel voorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van na te melden duur passend en geboden.

Beslag

Het onder 2 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met betrekking tot het hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp. Het behoort de verdachte toe. Het zal daarom worden verbeurd verklaard.
Het onder 1 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met betrekking tot het hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp. Het zal aan het verkeer worden onttrokken aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36b, 36c, 57, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: EUR 540,-.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: 711,95 gram hasjiesj.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: GSM (Omschrijving: [GSM01] ).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. S.M.M. Bordenga en mr. H.A. Stalenhoef, in tegenwoordigheid van mr. T. Weij, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 december 2022.
Mr. Bordenga is niet in staat dit arrest mede te ondertekenen.