ECLI:NL:GHAMS:2022:3690

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 december 2022
Publicatiedatum
27 december 2022
Zaaknummer
200.312.026/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek tot gezamenlijk gezag over minderjarige na scheiding van ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de man om gezamenlijk gezag te verkrijgen over zijn minderjarige kind, geboren uit een inmiddels verbroken relatie met de vrouw. De man had eerder bij de rechtbank Amsterdam een verzoek ingediend, dat was afgewezen. De man stelde dat hij en de vrouw in staat waren om op een aanvaardbaar niveau van communicatie gezagsbeslissingen te nemen en dat er geen onaanvaardbaar risico bestond dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders. De vrouw daarentegen voerde aan dat gezamenlijk gezag zou leiden tot conflicten en spanning, wat niet in het belang van het kind zou zijn.

Het hof heeft de procedure bij de rechtbank besproken en de relevante feiten en omstandigheden in overweging genomen. Het hof oordeelde dat, hoewel de communicatie tussen de ouders nog niet optimaal was, er geen bewijs was dat de man de vrouw belemmert in haar rol als verzorgende ouder. De Raad voor de Kinderbescherming had ook geadviseerd om gezamenlijk gezag toe te kennen, en het hof concludeerde dat de ouders in staat waren om gezamenlijk gezagsbeslissingen te nemen. Het hof heeft daarom de bestreden beschikking vernietigd en de ouders gezamenlijk met het gezag over het kind belast.

De beslissing van het hof benadrukt het belang van samenwerking tussen ouders na een scheiding en de noodzaak om in het belang van het kind te handelen. Het hof heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en verzocht om een afschrift van de uitspraak naar de rechtbank te zenden voor registratie in het gezagsregister.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.312.026/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/646243 / FA RK 18-2333
Beschikking van de meervoudige kamer van 27 december 2022 in de zaak van
[de man] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. F. Spieker te Heemstede,
en
[de vrouw] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. R.H. Bouwman te Amsterdam.
Als belanghebbende is verder aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats A] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het verloop van de procedure bij de rechtbank naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 23 februari 2022 (hierna: de rechtbank), uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De man is op 23 mei 2022 in hoger beroep gekomen van de hiervoor genoemde beschikking van de rechtbank van 23 februari 2022.
2.2
De vrouw heeft op 6 september 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft verder de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de man, ingekomen op 10 november 2022, met daarbij (als productie 25) het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank op 25 januari 2022.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 11 november 2022 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer V. Aelbers.

3.De feiten

3.1
Uit de (inmiddels verbroken) relatie van de man en de vrouw (hierna gezamenlijk te noemen: de ouders) is geboren:
- [minderjarige] , [in] 2018 te [plaats A] .
De man heeft [minderjarige] erkend. [minderjarige] woont bij de vrouw.
3.2
Bij (tussen)beschikking van 22 augustus 2018 heeft de rechtbank de beslissing met betrekking tot het verzoek van de man om hem gezamenlijk met de vrouw te belasten met het gezag over [minderjarige] en een omgangsregeling vast te stellen, aangehouden, zodat de ouders in de gelegenheid gesteld konden worden deel te nemen aan het traject ‘Ouderschap Blijft’ bij Altra. Daarbij is bepaald dat indien het traject niet leidt tot een positief resultaat, de rechtbank de eindrapportage over het niet positief verlopen van het hulptraject zal doorzenden naar de raad met het verzoek te bezien of een onderzoek van de raad noodzakelijk is.
3.3
Bij (tussen)beschikking van 15 mei 2019 heeft de rechtbank Altra verzocht om uiterlijk 21 oktober 2019 de eindrapportage over het verloop van het traject van de ouders aan de rechtbank over te leggen. Daarnaast is aan de raad verzocht om in het geval het traject niet positief zou verlopen, te bezien of een raadsonderzoek noodzakelijk is en de rechtbank daarover binnen twee weken te informeren en, indien dat het geval is, een onderzoek te verrichten naar het gezag en een omgangsregeling. De behandeling omtrent het gezag en de omgangsregeling is pro forma aangehouden tot 4 november 2019.
3.4
Bij (tussen)beschikking van 4 december 2019 heeft de rechtbank een informatieregeling vastgesteld, inhoudende dat de vrouw gehouden is de man eenmaal per maand per Whatsapp
te informeren over feitelijke aangelegenheden met betrekking tot [minderjarige] en daarbij een recente foto van [minderjarige] mee te sturen. Tevens is de raad verzocht onderzoek te doen met betrekking tot het gezag en de omgangsregeling, omdat het traject bij Altra voortijdig was gestopt.
3.5
Op 24 maart 2020 heeft de raad gerapporteerd en de rechtbank geadviseerd om per direct een, door het netwerk van de man begeleide, omgangsregeling vast te stellen en de ouders opnieuw te verwijzen naar het traject ‘Ouderschap Blijft’ bij Altra, welke instantie eventueel en op termijn ook de omgang kan begeleiden. Verder adviseerde de raad de informatieregeling te hervatten en de beslissing met betrekking tot het gezag aan te houden.
3.6
Bij (deel)beschikking van 11 november 2020 heeft de rechtbank, op verzoek van de man, een omgangsregeling vastgesteld waarbij de man omgang heeft met [minderjarige] op dinsdag van 10:00 uur tot 17:00 uur en om de week een weekend van vrijdag 18:15 uur tot en met zondag 17:00 uur, met inachtneming van een opbouw zoals door de man was verzocht. Vakanties en feestdagen regelen de ouders onderling. De behandeling omtrent het gezag is pro forma aangehouden tot 4 maart 2021.
3.7
De man heeft op dit moment elke week op dinsdag van 14:45 uur tot 17:00 uur en om de week van vrijdag 17:00 uur tot zondag 18:00 uur omgang met [minderjarige] . [minderjarige] verblijft tijdens de omgangsmomenten bij de man thuis.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de man om hem samen met de vrouw te belasten met het gezag over [minderjarige] , afgewezen.
4.2
De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en zijn inleidende verzoek om hem samen met de vrouw te belasten met het gezag over [minderjarige] (alsnog) toe te wijzen.
4.3
De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen, dan wel het beroepschrift van de man ongegrond te verklaren.

5.De motivering van de beslissing

Waar gaat de zaak over?
5.1
Ter beoordeling ligt aan het hof de vraag voor of de ouders gezamenlijk met het gezag over [minderjarige] moeten worden belast.
Wettelijk kader
5.2
Op grond van artikel 1:253c, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken om de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Dit verzoek wordt op grond van het tweede lid van artikel 1:253c BW slechts afgewezen indien a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b) afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
De standpunten van partijen
5.3
De man betoogt dat het de ouders lukt om op een aanvaardbaar niveau van communicatie gezagsbeslissingen te nemen. De man stelt dat hij is veranderd ten opzichte van het verleden; hij is rustiger geworden en hij kan compromissen sluiten. Bovendien heeft de rechtbank het juridisch kader voor gezamenlijk gezag buiten beschouwing gelaten. Het wettelijk uitgangspunt na scheiding is namelijk gezamenlijk gezag, behalve als het kind klem- of verloren raakt tussen de ouders. Dit is niet het geval bij [minderjarige] . Tijdens de zitting in eerste aanleg heeft de raad ook verklaard dat de stap naar gezamenlijk gezag genomen moet worden. Gelet op het voorgaande dient de bestreden beschikking te worden vernietigd en dienen de ouders gezamenlijk met het gezag over [minderjarige] te worden belast, aldus de man.
5.4
De vrouw voert aan dat hoewel het wettelijk uitgangspunt gezamenlijk gezag is, naar het belang van [minderjarige] gekeken dient te worden. Het contact tussen de ouders en de omgang van de man met [minderjarige] gaat op dit moment redelijk goed, maar deze situatie is nog broos. Gezamenlijk gezag kan enkel tot conflicten en spanning tussen de ouders leiden en dit is niet in het belang van [minderjarige] . Bovendien heeft gezamenlijk gezag geen meerwaarde, omdat de man momenteel alle beschikbare informatie over [minderjarige] krijgt en hij een duidelijke rol in haar leven heeft. Gelet op het voorgaande dient de bestreden beschikking te worden bekrachtigd, aldus de vrouw.
Het advies van de raad
5.5
De raad heeft het hof ter zitting in hoger beroep geadviseerd om de ouders, conform het wettelijk uitgangspunt, gezamenlijk met het gezag over [minderjarige] te belasten. De raad ziet dat er zorgen zijn, maar deze zijn niet zodanig dat de raad verwacht dat [minderjarige] klem of verloren zal raken wanneer de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen. De ouders dienen ten aanzien van de verbetering van hun onderlinge communicatie ieder hun eigen verantwoordelijkheid te nemen. Ook Altra is er duidelijk over geweest dat de ouders aan hun onderlinge communicatie dienen te werken, aldus de raad.
De beoordeling
5.6
Het hof stelt voorop dat het uitgangspunt van de wetgever is dat de ouders het gezag gezamenlijk uitoefenen. Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen, zodanig dat het kind niet klem of verloren raakt tussen de ouders.
5.7
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken en tijdens de zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. De ouders hebben van begin 2017 tot eind 2017 een kortstondige relatie met elkaar gehad. [in] 2018 is [minderjarige] geboren. Vanaf haar geboorte hebben de ouders geprocedeerd over het gezag over [minderjarige] en de omgangsregeling van de man met [minderjarige] . De rechtbank heeft de ouders in 2018 geadviseerd het traject ‘Ouderschap Blijft’ bij Altra te volgen. Dit traject is tweemaal vroegtijdig beëindigd. Door het niet positief verlopen van het hulpverleningstraject bij Altra is door de rechtbank aan de raad verzocht advies uit te brengen over het verzoek van de man tot gezamenlijk gezag en omgang.
Uit het rapport van de raad (hierna: het raadsrapport) blijkt onder andere het volgende. De vrouw heeft een belaste voorgeschiedenis. Zij kampte met wisselende depressieve klachten en een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis, waarvoor zij in het verleden GGZ hulp heeft ontvangen. Ter zitting in hoger beroep heeft de vrouw verklaard dat het momenteel goed met haar gaat. Zij heeft een periode bij [X] gewoond, waar zij naar behoefte ambulante begeleiding kreeg. Inmiddels woont zij zelfstandig en is zij klassenmoeder op de school van [minderjarige] . Het hof maakt hieruit op dat zij op dit moment haar leven op de rit heeft en bovendien heeft laten zien weerbaar te zijn. Deze ontwikkeling van de vrouw heeft ook een positief effect op [minderjarige] . Ondanks de omstandigheid dat [minderjarige] een aandoening aan haar nieren heeft, verloopt haar ontwikkeling naar behoren. Zij doet het goed op school, gaat met plezier naar balletles en is een vrolijk meisje. Ook de voormalig begeleidster van de vrouw bij [X] heeft verklaard geen zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] te hebben en acht de veiligheid van [minderjarige] gewaarborgd bij de vrouw.
Uit het raadsrapport blijkt voorts dat de man [minderjarige] tot haar tweede levensjaar maar één keer heeft gezien. Dit is een moeilijke periode voor hem geweest, temeer omdat hij graag een betrokken vader voor [minderjarige] wil zijn. Inmiddels wordt uitvoering gegeven aan de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling, waardoor de man een band met [minderjarige] kan opbouwen, en heeft [minderjarige] een plek in de familie van de man.
5.8
Omdat de ouders inmiddels al geruime tijd (zo’n vier jaar) tegen elkaar procederen, acht het hof het van belang dat er thans duidelijkheid komt over het gezag over [minderjarige] . Door de procedure blijft tussen de ouders sprake van een spanningsveld, wat hun onderlinge communicatie niet ten goede komt. Volgens vaste jurisprudentie brengt het ontbreken van goede communicatie echter niet zonder meer met zich mee dat moet worden afgeweken van het uitgangspunt dat gezamenlijk gezag van de ouders in het belang van het kind is. Dit betekent dat gebrekkige communicatie tussen de ouders in beginsel geen beletsel hoeft te vormen voor een gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag, zolang dit maar niet ten koste gaat van -, of schadelijk is voor het kind.
Het hof is van oordeel dat niet, dan wel onvoldoende aannemelijk is geworden dat de communicatie tussen de ouders zo gebrekkig is dat essentiële beslissingen ten aanzien van [minderjarige] niet of niet naar behoren genomen kunnen worden en dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat [minderjarige] klem of verloren zal raken tussen haar ouders. Hoewel de communicatie (nog) niet optimaal verloopt, waarbij de vrouw voorbeelden heeft gegeven over whatsapp berichten en over zwem- en balletlessen, is er ook een stijgende lijn in de communicatie tussen de ouders te zien. Verdere verbetering daarin ligt dan ook in de lijn der verwachting. Belangrijk voor het oordeel van het hof is vooral dat niet is gebleken dat de man de vrouw belemmert in haar taak als verzorgende ouder of weigert medewerking te verlenen aan opvoedkundige beslissingen ten aanzien van [minderjarige] , waardoor [minderjarige] klem zou komen te zitten. De ouders willen beiden het beste voor [minderjarige] en zij zijn, uitzonderingen daargelaten, ook in staat gebleken om met elkaar over de omgangsmomenten te communiceren.
Dit alles neemt niet weg dat de ouders, overeenkomstig het advies van de raad en van Altra, in het belang van [minderjarige] dienen te werken aan het verbeteren van hun onderlinge communicatie en verstandhouding. Het is van belang dat zij zich gaan richten op de toekomst en niet blijven terugkijken naar het verleden. Zij dienen hierin hun eigen verantwoordelijkheid te nemen. Ter zitting is het hof gebleken dat de ouders beiden gemotiveerd zijn om aan verbetering van hun onderlinge communicatie te werken en het hof acht de ouders hiertoe in staat. Het hof is dan ook net als de raad van oordeel dat de ouders het in zich hebben om gezamenlijk gezagsbeslissingen omtrent [minderjarige] te nemen. Het hof gaat er daarbij vanuit dat de ouders dit, in onderling overleg of met behulp van een derde, de komende tijd zullen oppakken.
Het voorgaande leidt ertoe dat het verzoek van de man in hoger beroep zal worden toegewezen, nu ook niet is gebleken dat afwijzing van dat verzoek anderszins in het belang van [minderjarige] noodzakelijk zou zijn. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook vernietigen en de ouders gezamenlijk met het gezag over [minderjarige] belasten.
5.9
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof,
vernietigt de beschikking waarvan beroep en, opnieuw rechtdoende;
bepaalt dat de ouders gezamenlijk met het gezag over [minderjarige] zijn belast;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Amsterdam, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. van Haeringen, C.E. Buitendijk en P.J.W.M. Sliepenbeek, in tegenwoordigheid van mr. F de Jongh als griffier, en is op 27 december 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.