ECLI:NL:GHAMS:2022:3677

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 december 2022
Publicatiedatum
27 december 2022
Zaaknummer
200.314.987/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ondertoezichtstelling van minderjarige in echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de afwijzing van een verzoek tot ondertoezichtstelling van een minderjarige, gedaan door de vader. De vader en de moeder zijn in 2016 gehuwd en hebben samen een kind, [minderjarige], geboren in 2019. Tijdens de echtscheidingsprocedure heeft de rechtbank Noord-Holland op 31 mei 2022 bepaald dat [minderjarige] bij de moeder verblijft en dat de vader kinderalimentatie moet betalen. De vader heeft in hoger beroep verzocht om een voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige], maar dit verzoek is door het hof afgewezen. Het hof oordeelde dat de ontwikkeling van [minderjarige] niet ernstig wordt bedreigd en dat de ouders bereid zijn om vrijwillige hulpverlening te accepteren. De raad voor de Kinderbescherming adviseerde ook om het verzoek van de vader af te wijzen. Het hof concludeerde dat de huidige zorgsituatie bij de moeder veilig is en dat de omgang tussen de vader en [minderjarige] inmiddels is opgestart. De beslissing van de rechtbank werd bekrachtigd, en het hof wees het verzoek van de vader af.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.314.987/01
zaaknummer rechtbank: C/15/327236 / FA RK 22-1822
beschikking van de meervoudige kamer van 27 december 2022 inzake
[de vader],
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.A.Th. Klaver te Hoorn (Noord-Holland),
en
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.B. Chylinska te Zaandam.
Als (overige) belanghebbende is aangemerkt:
- [minderjarige] (verder te noemen: [minderjarige] ), geboren [in] 2019 te [plaats B] .
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het verloop van de procedure bij de rechtbank naar de beschikking van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (verder te noemen: de voorzieningenrechter) van 17 mei 2022, schriftelijk vastgesteld op 31 mei 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De man is op 5 augustus 2022 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 17 mei 2022.
2.2
De vrouw heeft op 31 oktober 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 9 november 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat. Voor de man is mevrouw J. Kaluza opgetreden als tolk in de Poolse taal;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat. Voor de vrouw is mevrouw A.E. Zoltowska opgetreden als tolk in de Poolse taal;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw D.M. van Dijk.
De advocaat van de man heeft pleitnotities overgelegd.

3.De feiten

3.1
De man en de vrouw (verder gezamenlijk te noemen: de ouders) zijn [in] 2016 met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk is [minderjarige] geboren. De ouders hebben gezamenlijk het gezag over [minderjarige] . Er loopt tussen de ouders een echtscheidingsprocedure.
3.2
Op 31 mei 2022 heeft de rechtbank bij wijze van voorlopige voorziening voor de duur van de echtscheidingsprocedure bepaald dat [minderjarige] wordt toevertrouwd aan de vrouw. Verder is daarbij bepaald dat de vrouw met ingang van 31 mei 2022 bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning aan de [A-straat] te [plaats A] en de zich daarin bevindende inboedelgoederen met bevel dat de man die woning dient te verlaten en deze verder niet mag betreden. Tot slot is bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van 1 april 2022 € 204,- per maand aan kinderalimentatie moet betalen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover hier van belang, het verzoek van de man om een voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] uit te spreken ter beantwoording van de vraag of een definitieve ondertoezichtstelling dient te worden uitgesproken en welke zorgregeling in het belang van [minderjarige] kan worden geacht, afgewezen.
4.2
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, zijn verzoek om een voorlopige ondertoezichtstelling uit te spreken ter beantwoording van de vraag of een definitieve ondertoezichtstelling dient te worden uitgesproken, welk hulpverleningstraject voor de ouders dient te worden ingezet en welke zorgregeling in het belang van [minderjarige] kan worden geacht, alsnog toe te wijzen.
4.3
De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, althans dit af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Ontvankelijkheid
5.1
De rechter is bevoegd op verzoek van een echtgenoot of van de Raad voor de Kinderbescherming een kind onder toezicht te stellen als bedoeld in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
5.2
In het petitum van zijn beroepschrift verzoekt de man – kortgezegd - om zijn inleidende verzoek om een voorlopige ondertoezichtstelling over [minderjarige] uit te spreken ter beantwoording van de vraag of een definitieve ondertoezichtstelling dient te worden uitgesproken, alsnog toe te wijzen.
Op grond van de inhoud van het beroepschrift en hetgeen hierover ter zitting in hoger beroep is gezegd, overweegt het hof dat het ervoor moet worden gehouden dat de man heeft bedoeld op grond van artikel 823 Wetboek van Rechtsvordering (Rv) te verzoeken om [minderjarige] onder toezicht te stellen als bedoeld in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Van een dergelijke beslissing is, anders dan van de voorlopige voorziening op grond van artikel 822 Rv, hoger beroep mogelijk. Het hof oordeelt de man dan ook ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep, zodat het hof toekomt aan de inhoudelijke beoordeling van het verzoek van de man.
Het wettelijk kader
5.3
Op grond van artikel 1:255 BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling als een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 247, tweede lid, in staat zijn te dragen.
De standpunten
5.4
De man stelt zich op het standpunt dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is om een hulpverleningstraject voor de ouders in te zetten ten behoeve van verbetering van de communicatie en daarnaast om te komen tot uitbreiding van de zeer beperkte begeleide omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] . Vrijwillige hulpverlening is hiervoor niet toereikend gebleken.
5.5
De vrouw meent dat [minderjarige] opgroeit in een veilige omgeving en er geen noodzaak is voor een ondertoezichtstelling. Er is voldoende hulpverlening ingeschakeld en het is aan de man zelf te wijten dat de omgang moeizaam op gang is gekomen en enkel begeleid kan plaatsvinden.
Het advies van de raad
5.6
De raad adviseert om het verzoek van de man af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Er is weliswaar sprake van een ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] , gelegen in de strijd tussen de ouders en de incidenten die hebben plaatsgevonden, maar beide ouders zijn bereid om hulpverlening in het vrijwillig kader te accepteren en hieraan mee te werken.
De beoordeling door het hof
5.7
Het hof is van oordeel dat niet voldaan is aan de gronden voor een ondertoezichtstelling voor [minderjarige] . Het hof overweegt daartoe het volgende.
Evenals de raad, stelt het hof vast dat bij [minderjarige] sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging, die voortkomt uit de conflicten tussen de ouders waarvan zij veel spanning en stress ervaart. Deze ontwikkelingsbedreiging is echter niet gelegen in de opvoedsituatie bij de vrouw, waar [minderjarige] de verzorging krijgt die ze nodig heeft en waar sprake is van een veilige hechtingsrelatie. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de kindsignalen die [minderjarige] eerder liet zien, zoals haren uit haar hoofd trekken, zijn verdwenen sinds de man het huis heeft verlaten. [minderjarige] maakt nu een vrolijke en blije indruk, zo hebben zowel de vrouw als de man naar voren gebracht. Ook is gebleken dat de omgang tussen [minderjarige] en de man inmiddels is opgestart en dat zij momenteel één uur per week begeleide omgang met elkaar hebben. Beide ouders werken mee aan de hulpverlening in het kader van deze omgang. Daarnaast hebben beide ouders gemeld dat zij hun onderlinge communicatie en ouderrelatie willen verbeteren en daarvoor hulpverlening willen accepteren.
Dat het met hulpverlening in het vrijwillig kader pas in een laat stadium is gelukt om de omgang tussen de man en [minderjarige] tot stand te brengen, is naar het oordeel van het hof niet gelegen in het ontbreken van een dwangkader. Veeleer is dit het gevolg van de houding van de man ten opzichte van de vrouw, zoals ook volgt uit een recent verslag van hulpverlener DNO Doen, waarvan de inhoud ter zitting in hoger beroep door de advocaat van de vrouw naar voren is gebracht. Het ligt nu op de weg van de ouders om zich via de gemeente aan te melden voor hulpverlening ter verbetering van hun communicatie en ouderrelatie.
5.8
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M.C. Louwinger-Rijk, C.E. Buitendijk en
J.F. Miedema, in tegenwoordigheid van mr. V.A.M. Willemsen als griffier en is op
27 december 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.