ECLI:NL:GHAMS:2022:3649

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 december 2022
Publicatiedatum
23 december 2022
Zaaknummer
23-000801-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake steekincident met vrijspraak voor poging tot moord en bewezenverklaring van zware mishandeling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 2003, was betrokken bij een steekincident op 4 januari 2021 te Almere, waarbij het slachtoffer zwaar gewond raakte. De tenlastelegging omvatte onder andere poging tot moord, zware mishandeling en het voorhanden hebben van wapens. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het medeplegen van poging tot moord, omdat niet kon worden bewezen dat er sprake was van voorbedachte raad. Wel is de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van zware mishandeling met voorbedachten rade, evenals het voorhanden hebben van een machete en vuurwapens. Het hof heeft de verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie opgelegd, rekening houdend met zijn positieve ontwikkeling en het mediationtraject dat hij met het slachtoffer heeft doorlopen. De uitspraak benadrukt de ernst van het geweld en de impact op de samenleving, vooral binnen de context van de drillrapscene, waar rivaliserende groepen elkaar uitdagen tot geweld.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000801-22
datum uitspraak: 23 december 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 9 maart 2022 in de strafzaak onder de parketnummers 13-150500-21 en 13-049786-19 (TUL) tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 2003,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
8 december 2022 en 9 december 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank en in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijzigingen is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1. primairhij op of omstreeks 4 januari 2021 te Almere, in elk geval in Nederland, op of aan de openbare weg, te weten (aan) de Pianoweg, althans op of aan een openbare weg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [het slachtoffer01] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, naar voornoemde [het slachtoffer01] is/zijn gegaan, waarna hij, verdachte en/of een of meerdere van zijn mededader(s) voornoemde [het slachtoffer01] een of meermalen met een (kap)mes in/tegen het (achter)hoofd en/of in/tegen de rug en/of in/tegen de hand(en) heeft/hebben geslagen en/of heeft/hebben gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

1. subsidiair

hij op of omstreeks 4 januari 2021 te Almere, in elk geval in Nederland, op of aan de openbare weg, te weten (aan) de Pianoweg, althans op of aan een openbare weg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [het slachtoffer01] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere snede(s) en/of snijwond(en) in/aan de hand(en) en/of in/aan het (achter)hoofd en/of in/aan de rug en/of een klaplong heeft/hebben toegebracht door voornoemde [het slachtoffer01] een of meermalen met een (kap)mes in/tegen het (achterhoofd en/of in/tegen de rug en/of in/tegen de hand(en) te slaan en/of te steken;

1. meer subsidiair

hij op of omstreeks 4 januari 2021 te Almere, in elk geval in Nederland, op of aan de openbare weg, te weten (aan) de Pianoweg, althans op of aan een openbare weg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of een of meer van zijn mededaders) voorgenomen misdrijf om aan [het slachtoffer01] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, naar voornoemde [het slachtoffer01] is/zijn gegaan, waarna hij, verdachte en/of een of meerdere van zijn mededader(s) voornoemde [het slachtoffer01] een of meermalen met een (kap)mes in/tegen het (achterhoofd en/of in/tegen de rug en/of in/tegen de hand(en) heeft/hebben geslagen en/of
heeft/hebben gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

1. uiterst subsidiair

hij op of omstreeks 4 januari 2021 te Almere, in elk geval in Nederland, op of aan de openbare weg, te weten (aan) de Pianoweg, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [het slachtoffer01] , welk geweld bestond uit
 het met een of meer mes(sen) in de hand(en) op die [het slachtoffer01] afrennen en/of achter die [het slachtoffer01] aanrennen en/of
 het ten val brengen van voornoemde [het slachtoffer01] en/of
 het (meermaals) steken en/of snijden en/of prikken met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp, in het hoofd en/of in de handen en/of in de rug, in elk geval in het lichaam van voornoemde [het slachtoffer01] en/of
 het slaan en/of stompen en/of trappen en/of schoppen, op/tegen het lichaam van voornoemde [het slachtoffer01] (terwijl deze op de grond lag);

2. primair

hij op of omstreeks 4 januari 2021 te Almere, in elk geval in Nederland, terwijl hij de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een wapen van categorie IV, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een machete of een kapmes, voorhanden heeft gehad;

2. subsidiair

hij op of omstreeks 4 januari 2021 te Almere, in elk geval in Nederland, op de openbare weg, te weten de Pianoweg, in elk geval op de openbare weg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een wapen van categorie IV, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een blank wapen, namelijk een machete en/of kapmes, waarvan het lemmet meer dan een snijkant had, heeft gedragen.
3.hij op of omstreeks 7 juni 2021 te Almere, in elk geval in Nederland, twee, althans een of meerdere wapen(s) van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een of meerdere pisto(o)l(en) (omgebouwde gas/alarmpistolen), van het merk Zoraki, type M906-TD, kaliber 7,65 mm, zijnde een of meerdere vuurwapen(s) in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;
4.hij op of omstreeks 7 juni 2021 te Almere, in elk geval in Nederland, een of meerdere stuk(s) munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten zes, althans een of meerdere patro(o)n(en), van het kaliber 7,65 mm browning (volmantel rondneus) voorhanden heeft gehad;
5.hij op of omstreeks 7 juni 2021 te Almere, in elk geval in Nederland, terwijl hij de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, een wapen van categorie IV, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een machete en/of kapmes, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds gelet op de in hoger beroep toegelaten wijziging van de tenlastelegging.

Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair tenlastegelegde medeplegen van poging tot moord kan worden bewezenverklaard.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair tenlastegelegde medeplegen van poging tot moord, omdat niet kan worden bewezen dat sprake is van voorbedachte raad op het om het leven brengen van het slachtoffer.
Beoordelingskaders
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard als is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Het hof stelt voorts voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten.
Feiten en omstandigheden
Op 4 januari 2021 is [het slachtoffer01] (hierna: het slachtoffer) omstreeks 18:45 uur zwaargewond geraakt bij een steekincident op de Pianoweg nabij station Muziekwijk in Almere. Bij dat station dacht het slachtoffer te hebben afgesproken met een meisje met de naam [naam01] , maar dat meisje kwam niet opdagen en bevond zich rondom het tijdstip van het steekincident in of nabij Purmerend. Nabij het station is een groep van vier jongens uit een voertuig gesprongen en op het slachtoffer afgerend, waarna het slachtoffer verderop op de Pianoweg door één of meerdere jongens uit deze groep (meermalen) is geslagen en met een mes is gestoken. Na het steekincident zijn de jongens weer in een voertuig vertrokken. Het slachtoffer heeft verklaard dat hij twee van de jongens aan hun stemmen herkende als de rappers
[rappers01](medeverdachte [medeverdachte01] ) en
[rappers02](de verdachte). Medeverdachte [medeverdachte01] heeft verklaard dat hij één van de vier jongens is geweest die uit het voertuig is gestapt en op het slachtoffer is afgerend. Daarnaast heeft medeverdachte [medeverdachte01] op meerdere momenten voor het steekincident telefonisch contact gehad met [naam01] . Het DNA van de verdachte is aangetroffen op een mes, dat is aangetroffen op de plaats delict naast de (bij het incident verloren) eigendommen van het slachtoffer. Het DNA van het slachtoffer is niet op dit mes aangetroffen.
Ongeveer twee weken eerder op 22 december 2020 is [het slachtoffer02] (bijnaam:
[bijnaam01]) zwaargewond geraakt bij een steekincident in een [winkel01] in Amsterdam. [het slachtoffer02] behoort, evenals de verdachte en medeverdachte [medeverdachte01] , tot de rapformatie [rapgroep01] , onderdeel van de rapformatie [rapgroep02] , terwijl het slachtoffer behoort tot de (rivaliserende) rapformatie [rapgroep03] . Na het steekincident in de [winkel01] zijn bij leden van de rapformatie [rapgroep01] / [rapgroep02] vermoedens ontstaan dat leden van de rapformatie [rapgroep03] , waaronder het slachtoffer, daarvoor verantwoordelijk zouden zijn geweest.
Een paar dagen later op 26 en 27 december 2020 heeft het slachtoffer telefonisch contact gehad met het meisje (hierna: [naam01] ) waarmee hij op 4 januari 2021 een afspraak had bij station Muziekwijk in Almere. [naam01] heeft in die gesprekken aangestuurd op een afspraak met het slachtoffer en heeft onder meer station Muziekwijk genoemd als locatie om opgehaald te worden. Het slachtoffer en [naam01] hebben uiteindelijk op 3 januari 2021 afgesproken om elkaar de volgende dag te ontmoeten. Uit telefonische communicatiegegevens van de verdachte volgt dat hij op 4 januari 2021 om 15:36 uur contact heeft gehad met zijn oom en tegen zijn oom heeft gezegd dat hij hem gisteren, dus op 3 januari 2021, al heeft gezegd dat
[medeverdachte02](medeverdachte [medeverdachte02] ) en
[medeverdachte03]( medeverdachte [medeverdachte03] ) om
vijf uurmeegaan.
Kort na dit telefoongesprek heeft medeverdachte [medeverdachte01] omstreeks 17:00 uur (vijf uur) zowel met de verdachte als met medeverdachte [medeverdachte02] , die op dat moment samen met medeverdachte [medeverdachte03] is, telefonisch contact over een ontmoeting bij Stedenwijk-Midden. Ongeveer een kwartier later ontmoeten de vier verdachten elkaar daadwerkelijk in de buurt van de bushalte Stedenwijk-Midden in Almere, welke bushalte is gelegen op iets meer dan 1,5 kilometer afstand van de (latere) plaats delict. In de tussentijd heeft medeverdachte [medeverdachte01] ook telefonisch contact gehad met [naam01] . In dat gesprek heeft [naam01] tegen medeverdachte [medeverdachte01] gezegd dat ‘hij’ er is en heeft [naam01] van medeverdachte [medeverdachte01] de opdracht gekregen om tegen ‘hem’ te zeggen dat zij (nog) in Weesp is, waarna [naam01] om 17:58 uur tegen het slachtoffer heeft gezegd dat zij nog
fotto(stad) is en eraan komt. Het slachtoffer heeft om 18:24 uur tegen [naam01] gezegd dat hij ‘er’ is. Kort na het steekincident om 18:45 uur hebben de vier verdachten zich allen op de route van en/of naar de woning van medeverdachte [medeverdachte01] in [plek] begeven.
Oordeel van het hof
Het hof leidt uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden af dat sprake is geweest van een vooropgezet plan in reactie op het steekincident waarbij [het slachtoffer02] zwaargewond is geraakt. Ten behoeve van de uitvoering van dat plan is via een afspraak tussen [naam01] en het slachtoffer gezorgd voor de aanwezigheid van het slachtoffer op een bepaald tijdstip en bepaalde locatie. De verdachten hebben elkaar vervolgens kort voor het steekincident ontmoet in de buurt van de latere plaats delict – waar zij gezamenlijk naar toe zijn gegaan en waar vier jongens, waaronder in elk geval de verdachte en medeverdachte [medeverdachte01] uit een voertuig zijn gesprongen en op het slachtoffer zijn afgerend – en hebben zich daarna allen op de route van en/of naar de woning van medeverdachte [medeverdachte01] in [plek] begeven. Ondanks dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld wie precies welke geweldshandelingen heeft verricht, kan ten aanzien van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte01] wel worden vastgesteld dat sprake is geweest van een vooropgezet, duidelijk plan om het slachtoffer naar de latere plaats delict te lokken, dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte01] met de andere medeverdachten met het oog op het realiseren van dat plan gezamenlijk zijn opgetrokken en dat daarbij in elk geval ook de verdachte het slachtoffer heeft aangevallen, zodat naar het oordeel van het hof sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking.
Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat uit de inhoud van het dossier onvoldoende is gebleken dat het doel van dat plan (ook) was om het slachtoffer van het leven te beroven of dat bewust de aanmerkelijke kans werd aanvaard dat dodelijk letsel zou worden toegebracht. Wel kan daaruit worden afgeleid dat vooraf het plan bestond om het slachtoffer opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Bij dat oordeel heeft het hof in de eerste plaats betrokken dat een
gelijkwaardigetegenreactie zou volgen op het steekincident waarbij [het slachtoffer02] , evenals het slachtoffer, zwaargewond raakte. Dit in de context van een binnen de drillrapscene (al langer) bestaand conflict, waarbinnen ernstig geweld met gebruik van (steek)wapens niet wordt geschuwd. In de tweede plaats heeft het hof bij dat oordeel betrokken dat tenminste twee messen – met op één van de twee messen enkel het DNA van de verdachte – zijn meegenomen naar de plek waar het slachtoffer zou wachten op [naam01] . Evenals de rechtbank gaat het hof er vanuit dat het slachtoffer niet is gestoken met het op de plaats delict aangetroffen mes maar met een ander (tweede) mes is gestoken. Op het aangetroffen mes zijn immers enkel DNA-sporen van de verdachte aangetroffen en geen DNA-sporen van het slachtoffer, terwijl bij het slachtoffer meerdere steekwonden zijn geconstateerd. Tot slot heeft het hof bij dat oordeel betrokken dat het door de verdachten gepleegde geweld heeft geleid tot zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer.
De omstandigheid dat in elk geval al op 3 januari 2021 het besluit is genomen om dit plan tot uitvoering te brengen, wijst er tevens op dat de verdachte zich enige tijd heeft kunnen beraden over het besluit om het slachtoffer zwaar te mishandelen en niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Het hof ziet geen contra-indicaties die het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan.
Dat brengt het hof tot de conclusie dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van zware mishandeling met voorbedachten rade van het slachtoffer, zoals onder 1 subsidiair tenlastegelegd.

Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 2 primair tenlastegelegde medeplegen van het voorhanden hebben van een wapen van categorie IV, onder 1, van de Wet wapens en munitie (hierna: WWM) bewezen kan worden verklaard.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken, omdat het aangetroffen mes geen wapen is als bedoeld in artikel 2, eerste lid, categorie IV, onder 1, WWM.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat het op grond van artikel 26, vijfde lid, WWM voor personen die de leeftijd van achttien nog niet hebben bereikt verboden is om een wapen van categorie IV voorhanden te hebben. De definitie van een wapen als bedoeld in categorie IV, onder 1, is opgenomen in artikel 2, eerste lid, WWM en luidt: ‘Blanke wapens waarvan het lemmet meer dan een snijkant heeft, voor zover zij niet vallen onder categorie I.’
Het hof stelt op grond van het proces-verbaal van bevindingen van 6 december 2022 vast dat het op
4 januari 2021 op de plaats delict van het onder 1 tenlastegelegde aangetroffen wapen – het mes waarop het DNA van de verdachte is aangetroffen – een machete betreft met twee snijkanten, te weten een recht geslepen snijkant én een gekartelde snijkant, alsmede dat de machete niet uitvouwbaar is en om die reden niet onder categorie I valt.
Het hof acht, gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich op
4 januari 2021 schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een wapen van categorie IV, onder 1, WWM, terwijl hij op die datum nog niet de leeftijd van achttien jaren had bereikt. Nu onvoldoende is vast komen te staan dat een ander dan de verdachte het wapen voorhanden heeft gehad, zal het hof de verdachte vrijspreken van medeplegen.

Gedeeltelijke vrijspraak ten aanzien van het onder 3 en 4 tenlastegelegde

Het hof zal de verdachte vrijspreken van het op het bureau in zijn slaapkamer aangetroffen vuurwapen. Uit het dossier volgt dat dit wapen tussen een stapel kleding lag. Op dit wapen is DNA aangetroffen van de oom van de verdachte, die bij de verdachte logeerde. Uit het dossier blijkt niet van wie de kleding op het bureau was. De verdachte noch zijn oom hebben iets over het wapen willen verklaren. Nu op het wapen echter geen DNA van de verdachte is aangetroffen en de kleding waaronder het wapen is aangetroffen ook van de oom van de verdachte kan zijn, staat naar het oordeel van het hof onvoldoende vast of de verdachte wist dat het wapen zich in zijn kamer bevond, zodat de verdachte in zoverre zal worden vrijgesproken. Dit geldt ook voor de drie patronen die zich in het wapen bevonden.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 primair, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. subsidiairhij op 4 januari 2021 te Almere, op de openbare weg, te weten de Pianoweg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, aan [het slachtoffer01] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten sneden en snijwonden in/aan de handen en in/aan het achterhoofd en in/aan de rug en een klaplong, heeft toegebracht door voornoemde [het slachtoffer01] meermalen met een (kap)mes in/tegen het achterhoofd en in/tegen de rug en in/tegen de handen te slaan en te steken.

2. primair

hij op 4 januari 2021 te Almere terwijl hij de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, een wapen van categorie IV, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een machete voorhanden heeft gehad;
3.hij op 7 juni 2021 te Almere, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool (omgebouwd gas/alarmpistool), van het merk Zoraki, type M906-TD, kaliber 7,65 mm, voorhanden heeft gehad;
4.hij op 7 juni 2021 te Almere, munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten patronen, van het kaliber 7,65 mm browning (volmantel rondneus) voorhanden heeft gehad;
5.hij op 7 juni 2021 te Almere, terwijl hij de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, een wapen van categorie IV, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een machete voorhanden heeft gehad.
Hetgeen onder 1 subsidiair, 2 primair, 3, 4 en 5 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 subsidiair, 2 primair, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van zware mishandeling gepleegd met voorbedachten rade.
Het onder 2 primair en 5 bewezenverklaarde levert op:
telkens
handelen in strijd met artikel 26, vijfde lid, van de Wet wapens en munitie.
Het onder 3 en 4 bewezenverklaarde levert op:
telkens
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 subsidiair, 2 primair, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair bewezenverklaarde medeplegen van poging tot doodslag en het onder 2 (na de in hoger beroep toegelaten wijziging van de tenlastelegging) subsidiair, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 466 dagen, waarvan 365 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren onder diverse bijzondere voorwaarden met bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid en met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen jeugddetentie.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair tenlastegelegde medeplegen van poging tot moord en het onder 2 (na de in hoger beroep toegelaten wijziging van de tenlastelegging) subsidiair, 3, 4 en 5 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 138 dagen met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht alsmede tot een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 12 maanden met een proeftijd van twee jaren onder de geadviseerde bijzondere voorwaarden en met bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid en een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen jeugddetentie.
De raadsman heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met het geslaagde mediationtraject tussen het slachtoffer en de verdachten alsmede met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een of meer anderen op de openbare weg schuldig gemaakt aan de zware mishandeling met voorbedachte raad van het slachtoffer. Nadat het slachtoffer met behulp van een derde naar een locatie was gelokt, is hij door een groep van vier jongens achtervolgd en meermalen geslagen en met een mes gestoken. Hierna is het slachtoffer hevig bloedend en zwaargewond naar de woning van zijn tante gelopen en tegen de deur van die woning in elkaar gezakt. Bij het slachtoffer zijn diverse steekverwondingen op het hoofd, de rug en de handen en een klaplong geconstateerd. De steekverwondingen op de handen waren dusdanig ernstig dat deze peesletsel aan beide polsen hebben veroorzaakt als gevolg waarvan een reconstructie door een chirurg noodzakelijk was. Naast dat de verdachte door aldus te handelen het slachtoffer pijn en letsel heeft toegebracht, moet het incident voor het slachtoffer en zijn familieleden, zeker gelet op het feit dat de broer van het slachtoffer eerder bij een soortgelijk incident om het leven is gekomen, bijzonder angstaanjagend zijn geweest. Bovendien is het zorgwekkend dat bij dit soort incidenten, waarvan de achtergrond lijkt te zijn gelegen in een conflict in de drillrapscene, rivaliserende groepen elkaar over en weer uitdagen om (telkens) in reactie op elkaar ernstige geweldsfeiten te plegen. Daarbij komt dat het bezit van messen onder de jongeren die zich in deze scene bevinden gemeengoed lijk te zijn geworden, hetgeen, evenals de geweldsincidenten die veelal plaatsvinden in de openbare ruimte, bijdraagt aan gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
De verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een wapen met bijbehorende munitie en twee kapmessen/machetes. Het vuurwapen bleek zelfs doorgeladen. Het voorhanden hebben van vuur- en steekwapens brengt vanwege de kans op het gebruik daarvan een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee. Dat geldt temeer nu in de drillrapscene waarin de verdachte zich lijkt te bevinden niet wordt teruggedeinsd voor het gebruik van (ernstig) geweld met behulp van wapens, hetgeen zich ook in deze strafzaak heeft gerealiseerd.
Het hof heeft kennisgenomen van een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 18 november 2022, waaruit blijkt dat hij bij vonnis van de rechtbank Amsterdam op 1 oktober 2020 ter zake van een geweldsfeit onherroepelijk is veroordeeld tot een deels voorwaardelijke jeugddetentie waarvan de proeftijd liep gedurende de in deze zaak bewezenverklaarde feiten.
Het hof heeft wat betreft de persoon van de verdachte voorts kennisgenomen van hetgeen hieromtrent namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), de William Schrikker Groep Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (hierna: de WSG) en Jongeren Die het Kunnen (hierna: JDK) en door de verdachte en zijn raadsman ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht.
Uit de door de Raad, de WSG en JDK ter terechtzitting in hoger beroep gegeven toelichting is onder meer gebleken dat thans sprake lijkt te zijn van een positieve ontwikkeling in het leven van de verdachte. Ondanks dat de verdachte, onder meer vanwege de vele online lessen, is gestopt met de opleiding die hij volgde, heeft hij een (andere) positieve vorm van dagbesteding gevonden. Zo gaat de verdachte vaak naar de sportschool, werkt hij nog steeds als [baan] en vult hij de rest van zijn tijd met uiteenlopende werkzaamheden voor een [bedrijf]. Naast dat de verdachte zich beter bewust lijkt te zijn van de consequenties van zijn handelen en bewustere keuzes maakt om bepaalde, risicovolle situaties te vermijden, draagt ook de omstandigheid dat hij sinds de bewezenverklaarde feiten niet meer met politie in aanraking is gekomen bij aan de overtuiging dat hij daadwerkelijke de goede weg is ingeslagen. Hoewel het verschijnen van nieuwe videoclips op [website], zeker gelet op de positieve afronding van het mediationtraject tussen de verdachten en het slachtoffer en tegen de achtergrond van de verklaring van de verdachte dat hij nog vrijwel continu wordt geprovoceerd, (opnieuw) zorgen veroorzaakten, lijkt de verdachte tegelijkertijd ook bezig te zijn een weg te vinden om zich langzaamaan te distantiëren van de scene waarin hij zich bevindt, onder meer door andere (positieve) muzieksoorten te maken. De begeleider van JDK, die niet alleen met de verdachte maar met meerdere jongens uit de drillrapscene open en eerlijke gesprekken kan voeren, draagt bovendien bij aan een verantwoorde, en toch ook onontkoombare, wijze van contact tussen de verschillende jongens in die scene.
Door de Raad is dan ook geadviseerd het huidige toezicht aan te houden in de vorm van bijzondere voorwaarden bij een deels voorwaardelijke jeugddetentie. De Raad acht het, gelet op het voorgaande, niet passend de verdachte wederom in detentie te plaatsen. De WSG heeft zich bij voornoemd advies van de Raad aangesloten en is, eveneens als de Raad, van oordeel dat er, gelet op de afwezigheid van een stoornis bij de verdachte, geen aanleiding bestaat om de bijzondere voorwaarde van behandeling bij De Waag (opnieuw) te adviseren.
Het hof spreekt, evenals de rechtbank, zijn waardering uit voor het mediationtraject dat de verdachte met de medeverdachten met het slachtoffer heeft doorlopen en afgerond. Zowel de verdachte als het slachtoffer hebben daarbij baat, ook omdat zij elkaar nog op diverse plekken tegenkomen. Door dit te doen, heeft de verdachte aangegeven dat hij geen strijd wil met het slachtoffer en dat iedereen zich veilig moet kunnen voelen op straat. Hopelijk voorkomt dit verdere geweldsincidenten tussen (groepen) jongeren.
Hoewel de ernst van de onder 1 subsidiair, 3 en 4 bewezenverklaarde feiten, in het bijzonder het steekincident op 4 januari 2021, in beginsel de oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie van aanzienlijke duur rechtvaardigen, is het hof eveneens van oordeel dat het niet wenselijk is voornoemde positieve ontwikkeling te doorkruisen door aan de verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen die in duur langer is dan de tijd die hij reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, te weten 138 dagen. Het hof zal derhalve een groot deel van die jeugddetentie in voorwaardelijke vorm opleggen en daaraan de door de Raad ter terechtzitting geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden, met uitzondering van het contactverbod. De adviezen in de zaken van de verdachte en de medeverdachten omtrent het al dan niet continueren van het contactverbod zijn wisselend.
De onder 2 primair en 5 bewezenverklaarde feiten betreffen overtredingen, zodat de op te leggen jeugddetentie slechts ziet op de overige strafbare feiten en het hof de op te leggen taakstraf zal betrekken op alle feiten tezamen. Daarbij heeft het hof gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen aan jeugdigen plegen te worden opgelegd. Deze straffen hebben hun weerslag gevonden in de Oriëntatiepunten voor Straftoemeting Jeugd van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Daarin wordt voor het voorhanden hebben van een steekwapen een taakstraf voor de duur van 30 uren (eventueel een geldboete ter hoogte van € 150,00) dan wel dienovereenkomstige jeugddetentie genoemd.
Het hof acht, alles afwegende, ten aanzien van het onder 1 subsidiair, 3 en 4 bewezenverklaarde een deels voorwaardelijke jeugddetentie en daarnaast ten aanzien van alle bewezenverklaarde feiten een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.
Dadelijk uitvoerbaar
Het hof is van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarbij heeft het hof gelet op de aard en achtergrond van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feit en de omstandigheden dat de verdachte zich nog steeds (actief) in de drillrapscene lijkt te bevinden, waarbij hij – naar eigen zeggen – constant wordt uitgedaagd en waarin (ernstig) geweld niet wordt geschuwd, alsmede dat de bewezenverklaarde feiten zijn gepleegd gedurende een proeftijd van een deels voorwaardelijke opgelegde straf ter zake van eveneens een geweldsfeit. Het hof zal dan ook de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht bevelen.

Beslag

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof omtrent het beslag beslist zoals de rechtbank dat heeft gedaan.
De raadsman heeft ten aanzien van het beslag geen standpunt ingenomen.
Het hof overweegt als volgt.
De hierna te noemen, nog niet teruggegeven, voorwerpen zijn onder de verdachte in beslag genomen:
 1 1 DV Munitie (omschrijving: 6064552);
 1 1 STK Pistool (omschrijving: 6064551, Zoraki);
 1 1 DV Munitie (omschrijving: 6064546);
 1 1 STK Pistool (omschrijving: 6064544, Zoraki M 906 TD);
 1 1 STK Mes (omschrijving: 6064559, Mayer);
 1 1 STK Mes (omschrijving: 6064580, zwart);
 1 1 STK Mes (omschrijving: 6064619, Mayer);
 1 1 STK Pas (omschrijving: 6064587, ABN AMRO).
De munitie (omschrijving: 6064552), het pistool (6064551) en het mes (omschrijving: 6064580) zullen worden onttrokken aan het verkeer, omdat de onder 3, 4 en 5 bewezenverklaarde feiten zijn begaan met betrekking tot deze voorwerpen en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
De munitie (omschrijving: 6064546) en het pistool (omschrijving: 6064544) zijn aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten. De verdachte is ter zake hiervan vrijgesproken, maar het hof stelt vast dat het voorhanden hebben ervan strafbaar is en dat dus een strafbaar feit is gepleegd. De voorwerpen zullen worden onttrokken aan het verkeer, omdat zij kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten en van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
De bankpas is bij de doorzoeking van de woning van de verdachte in beslag genomen, maar behoort niet aan de verdachte toe, zodat daarvan de teruggave aan de rechthebbende zal worden gelast.
Ten aanzien van het mes met omschrijving 6064559 zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbende worden gelast.
Het mes met omschrijving 6064619, dat aan de verdachte toebehoort, is aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten. Uit de beslaglijst leidt het hof af dat dit voorwerp waarschijnlijk is vernietigd, terwijl het toebehoort aan de verdachte en door of namens de verdachte geen bezwaar is gemaakt tegen de beslissing in het vonnis en daarmee niet tegen het uitblijven van teruggave aan de verdachte. Deze omstandigheden in aanmerking genomen ziet het hof aanleiding geen beslissing te nemen over dit inbeslaggenomen voorwerp.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 36b, 36d, 47, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 303 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26, 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 1 oktober 2020 opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 21 dagen. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft, rekening houdend met de duur van de in de onderhavige zaak gevorderde taakstraf, gevorderd dat de proeftijd van de opgelegde voorwaardelijke straf wordt verlengd met één jaar.
De raadsman heeft ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging geen standpunt ingenomen.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte heeft zich voor het einde van de proeftijd schuldig gemaakt aan meerdere strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarden overtreden. Voor de effectiviteit en de geloofwaardigheid van de regeling omtrent voorwaardelijke straffen en de daarbij behorende algemene (en bijzondere) voorwaarden, is het essentieel dat overtreding van deze voorwaarden niet vrijblijvend is en dat daaraan in beginsel gevolgen worden verbonden. In hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de strafoplegging ziet het hof evenwel aanleiding om, in plaats van de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie, een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, van na te melden duur te gelasten.
In het oordeel van het hof ten aanzien van de strafoplegging in de onderhavige zaak – het hof zal in duur een aanzienlijk lagere taakstraf opleggen dan door de advocaat-generaal is gevorderd – ligt besloten dat het hof geen reden ziet om in plaats van de tenuitvoerlegging van de opgelegde voorwaardelijke straf de proeftijd daarvan met één jaar te verlengen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 primair, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair, 2 primair, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair, 3 en 4 bewezenverklaarde
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
503 (vijfhonderddrie) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
365 (driehonderdvijfenzestig) dagen,niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dat noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
 zal meewerken aan de hulpverlening van en begeleiding door Jongeren Die het Kunnen (JDK);
 zal meewerken aan het vinden en behouden van een passende vorm van dagbesteding in de vorm van school en/of een (bij)baan.
Beveelt dat voormelde bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Geeft opdracht aan William Schrikker Groep Jeugdbescherming & Jeugdreclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ten aanzien van het bewezenverklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen jeugddetentie.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
 1 1 DV Munitie (omschrijving: 6064552);
 1 1 STK Pistool (omschrijving: 6064551, Zoraki);
 1 1 DV Munitie (omschrijving: 6064546);
 1 1 STK Pistool (omschrijving: 6064544, Zoraki M 906 TD);
 1 1 STK Mes (omschrijving: 6064580, zwart).
Gelast de
teruggaveaan rechthebbende van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: 1 STK Pas (omschrijving: 6064587, ABN AMRO).
Gelast de
bewaringten behoeve van de rechthebbende van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: 1 STK Mes (omschrijving: 6064559, Mayer).
Gelast in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 1 oktober 2020 met parketnummer 13-049786-19, te weten een jeugddetentie voor de duur van 21 dagen, een
taakstrafbestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
42 (tweeënveertig) urenbij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
21 (eenentwintig) dagenjeugddetentie.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. H.J.M. Smid-Verhage en mr. N.R.A. Meerbeek, in tegenwoordigheid van mr. L. van Dijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
23 december 2022.
=========================================================================
[…]