ECLI:NL:GHAMS:2022:3644

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
23-001457-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis kantonrechter inzake verkoop van lachgasballonnen op het Leidseplein te Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam, dat op 18 mei 2022 was gewezen. De verdachte, geboren in 2003, was aangeklaagd voor het verkopen van lachgasballonnen op het Leidseplein in Amsterdam op 5 januari 2020. De tenlastelegging omvatte het zich ophouden op een openbare plaats met het doel om middelen als bedoeld in de Opiumwet te verkopen. Tijdens de zitting in hoger beroep op 8 december 2022 heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat zijn cliënt niet schuldig was aan de verkoop van lachgasballonnen en dat er geen overtuigend bewijs was. Het hof heeft echter vastgesteld dat de verbalisanten, die de verdachte observeerden via live videobeelden, hem hebben gezien terwijl hij ballonnen vulde en deze aan het publiek overhandigde. Het hof heeft het verweer van de verdediging verworpen en geoordeeld dat het bewijs voldoende was om de verdachte schuldig te verklaren aan de overtreding van artikel 2.7, tweede lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Amsterdam 2008. De verdachte werd eerder veroordeeld tot een geldboete van € 390,00, maar het hof heeft de boete verlaagd naar € 150,00, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot een geldboete en jeugddetentie.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001457-22
datum uitspraak: 22 december 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 18 mei 2022 in de strafzaak onder parketnummer 13-285601-21 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 2003,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 december 2022.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij zich op of omstreeks 5 januari 2020 te Amsterdam,
op een openbare plaats op/aan het Leidseplein heeft opgehouden met het kennelijke doel om, al dan niet tegen betaling, middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen, immers heeft hij, verdachte, een of meerdere ballon(nen) (met daarin lachgas) afgeleverd en/of verkocht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 395a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat het hof zijn cliënt vrijspreekt van hetgeen hem ten laste is gelegd. Zijn cliënt heeft van meet af aan ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan de verkoop van lachgasballonnen en betwist dat hij een bekennende verklaring heeft afgelegd zoals is opgenomen in het proces-verbaal voorgeleiding. Ook het door de verbalisanten opgemaakte proces-verbaal van bevindingen kan niet tot het wettige en overtuigende bewijs dienen nu, bij gebreke aan een duidelijk signalement, uit het proces-verbaal niet kan worden afgeleid dat hetgeen verbalisanten hebben gerelateerd betrekking heeft op de verdachte.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt als volgt. In het proces-verbaal van bevindingen hebben de verbalisanten [verbalisant01] en [verbalisant02] gerelateerd wat zij hebben waargenomen. Kort gezegd zagen zij door middel van live videobeelden van de toezichtcamera’s op het Leidseplein dat meerdere personen, waaronder de verdachte, zich bezighielden met de verkoop van lachgasballonnen. De verdachte hield met zijn handen ballonnen ter hoogte van de bovenzijde van blauwkleurige lachgascilinders en maakte met zijn andere hand een draaiende beweging waardoor de ballon werd opgeblazen. De verdachte overhandigde de gevulde ballonnen aan het publiek en ontving van een persoon contant geld dat hij in zijn jaszak stopte. Collega’s hielden vervolgens de verdachte op aanwijzingen van deze verbalisanten aan. Dat de waarnemingen op een ander persoon zien dan de verdachte is dan ook niet aannemelijk geworden. Het enkele feit dat in het proces-verbaal van bevindingen geen duidelijk signalement is opgenomen maakt dit niet anders. Het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal levert gelet op het vorenstaande het wettige en overtuigende bewijs op dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 2.7, tweede lid van de Algemene Plaatselijke Verordening Amsterdam 2008. Het hof komt derhalve niet toe aan het verweer dat de verdachte betwist dat hij een bekennende verklaring heeft afgelegd ten tijde van de voorgeleiding voor de hulpofficier van justitie.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij zich op 5 januari 2020 te Amsterdam,
op het Leidseplein heeft opgehouden met het kennelijke doel om, al dan niet tegen betaling, middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar af te leveren en aan te bieden, immers heeft hij, verdachte, ballonnen met daarin lachgas afgeleverd en/of verkocht.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in het hieronder vermelde bewijsmiddel is vervat.

Bewijsmiddel:

Een
proces-verbaal van bevindingenvan 5 januari 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant01] en [verbalisant02]
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
relaasvan voornoemde opsporingsambtenaren:
Op 5 januari 2020 bevonden wij ons op het politiebureau Lijnbaansgracht in Amsterdam. Daar zagen wij middels de live videobeelden van de toezichtcamera’s binnen het uitgaansgebied Leidseplein dat meerdere personen, waaronder de verdachte zich bezighielden met de verkoop van lachgasballonnen. Wij zagen dat de ballonnen werden gevuld vanuit blauwkleurige lachgascilinders. De verdachte hield zich lange tijd op op het Leidseplein in Amsterdam. Wij zagen dat de verdachte tussen het uitgaanspubliek meerdere malen met zijn handen ballonnen ter hoogte van de bovenzijde van een cilinder hield. Wij zagen dat de verdachte met zijn andere hand ter hoogte van de bovenzijde van een cilinder, een draaiende beweging maakte. Wij zagen dat hierdoor de ballon werd opgeblazen. Wij zagen dat de verdachte gevulde ballonnen aan uitgaanspubliek overhandigde. Voorafgaand aan de overdracht van de lachgasballonnen zagen wij dat een (1) persoon contant geld aan de verdachte overhandigde, waarna hij dit in zijn jaszak stopte. Ambtshalve zijn wij er mee bekend dat er voor de verkoop van lachgas op de openbare weg in het geheel geen vergunningen zijn afgegeven.
Op aanwijzen hielden collega’s op het Leidseplein vervolgens aan:
[verdachte01] , geboren op [geboortedatum01] 2003 in [geboorteplaats01] .

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van het bepaalde in artikel 2.7, tweede lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Amsterdam 2008

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De kantonrechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 390,00 subsidiair 7 dagen jeugddetentie, waarvan € 240,00 subsidiair 4 dagen jeugddetentie voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 195,00 subsidiair 3 dagen jeugddetentie.
De raadsman heeft het hof ter terechtzitting in hoger beroep verzocht te volstaan met het uitspreken van een schuldigverklaring zonder oplegging van een straf of maatregel, subsidiair te volstaan met een grotendeels voorwaardelijke straf, mede gelet op de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg. Daarnaast heeft de raadsman erop gewezen dat een bekende van de verdachte op diezelfde dag is aangehouden, ook wegens verdenking van verkoop van lachgasballonnen. Deze bekende heeft een strafbeschikking gekregen voor het bedrag van € 195,00. Ook deze bekende is minderjarig. Een aanzienlijk lager boetebedrag dan het bedrag van de strafbeschikking dient dan ook als uitgangspunt te gelden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich opgehouden op het Leidseplein om ballonnen, gevuld met lachgas, te verkopen. Door zo te handelen heeft de verdachte overlast en hinder veroorzaakt. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de (ver)koop van lachgasballonen regelmatig gepaard gaat met hinder als gevolg van het samenscholen van kopers en geluidsoverlast alsmede vervuiling van de directe omgeving door lege ballonnen en patronen.
Het hof heeft kennis genomen van een op naam van de verdachte staand uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 1 december 2022 waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
Het hof acht in beginsel de bij strafbeschikking aan de verdachte opgelegde boete van € 390,00 een passende straf waarbij het hof heeft betrokken dat de verdachte ten tijde van het strafbare feit weliswaar minderjarig maar wel reeds enkele maanden 16 jaar was. Het hof heeft hiervoor aansluiting gezocht bij de methodiek wat volgens de Richtlijn voor Strafvordering feitgecodeerde misdrijven en overtredingen gold voor minderjarigen, te weten dat ten aanzien van minderjarigen van 12 tot 16 jaar de vastgestelde tarieven werden gehalveerd en voor minderjarigen van 16 tot 18 jaar in beginsel dezelfde tarieven golden als voor volwassenen. Dat de verdachte een strafbeschikking heeft ontvangen voor het bedrag van € 390,00 is op grond hiervan verklaarbaar. Het hof neemt dit boetebedrag daarom ook als uitgangspunt.
In het voordeel van de verdachte houdt het hof rekening met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure in eerste aanleg. De verdachte is op 5 januari 2020 aangehouden, waarna eerst op 28 oktober 2021 aan hem een strafbeschikking is verzonden. Nadat de verdachte verzet had ingesteld heeft de kantonrechter hem op 18 mei 2022 veroordeeld voor het hem ten laste gelegde feit; ruim 28 maanden na zijn aanhouding. Er is dan ook sprake van een overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg. Op 29 mei 2022 is namens de verdachte hoger beroep ingesteld en heden doet het hof uitspraak. De voortvarende aanpak in hoger beroep disculpeert de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg niet. Het hof ziet dan ook aanleiding de overschrijding van de redelijke termijn te verdisconteren in de op te leggen straf door deze te matigen. Voor een voorwaardelijk strafdeel ziet het hof gelet op het tijdverloop geen aanleiding.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikelen 2.7 lid 2 en 6.1 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 Amsterdam en de artikelen 77a, 77g en 77l van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking d.d. 28 oktober 2021 onder CJIB nummer [nummer01] .
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 150,00 (honderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagen jeugddetentie.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L. Leenaers, mr. A.M.P. Geelhoed en mr. A.M.A. Keulen, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tilburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 december 2022.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]