In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam, dat op 18 mei 2022 was gewezen. De verdachte, geboren in 2003, was aangeklaagd voor het verkopen van lachgasballonnen op het Leidseplein in Amsterdam op 5 januari 2020. De tenlastelegging omvatte het zich ophouden op een openbare plaats met het doel om middelen als bedoeld in de Opiumwet te verkopen. Tijdens de zitting in hoger beroep op 8 december 2022 heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat zijn cliënt niet schuldig was aan de verkoop van lachgasballonnen en dat er geen overtuigend bewijs was. Het hof heeft echter vastgesteld dat de verbalisanten, die de verdachte observeerden via live videobeelden, hem hebben gezien terwijl hij ballonnen vulde en deze aan het publiek overhandigde. Het hof heeft het verweer van de verdediging verworpen en geoordeeld dat het bewijs voldoende was om de verdachte schuldig te verklaren aan de overtreding van artikel 2.7, tweede lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Amsterdam 2008. De verdachte werd eerder veroordeeld tot een geldboete van € 390,00, maar het hof heeft de boete verlaagd naar € 150,00, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot een geldboete en jeugddetentie.