ECLI:NL:GHAMS:2022:3619

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 december 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
23-000530-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis rechtbank Amsterdam in hoger beroep inzake diefstal met valse sleutels

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 februari 2020. De verdachte, geboren in 1939, werd beschuldigd van diefstal waarbij hij met valse sleutels geldbedragen heeft weggenomen van een kwetsbare vrouw. De tenlastelegging omvatte het opnemen van een totaalbedrag van ongeveer € 26.810,00 van de bankrekening van het slachtoffer, waarbij de verdachte zich toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van een pinpas en bijbehorende pincode. Het hof heeft de verklaring van de verdachte, die stelde dat hij het geld had teruggegeven aan het slachtoffer, verworpen op basis van tegenstrijdige verklaringen van de aangeefster en getuigen. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan de diefstal zoals tenlastegelegd. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken, waarvan twee weken voorwaardelijk. In hoger beroep heeft het hof de straf aangepast en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden opgelegd, met een proeftijd van twee jaar. Tevens is de vordering van de benadeelde partij, die inmiddels is overleden, tot schadevergoeding van € 22.310,00 toegewezen. Het hof heeft de strafmaat bepaald op basis van de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn hoge leeftijd en slechte gezondheid.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000530-20
datum uitspraak: 15 december 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 februari 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-706156-15 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1939,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 1 december 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
primair
hij in of omstreeks de periode 27 november 2011 tot en met 1 juni 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (telkens) een geldbedrag (tot een totaal bedrag van ongeveer 26.810,00 euro, althans tot een aanzienlijk totaalbedrag), in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer01] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen geldbedrag(en) onder zijn bereik heeft gebracht door één of meerdere ma(a)l(en) (een) geldbedrag(en) op te nemen door middel van een pinpas en/of
van een bijbehorende pincode, in elk geval door middel van een valse sleutel;
subsidiair
hij in of omstreeks de periode 27 november 2011 tot en met 1juni 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland (telkens) opzettelijk een geldbedrag (tot een totaal bedrag van ong. 26.810 euro, althans tot een aanzienlijk totaalbedrag), in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer01] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) geldbedrag (en) verdachte anders dan door misdrijf, te weten als mantelzorger en/of (rekening) beheerder, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd gelet op de in hoger beroep toegelaten wijziging van de tenlastelegging en omdat het hof tot een andere bewezenverklaring, een andere strafoplegging en een enigszins andere beslissing ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, nu het door de verdachte bij de politie geschetste alternatieve scenario niet kan worden uitgesloten. De verdachte heeft verklaard dat hij het opgenomen geldbedrag op zijn eigen rekening heeft gestort, dat weer van zijn rekening heeft opgenomen, in een kistje heeft bewaard en het geld vervolgens in vier enveloppen met daarin elk € 5.000,00 heeft teruggegeven aan de aangeefster.
Het hof overweegt als volgt. De verklaring van de verdachte wordt weersproken door de verklaring die aangeefster heeft afgelegd. Zij is geconfronteerd met de stelling van de verdachte en heeft verklaard dat zij geen enveloppen met geld van de verdachte heeft ontvangen.
De verklaring die de verdachte daarover heeft afgelegd is ook in strijd met de verklaring die de getuige [getuige01] bij de rechter-commissaris heeft afgelegd, inhoudende dat zij zeker weet dat het geld niet in haar woning (het hof begrijpt: de gezamenlijke woning) is geweest en dat zij niet weet wat voor een kist de verdachte zou kunnen bedoelen. Het hof concludeert daaruit dat zij in de woning nooit een kist heeft gezien.
Voorts blijkt uit de bankafschriften van de verdachte dat er in de periode van 1 januari 2012 tot en met 14 april 2014 geen pintransacties zijn uitgevoerd. Betalingen met betrekking tot het levensonderhoud van de verdachte werden kennelijk contant voldaan. Dit betekent dat de verdachte gedurende langere tijd heeft beschikt over contant geld en dit heeft uitgegeven voor zijn levensonderhoud. Gelet op het voorgaande en bij gebreke van een verklaring op welke (andere) wijze de verdachte in zijn dagelijkse levensonderhoud voorzag, is niet aannemelijk geworden dat de verdachte het opgenomen geld in vier enveloppen heeft teruggegeven aan de aangeefster.
De raadsman heeft aangevoerd dat de opnames van de verhoren van [getuige02] en [getuige01] niet meer aanwezig zijn en de verklaringen hun niet zijn voorgehouden. Er is hierdoor geen controlemogelijkheid, aldus de raadsman. Naar het oordeel van het hof behoeft deze stelling geen nadere bespreking, omdat deze stelling niet duidelijk, door argumenten geschraagd en niet voorzien is van een ondubbelzinnige conclusie. Om die reden kan het niet worden opgevat als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt als bedoeld in artikel 359, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode 27 november 2011 tot en met 1 juni 2014 in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen telkens een geldbedrag, tot een totaalbedrag van ongeveer 26.000,00 euro, toebehorende aan [slachtoffer01] , waarbij verdachte de weg te nemen geldbedragen onder zijn bereik heeft gebracht door meerdere malen geldbedragen op te nemen door middel van een pinpas meteen bijbehorende pincode.
Hetgeen primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het primair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken, waarvan twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van ruim € 26.000,00 van een kwetsbare vrouw op hoge leeftijd door met haar bankpas meerdere keren geld op te nemen van haar bankrekening. De verdachte heeft door aldus te handelen op schaamteloze wijze misbruik gemaakt van het door het slachtoffer in hem gestelde vertrouwen. Het hof neemt het de verdachte kwalijk dat hij gedurende een lange periode steeds weer grote bedragen van de rekening van het slachtoffer heeft gepind. De verdachte is hier niet uit zichzelf mee gestopt, maar pas op het moment dat de rekening van het slachtoffer begon leeg te raken. Dit soort feiten zorgt in de samenleving voor gevoelens van verontwaardiging en afkeer. Het hof is dan ook van oordeel dat voor feiten als het onderhavige in beginsel alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf als passend en geboden kan worden beschouwd.
Het hof ziet echter in de omstandigheden van de onderhavige zaak en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, aanleiding om in het voordeel van de verdachte af te wijken van de straf die door de rechtbank is opgelegd. Het hof houdt in strafmatigende zin rekening met het ruime tijdsverloop sinds het bewezenverklaarde feit, de hoge leeftijd van de verdachte en met de omstandigheid dat hij in slechte lichamelijke gezondheid verkeert.
Met de rechtbank is het hof voorts van oordeel dat groot belang dient te worden gehecht aan het terugbetalen van het door hem veroorzaakte nadeel. Het hof acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer01]

De benadeelde partij is op 19 juli 2020 overleden. In casu duurt de voeging van de overleden benadeelde partij in hoger beroep voort, zodat het hof hierop dient te beslissen (HR 15 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:917).
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 22.310,00. De vordering is door de rechtbank toegewezen.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer01]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer01] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 22.310,00 (tweeëntwintigduizend driehonderdtien euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer01] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 22.310,00 (
tweeëntwintigduizend driehonderdtien euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 146 (honderdzesenveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 1 juni 2014.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S.M.M. Bordenga, mr. S.M. Milani en mr. R.P. den Otter , in tegenwoordigheid van
mr. L.C. de Groot, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
15 december 2022.
=========================================================================
[…]