ECLI:NL:GHAMS:2022:3590

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 november 2022
Publicatiedatum
19 december 2022
Zaaknummer
200.319.281/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in hoger beroep tegen strafzaak en ontnemingszaak

Op 28 november 2022 heeft het Gerechtshof Amsterdam een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door [naam 1], vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. W.B. Lisi. Het wrakingsverzoek was gericht tegen de raadsheren mr. R.D. van Heffen, mr. A.P.M. van Rijn en mr. M. Senden, die betrokken waren bij de behandeling van de hoofdzaak, een hoger beroep tegen een eerdere veroordeling door de rechtbank Noord-Holland. Tijdens de openbare zitting op dezelfde dag werd het wrakingsverzoek toegelicht door de raadsman, terwijl de advocaat-generaal mr. S. Spoor pleitte voor afwijzing van het verzoek. De raadsheren stelden dat het verzoek ongegrond was en dat er geen reden was om aan hun onpartijdigheid te twijfelen.

De hoofdzaak betreft een veroordeling van verzoeker tot een gevangenisstraf van tien jaar wegens verschillende strafbare feiten, waaronder valsheid in geschrifte en deelname aan een criminele organisatie. De wrakingskamer oordeelde dat de gronden van het wrakingsverzoek, waaronder de vermeende partijdigheid van de raadsheren en het niet beslissen op een aanhoudingsverzoek, niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid. De wrakingskamer benadrukte dat de raadsheren nog moesten beslissen op het aanhoudingsverzoek en dat hun procesbeslissingen niet inhoudelijk konden worden getoetst door de wrakingskamer.

Uiteindelijk werd het verzoek tot wraking in al zijn onderdelen afgewezen, en de beslissing werd op dezelfde dag uitgesproken door de betrokken raadsheren, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
zaaknummer : 200.319.281/01
parketnummers hoofdzaak : 23-001323-21 (strafzaak) en 23-001245-21 (ontneming)
beslissing van de wrakingskamer van 28 november 2022
inzake het op 28 november 2022 gedane wrakingsverzoek namens
[naam 1] ,
raadsman: mr. W.B. Lisi te Utrecht,
hierna: verzoeker.

1.Het geding

Het verzoek tot wraking is gedaan op 28 november 2022 tijdens de openbare terechtzitting van het gerechtshof Amsterdam in de strafzaak met parketnummers 23-001323-21 (strafzaak) en 23001245-21 (ontneming) (hierna: de hoofdzaak). Het verzoek strekt tot wraking van mr. R.D. van Heffen, mr. A.P.M. van Rijn en mr. M. Senden (hierna: de raadsheren).
De raadsheren hebben niet berust in het wrakingsverzoek.
De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden op 28 november 2022. Verzoeker is daarbij niet verschenen. De raadsman van verzoeker is wel verschenen. Hij heeft het wrakingsverzoek ter terechtzitting nader toegelicht en aangevuld.
Ook was aanwezig mr. S. Spoor, advocaat-generaal bij het gerechtshof Amsterdam, die het woord heeft gevoerd en heeft geconcludeerd tot afwijzing van het wrakingsverzoek.
De raadsheren waren eveneens aanwezig en hebben naar voren gebracht dat het wrakingsverzoek zou moeten worden afgewezen.

2.De feiten en het procesverloop

De hoofdzaak betreft het hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 29 april 2021, waarin verzoeker is veroordeeld tot (onder meer) een gevangenisstraf van tien jaar, met aftrek van de voorlopige hechtenis, wegens verschillende strafbare feiten (kort gezegd: valsheid in geschrifte, uitvoer van drugs, witwassen en deelname criminele organisatie).
Op 28 november 2022 is de hoofdzaak behandeld door de meervoudige kamer voor strafzaken, waarin de raadsheren zitting hadden.
Van de zitting in de hoofdzaak is een verkort proces-verbaal opgemaakt (dat enkel betrekking heeft op het onderhavige wrakingsverzoek), dat deel uitmaakt van het dossier in de wrakingszaak.

3.Het oordeel van de wrakingskamer

Wettelijk kader en vaste rechtspraak
Artikel 512 Wetboek van Strafvordering (Sv) bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van de verdachte of het Openbaar Ministerie kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Naar vaste rechtspraak dient bij de beoordeling van een wrakingsverzoek voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Bij de beantwoording van de vraag of in een bepaald geval een gerechtvaardigde grond voor vrees voor partijdigheid van de rechter bestaat, is het standpunt van de klagende partij belangrijk, maar niet doorslaggevend. Beslissend is of de twijfel van de klagende partij aan de onpartijdigheid van de rechter of het gerecht, door objectieve factoren wordt gerechtvaardigd.
Voorts geldt dat het niet aan de wrakingskamer is een door de rechter gegeven beslissing inhoudelijk te toetsen. Wraking kan immers niet fungeren als rechtsmiddel tegen onwelgevallige of onjuiste beslissingen. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen verzet zich er evenzeer tegen dat de motivering van een beslissing grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkige of te summier geachte motivering of het ontbreken ervan. De vrees voor vooringenomenheid kan, indien het wrakingsverzoek zich richt op (de motivering van) een gegeven beslissing, slechts objectief gerechtvaardigd zijn indien in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval, de rechter een beslissing heeft genomen die zo onbegrijpelijk is dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid is ingegeven.
Wrakingsverzoek
De gronden van het wrakingsverzoek houden blijkens de door de raadsman gegeven toelichting – kort samengevat en zover van belang – het volgende in: het hof heeft niet beslist op een verzoek tot aanhouding van de verdediging in de strafzaak tegen de verdachte. Het hof heeft wel een bevel medebrenging gegeven ten aanzien van verzoeker, voor zover hij als getuige in zaken van medeverdachten moet worden gehoord. Daardoor is de medische situatie van verzoeker niet serieus genomen. Het niet beslissen op het aanhoudingsverzoek is een verkapte afwijzing van dat verzoek, en dat wekt de schijn van partijdigheid. Daarnaast heeft het hof te veel waarde gehecht aan de verklaring van getuige [naam 2] . Ook heeft het hof niet gereageerd op het argument dat verzoeker en zijn raadsman de zaak vanwege de medische situatie van verzoeker niet samen hebben kunnen voorbereiden.
Beoordeling door de wrakingskamer
De wrakingskamer stelt voorop dat het verkorte proces-verbaal van de behandeling ter terechtzitting van 28 november 2022 heeft te gelden als kenbron voor de beoordeling van het wrakingsverzoek. Uit dit proces-verbaal blijkt dat het hof van oordeel is dat verzoeker in ieder geval in staat moet worden geacht om als getuige ter zitting te verschijnen en dat de raadsheren later zullen beslissen op het aanhoudingsverzoek in de strafzaak tegen de verzoeker als verdachte. Van een ‘verkapte afwijzing’ van het aanhoudingsverzoek, zoals door de raadsman is gesteld, is dan ook geen sprake. Dat de raadsheren nog niet hebben beslist op het aanhoudingsverzoek, is een door hen gegeven procesbeslissing, die de wrakingskamer niet inhoudelijk toetst. Die beslissing is niet zo onbegrijpelijk dat die zwaarwegende aanwijzingen oplevert voor het oordeel dat de raadsheren jegens verzoeker vooringenomenheid koesteren, dan wel dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is.
De omstandigheid dat de raadsheren niet gereageerd hebben op het argument dat verzoeker en zijn raadsman de zaak vanwege de medische situatie van verzoeker niet hebben kunnen voorbereiden, maakt het vorenstaande niet anders, reeds nu de raadsheren op het aanhoudingsverzoek nog moeten beslissen.
Het verzoek tot wraking zal in al zijn onderdelen worden afgewezen.

4.De beslissing

Het hof:
wijst het verzoek tot wraking van de raadsheren af.
Deze beslissing is op 28 november 2022 gegeven door mr. S.M.M. Bordenga, mr. A.M. van Amsterdam en mr. I.A. Haanappel-van der Burg, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 november 2022.