ECLI:NL:GHAMS:2022:3578
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na vrijspraak
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een vordering van het openbaar ministerie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, die was ingesteld tegen de betrokkene, geboren in 1999. In eerste aanleg had de politierechter de betrokkene veroordeeld voor diefstal in vereniging door middel van braak en een verplichting opgelegd tot betaling van € 637,14 aan de Staat. De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen deze vonnissen.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 1 december 2022 heeft het hof de vordering van het openbaar ministerie beoordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene in de onderliggende strafzaak is vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. Gezien deze vrijspraak heeft het hof geoordeeld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in zijn vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan door de vordering van het openbaar ministerie af te wijzen.
Deze uitspraak benadrukt het belang van de vrijspraak in de onderliggende strafzaak voor de ontvankelijkheid van vorderingen tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof heeft de zaak zorgvuldig onderzocht en de argumenten van zowel de advocaat-generaal als de raadsvrouw in overweging genomen. De beslissing is genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof, waarbij enkele rechters niet in staat waren het arrest mede te ondertekenen.