ECLI:NL:GHAMS:2022:3575

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 december 2022
Publicatiedatum
15 december 2022
Zaaknummer
23-001624-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake eendaadse samenloop van poging tot diefstal met geweld en openlijke geweldpleging door een minderjarige

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een minderjarige verdachte, geboren in 2006, die samen met anderen op 11 april 2022 in Amsterdam betrokken was bij een poging tot diefstal van een mobiele telefoon, vergezeld van geweld tegen het slachtoffer, een 17-jarige jongen. De verdachte en zijn medeverdachten omsingelden het slachtoffer en gebruikten geweld om de telefoon af te nemen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte een actieve rol speelde in de gewelddadige handelingen en heeft de eerdere veroordeling van de kinderrechter vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 60 uur en 2 weken voorwaardelijke jeugddetentie met bijzondere voorwaarden. Het hof heeft ook de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk is voor de schade die het slachtoffer heeft geleden, inclusief materiële en immateriële schade. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, evenals de noodzaak van een passende straf voor de verdachte, die eerder al was veroordeeld voor een geweldsdelict.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001624-22
datum uitspraak: 15 december 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 14 juni 2022 in de strafzaak onder de parketnummers 13-094875-22 en 23-001626-21 (TUL) tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 2006,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 1 december 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman en de gemachtigde van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 11 april 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s)
voorgenomen misdrijf om een (stunt)step en/of een mobiele telefoon en/of een of meerdere ander(e) goed(eren) van zijn, verdachtes en/of zijn mededaders gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [slachtoffer01] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
welke poging tot diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer01] , gepleegd met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
  • voornoemde (stunt) step heeft/hebben vastgepakt en/of
  • aan voornoemde (stunt) step heeft/hebben getrokken en/of
  • naar voornoemde [slachtoffer01] toe is/zijn gelopen en/of
  • voornoemde [slachtoffer01] (vervolgens) (dreigend) heeft/hebben omsingeld en/of voornoemde [slachtoffer01] een of meermalen (met kracht) met de vuist(en) tegen de kaak en/of lip, althans in/tegen het gezicht heeft/hebben geslagen en/of heeft/hebben gestompt en/of
  • die [slachtoffer01] met een/de hand(en) heeft/hebben geduwd tegen het lichaam en/of
  • voornoemde [slachtoffer01] bij de jas vast heeft/hebben gepakt en/of aan die jas heeft/hebben getrokken en/of
  • daarbij (dreigend) de woorden toe heeft/hebben gevoegd: “Geef me je telefoon!”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
2.
hij op of omstreeks 11 april 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, Bijlmerplein en/of station Bijlmer-ArenA, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer01] , welk geweld bestond uit het vastpakken van de jas van voornoemde [slachtoffer01] en/of het (met kracht) met de vuist(en) slaan en/of stompen tegen de kaak en/of lip, althans in/tegen het gezicht van voornoemde [slachtoffer01] ;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een iets andere bewezenverklaring komt dan de kinderrechter. Ook neemt het hof andere beslissingen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel, alsmede ten aanzien van de aan het voorwaardelijk strafdeel te verbinden bijzondere voorwaarden.

Bewijsoverweging

Het hof stelt op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, waaronder de ter terechtzitting afgespeelde beelden, de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 11 april 2022 is aangever [slachtoffer01] (hierna: [slachtoffer01] ) met zijn step het metrostation Bijlmer-Arena in Amsterdam binnengelopen. De verdachte, op zijn fiets, in gezelschap van een kleine jongen, beweegt zich kort daarna in dezelfde richting als [slachtoffer01] . De kleine jongen is de medeverdachte [medeverdachte01] (hierna: [medeverdachte01] ). Kort daarop volgen nog twee jongens; een jongen in een rode jas en een jongen in een donkere jas. Dit zijn respectievelijk de medeverdachten [medeverdachte02] (hierna: [medeverdachte02] ) en [medeverdachte03] (hierna: [medeverdachte03] ). Vervolgens omsingelen de drie medeverdachten [slachtoffer01] . [slachtoffer01] wordt door [medeverdachte01] in zijn gezicht geslagen, waarna hij met zijn hand reikt naar de plek waar [slachtoffer01] op dat moment zijn telefoon vasthoudt. Dit moet ook zichtbaar voor de verdachte zijn geweest, die, nadat hij aanvankelijk een stukje door lijkt te fietsen, zijn fiets heeft gekeerd en zich bij de groep heeft gevoegd. De verdachte beweegt zich vervolgens over zijn stuur naar voren en geeft [slachtoffer01] een duw. Daarna wordt [slachtoffer01] nog een keer geslagen door [medeverdachte01] . Waarna [medeverdachte02] [slachtoffer01] bij zijn jas grijpt en zegt: “Geef me je telefoon! Geef me je telefoon!” Hierna hebben medeverdachten [medeverdachte02] en [medeverdachte03] , zich omgedraaid en zijn zij weggelopen. Het is dan de verdachte die de laatste klap uitdeelt aan [slachtoffer01] , terwijl op dat moment medeverdachte [medeverdachte01] zich nog op korte afstand van hen bevindt.
Op grond van het voorgaande staat voor het hof vast dat de verdachte deel heeft uitgemaakt van de groep die [slachtoffer01] dreigend heeft omsingeld en geweld tegen hem heeft gebruikt van waaruit gepoogd is zijn telefoon af te nemen. Nadat een medeverdachte zichtbaar naar die telefoon reikte, heeft de verdachte zich erin gemengd door [slachtoffer01] een duw te geven. Vervolgens, nadat een andere medeverdachte in deze dreigende situatie heeft gezegd “Geef me je telefoon” en vervolgens is weggelopen, is de verdachte bij [slachtoffer01] blijven staan en heeft hij in het bijzijn van één van de medeverdachten een klap in het gezicht van [slachtoffer01] gegeven. Dit alles in ogenschouw genomen, is het hof van oordeel dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten bij zowel de poging diefstal met geweld, als ook de openlijke geweldpleging. De handelingen van de verdachte houden namelijk voldoende verband met het (gezamenlijk) proberen om de telefoon af te pakken en leveren daarnaast meer dan een significante bijdrage aan het openlijke geweld op. Het tot vrijspraak strekkende verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 11 april 2022 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om een mobiele telefoon, die geheel aan [slachtoffer01] toebehoorde, weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
welke poging tot diefstal werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer01] , gepleegd met het oogmerk om die voorgenomen diefstal gemakkelijk te maken,
- naar voornoemde [slachtoffer01] zijn gelopen en
- voornoemde [slachtoffer01] dreigend hebben omsingeld en
- voornoemde [slachtoffer01] tegen het gezicht hebben geslagen of gestompt en
- die [slachtoffer01] met de handen hebben geduwd tegen het lichaam en
- voornoemde [slachtoffer01] bij de jas vast hebben gepakt en
- daarbij dreigend de woorden hebben toegevoegd: “Geef me je telefoon!”,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
2.
hij op 11 april 2022 te Amsterdam, met anderen, openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer01] , welk geweld bestond uit het vastpakken van de jas van voornoemde [slachtoffer01] en het met kracht slaan tegen het gezicht van voornoemde [slachtoffer01] ;
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van:
poging tot diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
en
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De kinderrechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen jeugddetentie en tot een geheel voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren met bijzondere voorwaarden. Ook is bevolen dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd, waarbij een contactverbod met de medeverdachten onderdeel dient uit te maken van de bijzondere voorwaarden.
De raadsman heeft het hof ter terechtzitting in hoger beroep verzocht, in geval van een bewezenverklaring, de straf te matigen in die zin dat het hof in ieder geval afziet van het opleggen van een voorwaardelijke jeugddetentie. De raadsman geeft het hof in overweging indien noodzakelijk de proeftijd van de eerder voorwaardelijke veroordeling (de TUL) te verlengen. Daartoe heeft hij naar voren gebracht dat zijn cliënt een ondergeschikte rol had en dat het letsel van het slachtoffer niet door de klap van zijn cliënt is veroorzaakt.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een poging diefstal met (dreiging met) geweld en openlijke geweldpleging tegen een toen net 17-jarige jongen. Het slachtoffer is door de verdachte en diens medeverdachten op intimiderende en bedreigende wijze benaderd en omsingeld, waardoor hij geen kant meer op kon. Vervolgens is hij meerdere keren met kracht geslagen en is getracht zijn mobiele telefoon weg te nemen. Door zo te handelen heeft de verdachte ernstige inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht en op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het toegebrachte geweld heeft niet alleen pijn en letsel veroorzaakt, maar heeft ook gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer teweeggebracht. Uit hetgeen de vader van het slachtoffer ter terechtzitting naar voren heeft gebracht blijkt dat het slachtoffer sinds het misdrijf constant op zijn hoede is, minder spontaan is geworden en het vertrouwen in anderen kwijt is. Bovendien is hij genoodzaakt geweest zijn - door het toegepaste geweld - afgebroken tand te laten vervangen door een tijdelijke etsbrug, die op een later moment vervangen zal moeten worden door een implantaat. De tandheelkundige ingrepen zijn voor het slachtoffer traumatisch geweest en de nasleep van dit incident is aanzienlijk en ingrijpend. Het hof rekent dit de verdachte ernstig aan. Daarnaast dragen dergelijke gewelddadige delicten bij aan gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving.
Het hof heeft bij de op te leggen straf acht geslagen op de zogenaamde landelijke oriëntatiepunten straftoemeting jeugd, waarbij voor diefstal met geweld een taakstraf vanaf 60 uur en voor openlijke geweldpleging een taakstraf vanaf 40 uur passend wordt geacht, een en ander is mede afhankelijk van het letsel van het slachtoffer.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 15 november 2022 is de verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld ter zake van een geweldsdelict in welk verband hij ten tijde van de onderhavige delicten nog in een proeftijd liep.
Het hof heeft bij het bepalen van de straf ook acht geslagen op het over verdachte opgemaakte rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 9 juni 2022, alsmede op hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep omtrent de persoonlijke omstandigheden van de verdachte is gebleken, onder meer verwoord door [naam01] , zittingsvertegenwoordiger van de Raad en door [naam02] , jeugdreclasseringswerker bij Jeugdbescherming Regio Amsterdam.
Daaruit is naar voren gekomen dat het in eerste aanleg dadelijk uitvoerbaar verklaarde toezicht niet goed van de grond is gekomen en dat de in het rapport van de Raad gestelde doelen op dit moment nog onvoldoende zijn behaald. Voorts bestaan er zorgen over de omgang van verdachte met verkeerde jongeren en het maken van verkeerde keuzes. De Raad handhaaft het advies, zoals dat is neergelegd in het adviesrapport van 9 juni 2022, in die zin dat er niet langer aanleiding bestaat om de avondklok en het locatieverbod op te leggen.
Het hof acht, alles afwegende, een werkstraf en een voorwaardelijke jeugddetentie van na te melden duur passend en geboden. Het hof zal ten aanzien van het voorwaardelijke deel van de op te leggen jeugddetentie de na te melden bijzondere voorwaarden stellen.
Gelet op het advies van de Raad ter terechtzitting in hoger beroep ziet het hof thans geen aanleiding om als bijzondere voorwaarden een avondklok en locatieverbod op te leggen. Evenmin ziet het hof aanleiding om, zoals gevorderd door de advocaat-generaal, als bijzondere voorwaarde een contactverbod met de medeverdachten op te leggen.
Anders dan de advocaat-generaal heeft gevorderd, zal het hof geen dadelijke uitvoerbaarheid van de op te leggen bijzondere voorwaarden bevelen. Immers, in het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting ziet het hof onvoldoende aanknopingspunten om vast te stellen dat er
ernstigrekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, noopt het hof niet tot het afzien van het opleggen van een voorwaardelijke jeugddetentie. Het hof meent dat een voorwaardelijke jeugddetentie de verdachte ervan kan weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen en hem kan aanzetten om de bijzondere voorwaarden na te leven.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer01]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.721,46, waarvan € 3.721,46 aan materiële schade en € 2000,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot hoofdelijke en integrale toewijzing van de vordering.
De raadsman heeft het hof primair verzocht om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman bepleit de vordering niet-ontvankelijk te verklaren ten aanzien van de toekomstige schade op grond dat de vordering onvoldoende concreet is onderbouwd en de behandeling ervan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht de gevorderde immateriële schade aanzienlijk te matigen, gelet op de beperkte rol van zijn cliënt bij het optreden van de schade.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Materiële schade
Het hof is van oordeel dat de vordering tot € 2.093,90 kan worden toegewezen. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
  • kosten tandarts t.b.v. implantaat € 2.084,70;
  • spoelvloeistof € 9,20;
  • reiskosten € 5,38;
  • parkeerkosten € 2,40.
Deze posten betreffen rechtstreekse schade, zijn voldoende onderbouwd en komen het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor. Het hof is van oordeel dat de hiervoor genoemde tandartskosten voor het implantaat voldoende gespecificeerd volgen uit de ter terechtzitting overlegde nota van de tandarts.
Het hof gaat daarmee voorbij aan het verweer van de raadsman voor zover dat ziet op de tandartskosten. Met de raadsman is het hof van oordeel dat de gevorderde kosten ten aanzien van de vervanging van de etsbrug, alsmede de kosten van de kaakchirurg onvoldoende duidelijk naar voren zijn gebracht en zijn onderbouwd. In zoverre slaagt het verweer van de raadsman.
Immateriële schade
Het hof stelt vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde lichamelijk letsel heeft opgelopen en daarmee sprake is van een in de wet (art. 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek) aangewezen geval waarin op vergoeding van immateriële schade aanspraak kan worden gemaakt.
Conclusie
Het hof concludeert dat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen tot een bedrag van € 4.101,68, bestaande uit € 2.101,68 aan materiële schade en € 2.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover, voor welk bedrag de verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 47, 55, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 141 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de in de zaak met parketnummer 23-001626-21 bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 27 januari 2022 opgelegde voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van 30 uren. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de tenuitvoerlegging wordt toegewezen.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht de tenuitvoerlegging af te wijzen.
Het hof is van oordeel dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Het hof ziet geen aanleiding om hiervan af te wijken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen jeugddetentie.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dat noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
- een dagbesteding heeft en volgens het schoolrooster zijn opleiding volgt en dit waar mogelijk positief afsluit;
- een adequate vrijetijdsbesteding heeft in de vorm van een bijbaan of sport;
- meewerkt aan behandeling (individueel en gericht op het systeem) bij Waag of soortgelijke instelling;
- meewerkt aan begeleiding van een IFA-coach, werkzaam bij Levvel, zolang deze begeleiding geïndiceerd wordt door JBRA en de IFA-coach;
- een contactverbod heeft en geen contact mag opnemen met het slachtoffer.
Geeft opdracht aan Jeugdbescherming Regio Amsterdam tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer01]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer01] ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 4.101,68 (vierduizend honderd en een euro en achtenzestig cent) bestaande uit € 2.101,68 (tweeduizend honderd en een euro en achtenzestig cent) materiële schade en € 2.000,00 (tweeduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer01] , ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 4.101,68 (vierduizend honderd en een euro en achtenzestig cent) bestaande uit € 2.101,68 (tweeduizend honderd en een euro en achtenzestig cent) materiële schade en € 2.000,00 (tweeduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 11 april 2022.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van, parketnummer 23-001626-21, te weten van:
taakstrafbestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
15 (vijftien) dagenjeugddetentie.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. A.W.T. Klappe en mr. H. Durdu, in tegenwoordigheid van mr. C.E. Dongelmans en mr. A.M. van Tilburg, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 december 2022.
De oudste en jongste raadsheren zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]