ECLI:NL:GHAMS:2022:3541

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 december 2022
Publicatiedatum
13 december 2022
Zaaknummer
200.284.494/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over achterstallig loon en feestdagentoeslag tussen werknemer en werkgever

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door een werknemer tegen zijn werkgever met betrekking tot de uitbetaling van achterstallig loon en feestdagentoeslag. Het hof heeft eerder in een tussenarrest van 5 april 2022 het beroep van de werkgever op schending van de klachtplicht gehonoreerd, wat leidde tot afwijzing van het grootste deel van de vorderingen van de werknemer. Na dit tussenarrest hebben beide partijen aanvullende stukken ingediend en is het hof tot een definitieve uitspraak gekomen.

De werknemer heeft in hoger beroep zijn vorderingen opnieuw gepresenteerd, waarbij hij stelt dat hij recht heeft op een feestdagentoeslag van 50% over gewerkte uren op feestdagen. De werkgever heeft daarop gereageerd met een gespecificeerd overzicht van de nabetalingen die zijn gedaan. Het hof heeft vastgesteld dat de werknemer met de nabetalingen van in totaal € 1.960,64 bruto is voldaan, maar dat er nog een bedrag van € 112,88 bruto aan feestdagentoeslag openstaat.

Het hof heeft geoordeeld dat de vorderingen van de werknemer voor wat betreft de verschuldigde hoofdsommen als voldaan moeten worden beschouwd, met uitzondering van de feestdagentoeslag. Het hof heeft het bestreden vonnis in zijn geheel vernietigd en de werkgever veroordeeld tot betaling van het openstaande bedrag, vermeerderd met de wettelijke verhoging en rente. Tevens is de werkgever verplicht om de verschuldigde pensioenpremie over de nabetaling te voldoen. De proceskosten zijn gecompenseerd, aangezien beide partijen deels in het ongelijk zijn gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.284.494/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 8159172 CV EXPL 19-23784
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 13 december 2022
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in principaal appel,
geïntimeerde in (voorwaardelijk) incidenteel appel,
advocaat: mr. M.W.M. Heijlaerts te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde] B.V.,tevens handelend onder de naam [geïntimeerde] of [geïntimeerde] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in principaal appel,
appellante in (voorwaardelijk) incidenteel appel,
advocaat: mr. K. Aupers te Amsterdam.

1.Het verdere geding in hoger beroep

Partijen worden hierna wederom [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
Verwezen wordt naar het tussenarrest van 5 april 2022 (hierna ‘het tussenarrest’) en het proces-verbaal van de zitting van 1 oktober 2021. Hierna hebben partijen de volgende stukken ingediend:
- akte na tussenarrest van de zijde van [geïntimeerde] van 17 mei 2022, met producties;
- antwoordakte na tussenarrest van de zijde van [appellant] van 28 juni 2022.
Ten slotte is arrest bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij het tussenarrest zijn de grieven 1 en 2 in principaal appel verworpen. Ten aanzien van de feestdagentoeslag (grief 3 in principaal appel, bij akte zijdens [geïntimeerde] abusievelijk genummerd als grief 4) en de vakantietoeslag over vakantiedagen (grief 4 in principaal appel, bij akte zijdens [geïntimeerde] abusievelijk genummerd als grief 5) zijn partijen in de gelegenheid gesteld een akte te nemen.
Aan [geïntimeerde] is verzocht een duidelijk en gespecificeerd overzicht over te leggen van de feestdagen en uren die volgens haar zijn gewerkt en betaald alsmede van de door haar betaalde vakantietoeslag over de vakantiedagen gedurende de in het tussenarrest genoemde relevante periode van 19 november 2013 tot 23 augustus 2017. [appellant] mocht hierop bij akte reageren, waarbij hem is verzocht een duidelijke en gespecificeerde berekening over te leggen van wat volgens hem onbetaald is gebleven exclusief overwerkuren.
2.2.
[geïntimeerde] heeft bij akte inzicht gegeven in drie door haar opgestelde herberekeningen ter zake het aan [appellant] toekomende loon die hebben geresulteerd in nabetalingen van:
-€ 973,84 bruto op 19 juni 2020;
-€ 625,08 bruto op 28 februari 2021
-€ 361,72 bruto op 28 september 2021,
derhalve in totaal € 1.960,64 bruto.
[appellant] erkent bij antwoordakte dat - uitgaande van de kaders zoals die in het tussenarrest zijn gegeven - al zijn vorderingen hiermee zijn voldaan, behoudens na te noemen vordering van € 112,88 bruto wegens feestdagentoeslag, en de wettelijke verhoging en wettelijke rente over voornoemde nabetalingen/looncorrecties en over de nog openstaande vordering van € 112,88 bruto.
2.3.
Het bedrag van € 112,80 bruto aan feestdagentoeslag dat volgens [appellant] nog verschuldigd is houdt verband met het volgende. Tussen partijen is niet in geschil dat [appellant] recht heeft op een toeslag van 50% loon over de op een feestdag gewerkte uren. De hoogte van het verschuldigde uurloon is evenmin nog langer in geschil tussen partijen. [appellant] stelt bij antwoordakte dat met de door [geïntimeerde] gedane nabetalingen alle reguliere, op een feestdag gewerkte uren zijn betaald, maar dat over een aantal
extraop feestdagen gewerkte en verloonde uren nog geen feestdagentoeslag is betaald. [appellant] stelt dat de in de akte van [geïntimeerde] onder 2.2 vermelde, door hem gewerkte uren niet juist zijn, onder verwijzing naar eerder door [geïntimeerde] in de procedure als producties 5 en 7 overgelegde overzichten van door hem gewerkte uren. Het betreft de volgende dagen:
2016
-1e Paasdag 27 maart 2016 (2 extra uren x 50 %)
-Koningsdag 27 april 2016 (8,15 regulier plus 10 extra uren, recht op 9,07, toegekend 6,07 uur dus 3 uur tekort)
-Bevrijdingsdag 5 mei 2016 (50 % van 10 extra uren)
-1e Pinksterdag 15 mei 2016 (50 % van 2 extra uren)
2017
-1e Paasdag 16 april 2017 (50 % van 1 extra uur)
-Koningsdag 27 april 2017 (8,15 regulier plus 7 extra gewerkt, recht op 7,75 uur, toegekend 5,57 dus 2,18 uur tekort).
2.4.
Nu [geïntimeerde] een gespecificeerd overzicht heeft overgelegd van de volgens haar door [appellant] gewerkte uren op feestdagen gedurende de relevante periode, en [appellant] zijn stelling dat hij andere of meer uren op feestdagen heeft gewerkt niet of onvoldoende heeft onderbouwd, zal worden uitgegaan van de juistheid van de opgave van [geïntimeerde] .
2.5.
Dit betekent dat - binnen de in het tussenarrest gegeven kaders -– de vorderingen van [appellant] voor wat betreft de verschuldigde hoofdsommen, als voldaan moeten worden beschouwd met de drie nabetalingen van in totaal € 1.960,64 bruto.
Dit bedrag wijkt af van hetgeen door de kantonrechter is toegewezen, terwijl voorts gesteld noch gebleken is dat de wettelijke verhoging en de wettelijke rente zijn voldaan over het in eerste aanleg toegewezen bedrag.
Het hof zal omwille van de overzichtelijkheid het bestreden vonnis in zijn geheel vernietigen en de vorderingen van [appellant] toewijzen op na te noemen wijze. De grieven 3, 4 en 5 in principaal appel zijn daarmee besproken.
2.6.
Met
grief 6in principaal appel wordt opgekomen tegen de matiging van de wettelijke verhoging tot 25%. Nu niet is gesteld of gebleken dat [geïntimeerde] willens en wetens te weinig loon heeft betaald, acht het hof de toegepaste matiging tot 25% juist. Het hof verenigt zich daarmee. Over het achterstallig loon inclusief de wettelijke verhoging, zal voorts de wettelijke rente worden toegewezen. Op het totale aldus verschuldigde bedrag strekt in mindering hetgeen reeds door [geïntimeerde] - al dan niet uit hoofde van het vonnis in eerste aanleg - is voldaan. Grief 6 in principaal appel faalt.
2.7.
Grief 7in principaal appel welke is gericht tegen de compensatie van proceskosten in eerste aanleg faalt eveneens, nu partijen in eerste aanleg inhoudelijk over en weer op terechte gronden deels in het ongelijk zijn gesteld. Dat het hof omwille van de overzichtelijkheid het bestreden vonnis in zijn geheel vernietigt, doet hieraan niet af.
2.8.
Ook de proceskosten in principaal appel zullen worden gecompenseerd, nu beide partijen over en weer deels in het ongelijk zijn gesteld.
In voorwaardelijk incidenteel appel
2.9.
Gelet op het feit dat in het tussenarrest het door [geïntimeerde] gedane beroep op (schending van) de klachtplicht is gehonoreerd, heeft zij geen belang meer bij bespreking van haar grief in voorwaardelijk incidenteel appel.

3.Beslissing

Het hof:
-vernietigt het bestreden vonnis;
-veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellant] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen € 1.960,64 bruto wegens achterstallig loon, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 25% en met de wettelijke rente over het totale bedrag vanaf de datum van de dagvaarding in eerste aanleg tot het moment van betaling;
-bepaalt dat op dit bedrag in mindering strekt hetgeen door [geïntimeerde] reeds is betaald aan [appellant] ;
-veroordeelt [geïntimeerde] om binnen vijf werkdagen na betekening van dit arrest aan de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Horeca mededeling te doen van de nabetaling van loon aan [appellant] , en de verschuldigde pensioenpremie over de nabetaling te voldoen;
-compenseert de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep;
-wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. T.S. Pieters, M.L.D. Akkaya en E. Verhulp en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 13 december 2022.