Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het verdere geding in hoger beroep
- akte na tussenarrest van de zijde van [geïntimeerde] van 17 mei 2022, met producties;
- antwoordakte na tussenarrest van de zijde van [appellant] van 28 juni 2022.
2.De verdere beoordeling
-€ 973,84 bruto op 19 juni 2020;
-€ 625,08 bruto op 28 februari 2021
-€ 361,72 bruto op 28 september 2021,
extraop feestdagen gewerkte en verloonde uren nog geen feestdagentoeslag is betaald. [appellant] stelt dat de in de akte van [geïntimeerde] onder 2.2 vermelde, door hem gewerkte uren niet juist zijn, onder verwijzing naar eerder door [geïntimeerde] in de procedure als producties 5 en 7 overgelegde overzichten van door hem gewerkte uren. Het betreft de volgende dagen:
-1e Paasdag 27 maart 2016 (2 extra uren x 50 %)
-Koningsdag 27 april 2016 (8,15 regulier plus 10 extra uren, recht op 9,07, toegekend 6,07 uur dus 3 uur tekort)
-Bevrijdingsdag 5 mei 2016 (50 % van 10 extra uren)
-1e Paasdag 16 april 2017 (50 % van 1 extra uur)
-Koningsdag 27 april 2017 (8,15 regulier plus 7 extra gewerkt, recht op 7,75 uur, toegekend 5,57 dus 2,18 uur tekort).
grief 6in principaal appel wordt opgekomen tegen de matiging van de wettelijke verhoging tot 25%. Nu niet is gesteld of gebleken dat [geïntimeerde] willens en wetens te weinig loon heeft betaald, acht het hof de toegepaste matiging tot 25% juist. Het hof verenigt zich daarmee. Over het achterstallig loon inclusief de wettelijke verhoging, zal voorts de wettelijke rente worden toegewezen. Op het totale aldus verschuldigde bedrag strekt in mindering hetgeen reeds door [geïntimeerde] - al dan niet uit hoofde van het vonnis in eerste aanleg - is voldaan. Grief 6 in principaal appel faalt.