In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1985, was eerder veroordeeld voor bedreiging en mishandeling. Het hof heeft de zaak behandeld naar aanleiding van een hoger beroep dat door de verdachte was ingesteld tegen het vonnis van 14 maart 2022. De tenlastelegging bestond uit ernstige bedreigingen gericht aan [slachtoffer 1] en mishandeling van [slachtoffer 2]. De bedreigingen omvatten expliciete en gewelddadige taal, waarbij de verdachte dreigde met de dood en geweld. Het hof heeft vastgesteld dat de bedreigingen door getuigen zijn bevestigd en dat de aangever, [slachtoffer 1], een redelijke vrees voor zijn leven had. Het hof heeft de verdediging van de verdachte verworpen, die stelde dat de bedreigingen niet letterlijk waren en geen strafbare bedreiging vormden. Het hof oordeelde dat de bedreigingen wel degelijk van dien aard waren dat de aangever vrees kon hebben voor zijn leven. In de zaak B, betreffende de mishandeling van [slachtoffer 2], heeft het hof echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte hiervoor te veroordelen, en heeft hij de verdachte vrijgesproken. De straf die door de politierechter was opgelegd, werd herzien. Het hof legde een gevangenisstraf van twee dagen op, met aftrek van voorarrest, en een voorwaardelijke taakstraf van twintig uur. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan de mishandeling.