Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
grieven 1 en 2zijn gericht tegen rov 4.3, waarin de voorzieningenrechter heeft overwogen dat van een (kennelijke) misslag en schending van artikel 6 EVRM niet kan worden gesproken. [appellant] voert aan dat de grondslag voor aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad is komen te vervallen doordat hij in de strafzaak in hoger beroep is vrijgesproken en beide zaken onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. Hij is onevenredig benadeeld, nu er geen strafrechtelijke veroordeling was, terwijl de civiele rechter het onrechtmatig handelen van [appellant] aan de hand van getuigenverklaringen op voorhand aannemelijk heeft geacht. Van [geïntimeerde] had verlangd kunnen worden eerst de strafzaak af te wachten alvorens een civiele procedure te starten. Aldus [appellant] .
grieven 3 en 4komt [appellant] op tegen het oordeel van de voorzieningenrechter onder rov 4.4 dat het pas onlangs, na de vrijspraak in hoger beroep, overgaan tot executie van het vonnis van 18 maart 2015 geen misbruik van recht oplevert en het verhalen op de schadevergoeding vanwege detentie in de strafzaak niet in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. Volgens [appellant] wordt hij doelbewust geschaad door [geïntimeerde] die na zijn vrijspraak in hoger beroep in korte tijd tal van beslagen ten laste van [appellant] heeft gelegd en misbruik maakt van zijn, [appellant] ’, strafrechtelijke vrijspraak. Het is in strijd met de redelijkheid en billijkheid dat [geïntimeerde] zich verhaalt op de schadevergoeding, die juist dient om het leed van [appellant] te compenseren die jarenlang ten onrechte in detentie heeft gezeten.