In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de zorgregeling tussen een moeder en haar minderjarige dochter, die sinds april 2021 onder toezicht staat van de gecertificeerde instelling (GI) en in een pleeggezin verblijft. De moeder had verzocht om uitbreiding van de omgangsregeling, maar het hof oordeelde dat het in het belang van het kind is om de huidige regeling te handhaven. De moeder had eerder in hoger beroep beroep aangetekend tegen beschikkingen van de kinderrechter van 18 februari en 23 maart 2022, waarin de omgangsregeling was vastgesteld op eenmaal per vier weken gedurende één uur, onder begeleiding. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige, die in 2011 is geboren, kwetsbaar is en dat de omgang met de moeder voor haar spanningen met zich meebrengt. De GI en de Raad voor de Kinderbescherming hebben geadviseerd om de omgangsregeling niet te wijzigen, omdat de minderjarige tijd en ruimte nodig heeft voor haar therapie en ontwikkeling. Het hof heeft de bestreden beschikkingen bekrachtigd en de verzoeken van de moeder afgewezen, waarbij het belang van de minderjarige voorop staat. Het hof heeft ook het beroep van de moeder op artikel 8 EVRM verworpen, omdat de inbreuk op het recht op eerbiediging van het gezinsleven gerechtvaardigd is in het belang van de ontwikkeling van het kind.