ECLI:NL:GHAMS:2022:3299
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Huur woonruimte; voortzetting huurovereenkomst dochter na overlijden ouders
In deze zaak gaat het om de voortzetting van een huurovereenkomst na het overlijden van de ouders van de geïntimeerde. De appellante, een verhuurder, heeft de huurovereenkomst opgezegd en de geïntimeerde, de dochter van de overleden huurders, heeft verzocht om voortzetting van de huurovereenkomst op basis van een duurzame gemeenschappelijke huishouding met haar moeder. De kantonrechter heeft in eerste aanleg de vordering van de geïntimeerde toegewezen, waarbij werd vastgesteld dat er geen sprake was van een dienstwoning, maar van een reguliere huurwoning. De appellante heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
Tijdens de zitting in hoger beroep hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De appellante betwistte de duurzame gemeenschappelijke huishouding en stelde dat de woning weer als dienstwoning in gebruik genomen moest worden. Het hof heeft echter geoordeeld dat de geïntimeerde voldoende heeft aangetoond dat zij sinds 2014 met haar moeder een duurzame gemeenschappelijke huishouding heeft gevoerd. Het hof heeft vastgesteld dat de appellante niet heeft kunnen onderbouwen waarom haar belang bij het gebruik van de woning als dienstwoning groter is dan het woonbelang van de geïntimeerde.
Uiteindelijk heeft het hof de grieven van de appellante verworpen en het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. De appellante is veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Dit arrest is gewezen op 22 november 2022.