ECLI:NL:GHAMS:2022:3259

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 november 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
23-001980-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omzetbelastingfraude en bedrieglijke bankbreuk met betrekking tot een payroll dienstverlener

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 24 mei 2017. De verdachte, geboren in 1973, was aangeklaagd voor omzetbelastingfraude en bedrieglijke bankbreuk. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de strafoplegging. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot 26 maanden gevangenisstraf en ontzetting van het recht tot uitoefening van het beroep van payroll dienstverlener en bestuurder van een vennootschap voor vijf jaar. De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van 18 maanden geëist. Het hof oordeelde dat de ernst van de feiten en de omstandigheden, waaronder de verdachte zich schuldig had gemaakt aan belastingfraude door onjuiste aangiften in te dienen, een gevangenisstraf van 16 maanden rechtvaardigden. De verdachte had in de periode van 2012 tot 2014 belastingfraude gepleegd door opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting in te dienen, wat resulteerde in een benadelingsbedrag van meer dan € 800.000. Daarnaast had hij zich schuldig gemaakt aan bedrieglijke bankbreuk door tijdens het faillissement van zijn bedrijf gelden aan de boedel te onttrekken. Het hof hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure, maar concludeerde dat dit grotendeels aan de verdediging te wijten was. De verdachte werd ook ontzet van het recht tot uitoefening van zijn beroep voor vijf jaar. Het hof baseerde zijn beslissing op de ernst van de feiten en de impact op de samenleving.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001980-17
datum uitspraak: 8 november 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 24 mei 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-845072-15 tegen:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1973,
adres: [adres01]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 oktober 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de opgelegde straf – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straffen

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 26 maanden. Daarnaast heeft de rechtbank de verdachte voor de duur van vijf jaren ontzet van het recht tot uitoefening van het beroep van payroll dienstverlener en van het recht tot uitoefening van het beroep van bestuurder van een vennootschap.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden en dat de verdachte zal worden ontzet van het recht tot uitoefening van het beroep van payroll dienstverlener en van bestuurder van een vennootschap voor de duur van vijf jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in de periode van 2012 tot 2014 schuldig gemaakt aan belastingfraude, door feitelijk leiding te geven aan het opzettelijk onjuist indienen van de in de tenlastelegging genoemde onjuiste aangiften omzetbelasting door [bedrijf01] B.V. De Belastingdienst heeft een benadelingsbedrag van in totaal ruim € 800.000,- vastgesteld als gevolg van het indienen van zes onjuiste kwartaalaangiften omzetbelasting. Vervolgens heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan bedrieglijke bankbreuk door in het kader van het faillissement van [bedrijf01] B.V. baten niet te verantwoorden en gelden aan de boedel te onttrekken. Hiermee heeft de verdachte de schuldeisers benadeeld. De verdachte heeft voorts niet voldaan aan zijn verplichting om de administratie van zijn bedrijf [bedrijf01] B.V. te voeren, te bewaren en beschikbaar te stellen aan de curator.
Voornoemde feiten zijn zeer ernstig en het hof rekent de verdachte deze handelwijze – die louter was gericht op zijn eigen financiële gewin – zeer aan. Door op deze manier te handelen heeft de verdachte het door de Belastingdienst gehanteerde systeem, dat erop berust dat steeds op de juistheid van de gedane aangiften moet kunnen worden vertrouwd en op basis daarvan de verschuldigde omzetbelasting kan worden vastgesteld, ernstig ondergraven. De verdachte heeft met zijn handelen niet alleen de overheid, maar ook de gehele samenleving benadeeld. Daarnaast heeft de verdachte door op voornoemde wijze te handelen omtrent het faillissement van [bedrijf01] B.V., de curator onvoldoende in staat gesteld om de belangen van de crediteuren te behartigen.
Het hof slaat acht op het oriëntatiepunt fraude van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, dat bij een benadelingsbedrag van tussen de € 500.000,- en € 1.000.000,- een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 tot en met 24 maanden noemt. Dit maakt dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 21 maanden in beginsel recht doet aan de feiten.
De raadsman van de verdachte heeft verzocht om gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte geen gevangenisstraf op te leggen. Dit zal voor de verdachte onevenredig zwaar zijn, aldus de raadsman. De persoonlijke omstandigheden van de verdachte zijn ter terechtzitting in hoger beroep uitgebreid aan de orde gekomen. Nu deze omstandigheden niet, of enkel met eenzijdige verklaringen van de verdachte zijn onderbouwd, geven deze het hof geen aanleiding om af te wijken van de oriëntatiepunten en geen gevangenisstraf op te leggen.
Namens de verdachte is op 2 juni 2017 hoger beroep ingesteld en het hof wijst op 8 november 2022 arrest. Dat geeft een overschrijding van de redelijke termijn van ruim 3 jaar en 5 maanden. Alhoewel deze overschrijding grotendeels aan de verdediging is te wijten, concludeert het hof dat er sprake is van een onwenselijk lange berechting, waardoor deze overschrijding zal worden verdisconteerd in de strafmaat. Ten slotte wordt er rekening mee gehouden dat het hof de verdachte op 8 november 2022 ook veroordeelt tot gevangenisstraf in een andere strafzaak (met parketnummer 23-000694-20).
Alles overwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden passend en geboden.
Daarnaast acht het hof het passend en geboden dat de verdachte van het recht wordt ontzet tot uitoefening van het beroep van payroll dienstverlener en van bestuurder van een rechtspersoon.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de artikelen 28, 51, 57 en 343 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
16 (zestien) maanden.
Ontzet de verdachte van het recht tot uitoefening van het beroep van payroll dienstverlener en van het recht tot uitoefening van het beroep van bestuurder van een rechtspersoon voor de duur van
5 (vijf) jaren.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. A.M. Koolen - Zwijnenburg en mr. N.J.M. de Munnik, in tegenwoordigheid van mr. S. Geensen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 november 2022.
mr. N.J.M. de Munnik en mr. S. Geensen zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]