ECLI:NL:GHAMS:2022:3258

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 november 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
23-000694-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissementsfraude en schending van afgifteplicht, administratie- en bewaarplicht

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 februari 2020. De verdachte, geboren in 1973, werd beschuldigd van faillissementsfraude, waarbij hij zijn afgifteplicht, administratie- en bewaarplicht en inlichtingenplicht zou hebben geschonden. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, maar met aanpassingen in de bewijsmiddelen en overwegingen. Tijdens de zitting in hoger beroep op 25 oktober 2022 heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat de aanname van de rechtbank over de schending van de afgifteplicht niet op bewijs steunt. Het hof oordeelde echter dat er voldoende bewijs was dat de verdachte zijn verplichtingen niet was nagekomen. Het hof heeft de overwegingen van de rechtbank aangevuld en de bewijsmiddelen uitgebreid met een proces-verbaal van aangifte. De verdachte had niet de volledige administratie overgelegd, wat leidde tot de conclusie dat hij zijn afgifteplicht had geschonden. De raadsman voerde ook aan dat de pleegperiode van de feiten beperkt moest worden tot mei 2019, maar het hof verwierp dit verweer. Bij de strafoplegging hield het hof rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar besloot desondanks geen gevangenisstraf op te leggen. Het hof constateerde een overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep, maar legde hier geen sanctie aan. De beslissing van het hof was om het vonnis van de rechtbank te bevestigen, met inachtneming van de aangebrachte wijzigingen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000694-20
datum uitspraak: 8 november 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 februari 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-845211-18 tegen:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1973,
adres: [adres01]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 oktober 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met dien verstande dat het hof:
 de overweging van de rechtbank onder de kop ‘Afgifteplicht (feit 3)’
vervangtdoor hetgeen in dit arrest is vermeld onder de kop ‘Overweging ten aanzien van feit 3’;
 de overweging omtrent feiten 2, 4 en 6
aanvultmet hetgeen in dit arrest is vermeld onder de kop ‘Overweging ten aanzien van de feiten 2, 4 en 6’;

de bewijsmiddelen aanvultmet na te noemen proces-verbaal van aangifte;
 de overwegingen omtrent de straf
aanvult.

Overweging ten aanzien van feit 3

Ter terechtzitting in hoger beroep is door de raadsman van de verdachte bepleit dat de aanname door de rechtbank, dat uit het feit dat een deel van de administratie van [bedrijf01] Limited (hierna: [bedrijf01] ) is overgelegd, kan worden afgeleid dat er meer administratie moet zijn geweest zodat de verdachte de afgifteplicht heeft geschonden, niet steunt op enig bewijsmiddel. Een schending van de administratieplicht geeft niet automatisch een schending van de afgifteplicht, waardoor vrijspraak voor het eerste onder feit 3 tenlastegelegde dient te volgen, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hierover als volgt.
De opvatting van de raadsman dat een schending van de administratieplicht niet automatisch een schending van de afgifteplicht geeft, is op zichzelf juist. Echter, in het onderhavige geval concludeert het hof dat de verdachte naast het schenden van zijn administratieplicht en los daarvan, eveneens zijn afgifteplicht heeft geschonden. Dit blijkt uit het volgende.
Uit de aangifte van de curator volgt dat [bedrijf01] verschillende overeenkomsten met opdrachtgevers had gesloten en dat er financieel verkeer plaatsvond. De curator heeft van de verdachte een map met overeenkomsten met opdrachtgevers ontvangen; hij merkt op dat de (voorafgaande) correspondentie met deze opdrachtgevers ook administratie is, maar dat hij deze correspondentie nooit heeft ontvangen van de verdachte. Voorts blijkt uit de aangifte van de curator dat [bedrijf01] verschillende debiteuren had. Een van deze debiteuren zou [bedrijf01] naar aanleiding van een lening geld verschuldigd zijn, een andere debiteur heeft een betalingsregeling getroffen en weer twee andere debiteuren hebben een schikking met de fiscus getroffen. Hieromtrent heeft de verdachte evenmin administratie verstrekt.
Het hof merkt op dat een
Abbreviated Balance Sheeten een map met overeenkomsten het enige is dat de curator heeft ontvangen van de verdachte. Gezien het vorengaande is er naar het oordeel van het hof voldoende wettig en overtuigend bewijs dat er meer administratie is geweest en dat de verdachte zijn plicht om ook die administratie te overleggen heeft geschonden. Het hof verwerpt het verweer.

Overweging ten aanzien van de feiten 2, 4 en 6

Ter terechtzitting in hoger beroep is door de raadsman bepleit dat het einde van de pleegperiode van de feiten 2, 4 en 6 dient te worden beperkt tot mei 2019. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte 30 dagen in faillissementsgijzeling heeft gezeten teneinde hem ertoe te bewegen de gevraagde stukken te overleggen. Aan de schorsing van deze gijzeling, in mei 2019, zijn toen de voorwaarden verbonden dat de verdachte – kort gezegd – die stukken zou vertrekken. Uit het feit dat de schorsing nooit is opgeheven of de gijzeling is verlengd kan worden afgeleid dat er geen verdere noodzaak was tot gijzeling en dat de verdachte kennelijk had voldaan aan zijn verplichtingen.
Het hof overweegt als volgt.
Het enkele feit dat in het onderhavige geval de schorsing van de faillissementsgijzeling niet is opgeheven of dat de gijzeling niet is verlengd, betekent niet dat de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot het – kort gezegd – verstrekken van stukken. Ook na de schorsing is dit niet gebeurd. Het hof verwerpt het verweer.

Aanvulling bewijsmiddelen

Het hof vult de bewijsmiddelen aan met het proces-verbaal van aangifte van 8 mei 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant01] en [verbalisant02] (p. 11-18 van het procesdossier). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven als de op 23 april 2018 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
curator [naam01]:
(Heeft u zicht op de bankrekeningen van [bedrijf01] ?)
"Er was geen bankrekening op naam van [bedrijf01] . [verdachte01] liet de opdrachtgevers gewoon op zijn
privé bankrekening betalen.”
(Sinds wanneer dreigde een faillissement / vanaf welk moment was een faillissement onafwendbaar en waaruit blijkt dat?)
"Vanaf juni of juli 2016. Toen heeft de Belastingdienst beslag gelegd bij de opdrachtgevers. De
Belastingdienst heeft beslag gelegd ten laste van [bedrijf02] onder [bedrijf01] en ook ten laste van [bedrijf02] onder de opdrachtgevers van [bedrijf01] .”
(kunt u een overzicht geven van de civiele procedures die u heeft ingezet?)
“Er loopt één civiele procedure, tegen [bedrijf03] , dit is een debiteur / opdrachtgever die heeft erkend dat hij € 98.000 aan [bedrijf01] verschuldigd zou zijn. Die
procedure loopt nog.”
(Heeft de bestuurder [bedrijf01] de juiste inlichtingen verstrekt of is er sprake van het opzettelijk
geven van verkeerde inlichtingen?)
" [verdachte01] zegt onder andere dat er geen administratie van [bedrijf01] is, maar e-mails met zijn
opdrachtgevers zijn ook administratie en die heeft hij nooit gegeven."
(Heeft de failliet (natuurlijk persoon) de juiste inlichtingen verstrekt of is er sprake van het opzettelijk geven van verkeerde inlichtingen?)

Wij hebben documenten bemachtigd dat hij een overeenkomst heeft gesloten met [secretariaat01] , dat is een sociaal secretariaat in België, daar had hij een deal mee gesloten dat hij werkzaamheden zou verrichten en daar wat voor zou krijgen.”
(Welke administratie van [bedrijf01] heeft u ontvangen ?)
"Een map met kopieën van overeenkomsten tussen [bedrijf01] en de opdrachtgevers, alleen de
overeenkomsten, geen correspondentie. Verder een Abbreviated Balance Sheet van [bedrijf01]
van 31-12-2016, een soort balans, maar die is kennelijk onjuist, omdat de geldleningsovereenkomsten die [bedrijf01] heeft afgesloten niet geactiveerd zijn. Ik heb ook een (1) pagina uit een kolommenbalans ontvangen, maar het is onduidelijk of die van [bedrijf01] is, of
van welk jaar. Als die kolommenbalans van [bedrijf01] is, dan is er meer administratie
dan [verdachte01] heeft overhandigd."
(Welke stukken van de administratie mist u?)
"Grootboekkaarten, jaarrekeningen, aangiften inkomstenbelastingen, loonbelasting in geval van
[bedrijf01] , kolommenbalansen, crediteurenlijst, debiteurenlijst, correspondentie."
(Wordt de afhandeling van het faillissement bemoeilijkt en zo ja, waardoor?)
Dat we een procedure kunnen voeren tegen Van Deursen komt omdat hij een
derdenverklaringsformulier heeft ingevuld waardoor wij konden bewijzen dat hij een geldlening
had gehad. Bij [bedrijf01] was daarvoor geen enkel bewijs te vinden."
Er is nog een betalingsregeling met een andere debiteur, dat is [bedrijf04] , die ook een derdenverklaringsformulier heeft ingevuld en er zijn nog twee debiteuren die een schikking met de fiscus hebben getroffen."
(Zijn er voor de intreding van het faillissement buitensporige uitgaven gedaan waardoor een of meer schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden zijn benadeeld?)
"Dat is niet te constateren. Wat we weten zijn de transacties op de bankrekeningen. De zakelijke
betalingen van de opdrachtgevers, zowel de netto-loonsom aan [bedrijf02] als eventuele aflossingen van de leningen van [bedrijf01] kwamen allemaal binnen op de privé bankrekening van [verdachte01] .”
(Welke debiteuren waren er ten tijde van het faillissement?)
"Er is een debiteurenportefeuille van misschien wel 2 miljoen.”
(Bent u bereid om het faillissement niet op te heffen gedurende het strafrechtelijk onderzoek?)
Het faillissement is gekoppeld aan [bedrijf01] en daar hebben we nog een betalingsregeling met een debiteur waarvan de termijnen lopen tot september 2019.”

Oplegging van straf

De raadsman van de verdachte heeft verzocht om gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte geen gevangenisstraf op te leggen. Dit zal voor de verdachte onevenredig zwaar zijn, aldus de raadsman. De persoonlijke omstandigheden van de verdachte zijn ter terechtzitting in hoger beroep uitgebreid aan de orde gekomen. Nu deze omstandigheden niet, of enkel met eenzijdige verklaringen van de verdachte zijn onderbouwd, geven deze het hof geen aanleiding om af te wijken van de oriëntatiepunten en geen gevangenisstraf op te leggen.
Namens de verdachte is op 3 maart 2020 hoger beroep ingesteld en het hof wijst op 8 november 2022 arrest. Dat geeft een overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep van 8 maanden. Nu de overschrijding van de redelijke termijn grotendeels aan de verdediging is te wijten, volstaat het hof met de enkele constatering van de overschrijding van de redelijke termijn.
Bij de strafoplegging wordt rekening gehouden met het feit dat het hof op 8 november 2022 ook in een andere strafzaak van de verdachte uitspraak doet. Die omstandigheid leidt in die andere zaak (met parketnummer 23-001980-17) tot een iets lagere straf.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. A.M. Koolen - Zwijnenburg en mr. N.J.M. de Munnik, in tegenwoordigheid van mr. S. Geensen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 november 2022.
mr. N.J.M. de Munnik en mr. S. Geensen zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]