ECLI:NL:GHAMS:2022:3253

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 november 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
23-000236-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake rijontzegging en rijden zonder rijbewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1981, was eerder veroordeeld tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twaalf maanden, welke ontzegging op 3 december 2020 in werking trad. De verdachte heeft op die datum een motorrijtuig bestuurd, terwijl hij wist dat hem deze bevoegdheid was ontzegd. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet op de hoogte was van de ontzegging, omdat de kennisgeving niet rechtsgeldig aan hem was betekend. Het hof heeft echter vastgesteld dat de kennisgeving op 31 oktober 2020 rechtsgeldig was betekend, ondanks het ontbreken van een handtekening van de verdachte op de akte van uitreiking. Het hof oordeelde dat de verdachte op de hoogte moest zijn van de ontzegging en dat hij zich niet aan de rechterlijke uitspraak had gehouden. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en verklaarde de verdachte schuldig aan het tenlastegelegde feit. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf weken, waarvan drie weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Het hof hield rekening met de ernst van het feit en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor verkeersdelicten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000236-22
datum uitspraak: 17 november 2022
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 19 januari 2022 in de strafzaak onder parketnummer 96-001829-21 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1981,
BRP-adres: [adres01] ,
laatst opgegeven adres: [adres02] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
3 november 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 3 december 2020 te Schagen terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat hem bij rechterlijke uitspraak of strafbeschikking de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd, gedurende de tijd dat hem die bevoegdheid was ontzegd, op de weg, de Witte Paal, een motorrijtuig, (bedrijfsauto (bestelauto)), heeft bestuurd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken omdat niet bewezen kan worden dat hij op 3 december 2020 wist of redelijkerwijs moest weten dat hem de bevoegdheid om motorvoertuigen te besturen was ontzegd. De verdachte ontkent dat de brief ‘Kennisgeving ingang ontzegging rijbevoegdheid’ op 31 oktober 2020 aan hem is uitgereikt. Op de akte van uitreiking van 31 oktober 2020 ontbreekt zijn handtekening en hetzelfde geldt voor de gegevens met betrekking tot het legitimatiebewijs. De raadsman heeft verder aangevoerd dat zelfs als er van wordt uitgegaan dat de kennisgeving op 31 oktober 2020 wel rechtsgeldig in persoon aan de verdachte is uitgereikt, dat nog niet betekent dat de verdachte op 3 december 2020 wist dat hem de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Vast staat dat de verdachte op 3 december 2020 heeft gereden, terwijl hem de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van twaalf maanden was ontzegd. Deze ontzegging is hem opgelegd bij een arrest van dit hof van 17 oktober 2019 dat op 29 september 2020 onherroepelijk is geworden. De kwestie of de verdachte op 3 december 2020 wist of redelijkerwijs moest weten dat hem die bevoegdheid was ontzegd, spitst zich toe op de vraag of sprake is van een rechtsgeldige betekening in persoon van de brief ‘Kennisgeving ingang ontzegging rijbevoegdheid’ op 31 oktober 2020.
Bij de beantwoording van die vraag zijn de volgende bepalingen van belang (vgl. HR 11 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:3):
- artikel 36e, eerste lid, aanhef en onder b, Sv:
“De uitreiking van de gerechtelijke mededeling, bedoeld in artikel 36b, tweede lid, geschiedt:
(...)
b. aan alle anderen: in persoon of indien betekening in persoon niet is voorgeschreven en de mededeling in Nederland wordt aangeboden:
1°. aan het adres waar de geadresseerde als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen (...).”
- artikel 36h, eerste en vijfde lid, Sv:
“1. Van iedere uitreiking als bedoeld in artikel 36b, tweede lid, wordt een akte opgemaakt, waarin zijn vermeld:
a. de autoriteit van welke de gerechtelijke mededeling uitgaat;
b. het nummer van de gerechtelijke mededeling;
c. de persoon voor wie de gerechtelijke mededeling bestemd is;
d. de persoon aan wie de gerechtelijke mededeling is uitgereikt;
e. de plaats van uitreiking;
f. de dag en het uur van uitreiking.
(...)
5. Het model van de akte wordt bij ministeriële regeling vastgesteld. Hierbij kunnen in het belang van een goede uitvoering van dit artikel nadere voorschriften worden gegeven.”
- artikel 2 van de Regeling modellen van akte gerechtelijke mededelingen van 24 april 2020 (Stcrt. 2020, 27520) (hierna: de Regeling):
“Indien degene aan wie de uitreiking heeft plaatsgevonden geen handtekening voor ontvangst plaatst in verband met de uitbraak van COVID-19, wordt de in de bijlage bij deze regeling opgenomen aanvulling op de akte van uitreiking ingevuld.”
- de in de bijlage bij de Regeling opgenomen aanvulling op de akte van uitreiking bevat het opschrift “Van dit formulier wordt gebruik gemaakt als op de akte van uitreiking geen handtekening voor ontvangst is geplaatst”.
In het dossier bevindt zich een aan verdachte geadresseerde brief ‘Kennisgeving ingang ontzegging rijbevoegdheid’, gedateerd 15 oktober 2020. Daarbij zit een akte van uitreiking van 31 oktober 2020, waarin is vermeld dat voornoemde brief aan de geadresseerde/de verdachte is uitgereikt. Deze akte is niet voorzien van een handtekening van de ontvanger, maar wel vergezeld van een ‘Aanvulling op de akte van uitreiking’ waaruit blijkt dat de geadresseerde/de verdachte is gevraagd naar zijn naam en geboortedatum en dat de brief vervolgens ‘fysiek’ aan hem is overhandigd.
Het hof heeft geen reden te twijfelen aan de inhoud van deze stukken, ook niet op grond van de niet nader gemotiveerde stelling van de verdachte ter terechtzitting van de politierechter dat hij ‘op het moment van uitreiken helemaal niet thuis was’. Hierop gelet en in aanmerking genomen dat voor de rechtsgeldigheid van de betekening een op de akte gestelde handtekening voor ontvangst geen vereiste is, stelt het hof vast dat de brief ‘Kennisgeving ingang ontzegging rijbevoegdheid’ overeenkomstig de hiervoor weergegeven artikelen, op 31 oktober 2020 rechtsgeldig in persoon aan de verdachte betekend is..
Uitgangspunt van de regels omtrent de betekening van gerechtelijke stukken is dat, indien een stuk in persoon is betekend, de ontvanger van dat stuk kennis heeft genomen van de inhoud, in dit geval onder meer dat de rijontzegging in gaat op de 21e dag na uitreiking van de brief. Aannemelijke redenen waarom in deze zaak van dat uitgangspunt zou moeten worden afgeweken, zijn door de verdediging niet gesteld. Het hof acht daarom bewezen dat de verdachte op 3 december 2020 wist dat hem de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd.
Het hof verwerpt het gevoerde verweer en komt tot de hiernavolgende bewezenverklaring.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 3 december 2020 te Schagen, terwijl hij wist dat hem bij rechterlijke uitspraak de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd, gedurende de tijd dat hem die bevoegdheid was ontzegd, op de weg, de Witte Paal, een motorrijtuig (bedrijfsauto), heeft bestuurd.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf weken, waarvan drie weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. Dit hof heeft de verdachte zijn rijbevoegdheid ontzegd bij een veroordeling vanwege rijden onder invloed. Door toch te gaan rijden heeft de verdachte niet alleen laten blijken dat hij zich weinig gelegen liet liggen aan een rechterlijke uitspraak, maar heeft hij ook de verkeersveiligheid in gevaar gebracht. Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 26 oktober 2022 is hij voor de datum van die uitspraak waarbij hem de rijbevoegdheid is ontzegd eerder ter zake van verkeersdelicten - waaronder het rijden zonder rijbewijs en het rijden met een ongeldigverklaard rijbewijs - onherroepelijk veroordeeld, onder meer tot onvoorwaardelijke gevangenisstraffen. Ook liep hij voor één van die feiten nog in een proeftijd. Dit alles in ogenschouw nemend is oplegging van een vrijheidsbenemende straf de enige passende reactie. Naar het oordeel van het hof doet de in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht vermelde duur van de vrijheidsbenemende straf onder deze omstandigheden onvoldoende recht aan de ernst van het feit.
Het hof acht, alles afwegende, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van vijf weken passend en geboden.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep medegedeeld dat het gevaar bestaat dat een opgelegde gevangenisstraf van langere duur de klinische behandeling van de verdachte kan doorkruisen. Het hof bepaalt daarom dat een gedeelte van drie weken van de voormelde gevangenisstraf voorwaardelijk niet ten uitvoer wordt gelegd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.S. Ludwig, mr. R. Kuiper en mr. R. van der Heijden, in tegenwoordigheid van
mr. M.A.T. van Willigen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 november 2022.
Mr. Kuiper is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]