ECLI:NL:HR:2022:3

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 januari 2022
Publicatiedatum
21 december 2021
Zaaknummer
20/03450
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid cassatieberoep na veroordeling voor rijden met geschorst rijbewijs

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 januari 2022 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep. De verdachte was eerder door het gerechtshof Amsterdam bij verstek niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep op 8 oktober 2020. Het cassatieberoep werd pas op 27 oktober 2020 ingesteld, terwijl dit binnen 14 dagen na de einduitspraak van het hof had moeten gebeuren, conform artikel 432 lid 1, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verdachte had de dagvaarding in hoger beroep ontvangen, maar had niet getekend voor ontvangst vanwege de COVID-19 maatregelen. De Hoge Raad oordeelde dat de dagvaarding rechtsgeldig was betekend, ook zonder handtekening, op basis van de akte van uitreiking en de bijbehorende aanvulling. De Hoge Raad concludeerde dat het cassatieberoep niet tijdig was ingesteld en verklaarde het beroep niet-ontvankelijk. De uitspraak benadrukt het belang van de termijnen voor het instellen van cassatieberoep en de regels omtrent de betekening van gerechtelijke mededelingen, vooral in het licht van de uitzonderlijke omstandigheden door de pandemie.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/03450
Datum11 januari 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 8 oktober 2020, nummer 23-001071-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.G. Doornbos, advocaat te Assen, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

2.1
Voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie is onder meer het volgende van belang:
(i) een akte van uitreiking, gehecht aan het dubbel van de dagvaarding om op de “rolzitting” van het hof van 8 oktober 2020 te verschijnen, houdt in dat die dagvaarding op 7 september 2020 in persoon aan de verdachte is uitgereikt; deze akte is onder “Ik heb de gerechtelijke brief in ontvangst genomen” niet voorzien van een handtekening;
(ii) een aan de akte gehechte “aanvulling op de akte van uitreiking” vermeldt dat dit formulier wordt gebruikt als op de akte van uitreiking geen handtekening voor ontvangst is geplaatst; deze aanvulling houdt in dat de medewerker van de Interdepartementale Post- en Koeriersdienst (IPKD) bij de uitreiking van de dagvaarding in persoon aan de verdachte ter controle van de identiteit van de ontvanger heeft gevraagd naar de naam en de geboortedatum van de ontvanger en de dagvaarding in de bij de woning van de verdachte behorende brievenbus heeft gedaan;
(iii) het arrest van het hof, waarbij de verdachte op grond van artikel 416 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) bij verstek niet-ontvankelijk is verklaard in zijn hoger beroep, is uitgesproken op 8 oktober 2020;
(iv) namens de verdachte is op 27 oktober 2020 beroep in cassatie ingesteld.
2.2.1
Bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep zijn de volgende bepalingen van belang:
- artikel 36e lid 1, aanhef en onder b, Sv:
“De uitreiking van de gerechtelijke mededeling, bedoeld in artikel 36b, tweede lid, geschiedt:
(...)
b. aan alle anderen: in persoon of indien betekening in persoon niet is voorgeschreven en de mededeling in Nederland wordt aangeboden:
1°. aan het adres waar de geadresseerde als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen (...).”
- artikel 36h lid 1 en lid 5 Sv:
“1. Van iedere uitreiking als bedoeld in artikel 36b, tweede lid, wordt een akte opgemaakt, waarin zijn vermeld:
a. de autoriteit van welke de gerechtelijke mededeling uitgaat;
b. het nummer van de gerechtelijke mededeling;
c. de persoon voor wie de gerechtelijke mededeling bestemd is;
d. de persoon aan wie de gerechtelijke mededeling is uitgereikt;
e. de plaats van uitreiking;
f. de dag en het uur van uitreiking.
(...)
5. Het model van de akte wordt bij ministeriële regeling vastgesteld. Hierbij kunnen in het belang van een goede uitvoering van dit artikel nadere voorschriften worden gegeven.”
- artikel 2 van de Regeling modellen van akte gerechtelijke mededelingen van 24 april 2020 (Stcrt. 2020, 27520) (hierna: de Regeling):
“Indien degene aan wie de uitreiking heeft plaatsgevonden geen handtekening voor ontvangst plaatst in verband met de uitbraak van COVID-19, wordt de in de bijlage bij deze regeling opgenomen aanvulling op de akte van uitreiking ingevuld.”
- de in de bijlage bij de Regeling opgenomen aanvulling op de akte van uitreiking bevat het opschrift “Van dit formulier wordt gebruik gemaakt als op de akte van uitreiking geen handtekening voor ontvangst is geplaatst”.
2.2.2
De nota van toelichting bij de Regeling houdt ten aanzien van artikel 2 het volgende in:
“In verband met de uitbraak van COVID-19 in Nederland zijn er van overheidswege sinds maart 2020 diverse maatregelen genomen en adviezen gegeven met als doel besmettingsrisico’s zoveel mogelijk te reduceren.
Het normale proces van uitreiking van een gerechtelijke mededeling wordt van nature gekenmerkt, ten eerste, door het feit dat personen (enerzijds de uitreikende functionaris en anderzijds de ontvanger van de mededeling) fysiek in elkaars directe nabijheid verkeren en, ten tweede, door de overhandiging of uitwisseling van voorwerpen (de gerechtelijke mededeling, de akte van uitreiking, een legitimatiebewijs, schrijfgerei). Gelet op deze kenmerken van dit proces en met het oog op de minimalisering van het besmettingsrisico tijdens de uitreiking van gerechtelijke mededelingen is de werkinstructie voor tot uitreiking bevoegde personen in deze zin gewijzigd dat zij er, desgewenst, steeds voor mogen kiezen de ontvanger niet te laten tekenen voor ontvangst.
Artikel 2 voorziet in een Aanvulling op de akte van uitreiking voor die gevallen dat zij daarvoor kiezen. In die gevallen zal gebruik moeten worden gemaakt van het formulier waarvoor door middel van deze regeling een model wordt gepresenteerd (Aanvulling op de akte van uitreiking). Hoewel de handtekening voor ontvangst geen wettelijk vereiste is, levert deze handtekening, indien geplaatst, onder normale omstandigheden voor de professionele gebruiker van de akte (het Openbaar Ministerie, de rechter, de raadsman) vaak een aanvullende zekerheid op voor de uitreiking aan de persoon die de handtekening heeft geplaatst, zeker wanneer een en ander ook nog gepaard is gegaan met het op de akte noteren van het nummer van een getoond legitimatiebewijs. Om het wegvallen van deze aanvullende zekerheid te compenseren is deze Aanvulling op de akte van uitreiking in het leven geroepen. De Aanvulling dient ertoe om de professionele gebruiker van de akte van relevante achtergrondinformatie te voorzien. Ten eerste is die achtergrondinformatie toegespitst op onderdeel d van het eerste lid van artikel 36h van het Wetboek van Strafvordering. Aan de gebruiker van de akte wordt inzicht gegeven in de manier waarop en de mate waarin de uitreiker van de gerechtelijke mededeling zich heeft vergewist van de identiteit van de ontvanger ervan. Anderzijds is de achtergrondinformatie bedoeld om, waar van toepassing, de professionele gebruiker van de akte in de gelegenheid te stellen het inpersoonkarakter van de uitreiking te toetsen.”
2.3
In artikel 432 lid 1, aanhef en onder a, Sv is bepaald dat het cassatieberoep moet worden ingesteld binnen veertien dagen na de einduitspraak als de dagvaarding of oproeping om op de terechtzitting te verschijnen of de aanzegging of oproeping voor de nadere terechtzitting aan de verdachte in persoon is gedaan of betekend (uitgereikt).
2.4
Op grond van de hiervoor onder 2.1 weergegeven inhoud van de akte van uitreiking bij de dagvaarding in hoger beroep en de aan die akte gehechte “aanvulling op de akte van uitreiking” en in aanmerking genomen dat voor de rechtsgeldigheid van die betekening een op de akte gestelde handtekening voor ontvangst geen vereiste is, is de dagvaarding in hoger beroep overeenkomstig artikel 36e lid 1, aanhef en onder b, Sv, in samenhang met artikel 2 van de Regeling en de in de bijlage bij de Regeling opgenomen aanvulling op de akte van uitreiking aan de verdachte in persoon betekend. Daarom had op grond van artikel 432 lid 1, aanhef en onder a, Sv het cassatieberoep moeten worden ingesteld binnen veertien dagen na de einduitspraak van het hof van 8 oktober 2020. Het beroep is echter pas ingesteld op 27 oktober 2020. Dit brengt mee dat de Hoge Raad het cassatieberoep niet in behandeling kan nemen.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
11 januari 2022.