ECLI:NL:GHAMS:2022:3235

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 november 2022
Publicatiedatum
16 november 2022
Zaaknummer
200.308.701/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van bewind over goederen van betrokkene wegens gebrek aan zinvolheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van het bewind over de goederen van de betrokkene, geboren in 1992. De betrokkene had in eerste aanleg verzocht om opheffing van het bewind, dat was ingesteld vanwege verkwisting en problematische schulden. De kantonrechter had dit verzoek afgewezen, waarop de betrokkene in hoger beroep ging. Het hof constateerde dat de noodzaak voor het bewind nog steeds aanwezig was, gezien de aanzienlijke schuldenlast van ongeveer € 55.000,- en het feit dat de betrokkene nieuwe schulden had gemaakt. Echter, het hof oordeelde dat de voortzetting van het bewind niet langer zinvol was, omdat de bewindvoerder, Stichting CAV, onvoldoende medewerking ontving van de betrokkene en het bewind niet werkbaar was. De betrokkene had geen inkomen meer en de kosten van het bewind konden niet worden verhaald. Het hof vernietigde de beschikking van de kantonrechter en heeft het bewind per 1 december 2022 opgeheven, met de mogelijkheid voor de betrokkene om in de toekomst opnieuw een verzoek tot onderbewindstelling in te dienen zodra zijn lopende procedures zijn afgerond.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.308.701/01
zaaknummer rechtbank: 9469195 \ EB VERZ 21-12843
beschikking van de meervoudige kamer van 15 november 2022 inzake
[de betrokkene] ,
wonende te [plaats ] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de betrokkene,
advocaat: mr. P.C. Menick te Amsterdam.
Als belanghebbenden in deze zaak zijn aangemerkt:
- Stichting Centrale Administratie voor Voorzieningen op het Gebied van de Gezondheids- en Welzijnszorg (hierna te noemen: Stichting CAV);
- [belanghebbende 1] ;
- [belanghebbende 2] ;
- [belanghebbende 3] ;
- [belanghebbende 4] ;
- [belanghebbende 5] ;
- [belanghebbende 6] ;
- [belanghebbende 7] .

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 22 december 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De betrokkene is op 21 maart 2022 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking.
2.2
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een brief van de zijde van Stichting CAV van 20 juni 2022, binnengekomen op 22 juni 2022;
- een brief van de zijde van Stichting CAV van 19 augustus 2022, binnengekomen op 22 augustus 2022
.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 30 september 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de betrokkene, bijgestaan door zijn advocaat;
- [X] namens Stichting CAV;
- [belanghebbende 6] ;
- [Y] namens Buurtteam [plaats ] , die als informant door het hof is gehoord
.
[belanghebbende 1] , [belanghebbende 2] , [belanghebbende 3] , [belanghebbende 4] , [belanghebbende 5] en [belanghebbende 7] zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2.4
Ter mondelinge behandeling heeft de betrokkene een stuk overgelegd, te weten een e-mailbericht van Buurtteam [plaats ] .

3.De feiten

3.1
De betrokkene is geboren [in] 1992. Hij is de zoon van [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] . De betrokkene is de broer van [belanghebbende 6] en de halfbroer van [belanghebbende 3] , [belanghebbende 4] , [belanghebbende 5] en [belanghebbende 7] .
3.2
Bij beschikking van 1 maart 2021 heeft de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam over de goederen die de betrokkene toebehoren of zullen toebehoren voor de duur van vijf jaar bewind ingesteld als gevolg van verkwisting/het hebben van problematische schulden, met benoeming van Stichting CAV tot bewindvoerder.
4. De omvang van het geschil
4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van de betrokkene tot opheffing van het bewind afgewezen.
4.2
De betrokkene verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, zijn inleidend verzoek alsnog toe te wijzen.
4.3
Stichting CAV verzoekt – naar het hof begrijpt – het verzoek van de betrokkene toe te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:449 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechter het bewind opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de bewindvoerder of van degene die gerechtigd is de onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 lid 1 en 2 BW, dan wel ambtshalve.
5.2
De betrokkene stelt dat voortzetting van het bewind op dit moment niet zinvol is. Er loopt een aantal - door hem aangespannen - procedures waarvan de uitkomst moet worden afgewacht voordat de betrokkene een schuldhulptraject in kan. Zo heeft hij bewaar gemaakt tegen het besluit van de Belastingdienst om hem niet aan te merken als gedupeerde van de toeslagenaffaire. Als zijn bezwaar wordt gehonoreerd, ontvangt hij een financiële vergoeding die zou kunnen worden aangewend voor het aflossen van een deel van zijn schulden. Verder loopt er een beroepsprocedure tegen een besluit van het UWV (met betrekking tot zijn Ziektewetuitkering) en een procedure over de aansprakelijkheidsstelling van zijn voormalige werkgever in verband met een bedrijfsongeval. Zolang deze procedures lopen, is onderbewindstelling niet opportuun. De betrokkene wil de kosten van het bewind dan ook liever besparen en dat geld benutten om zijn schulden af te lossen. Hij erkent dat hij ondersteuning op financieel vlak kan gebruiken, maar die kan het Buurtteam van de gemeente hem ook geven.
Als voornoemde procedures zijn afgerond en onderbewindstelling nog steeds als voorwaarde wordt gesteld voor een schuldhulptraject, kan de betrokkene een nieuw verzoek tot onderbewindstelling indienen.
5.3
Stichting CAV heeft bevestigd dat niet op de schulden van de betrokkene kan worden afgelost zolang de door hem genoemde procedures nog lopen, omdat de Gemeentelijke Kredietbank hem onder deze omstandigheden niet wil toelaten tot de schuldhulpverlening. De schuldenlast bedraagt in totaal ongeveer € 55.000,- en daar komen nieuwe schulden bij, zoals die in verband met een abonnement op een sportschool. Dankzij het bewind kan dit soort nieuwe schulden – met een beroep op het centraal curatele- en bewindregister - worden teruggedraaid. Daarnaast kan Stichting CAV als bewindvoerder controle uitoefenen op de schadevergoeding(en) die de betrokkene ontvangt.
Hoewel de betrokkene baat heeft bij de bescherming die een onderbewindstelling hem biedt, staat Stichting CAV achter het verzoek van de betrokkene tot opheffing. Het bewind is niet werkbaar, omdat de betrokkene niet meewerkt. Hij maakt nieuwe schulden en boetes en hij reageert niet (tijdig) op verzoeken van Stichting CAV. Het grootste probleem is dat de betrokkene sinds de zomer van 2022 geen inkomsten meer op zijn bankrekening krijgt terwijl de kosten van het bewind doorlopen. Indien het hof het verzoek van de betrokkene tot opheffing niet toewijst, is Stichting CAV voornemens zelf een verzoek tot opheffing dan wel tot benoeming van een andere bewindvoerder in te dienen.
5.4
Het hof constateert dat de noodzaak voor de onderbewindstelling onverminderd aanwezig is nu de betrokkene nog een aanzienlijke schuldenlast heeft en deze zelfs is toegenomen. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de betrokkene nieuwe schulden heeft gemaakt en boetes heeft gekregen. Stichting CAV probeert de betrokkene te beschermen door tegenover de schuldeisers een beroep te doen op het centraal curatele- en bewindregister. In dat opzicht is de onderbewindstelling zinvol. Met (de aflossing van) de reeds bestaande schuldenlast kan Stichting CAV echter niet aan de slag zolang de door de betrokkene beschreven procedures nog niet zijn afgerond. Immers, indien het door de betrokkene gewenste effect van die procedures wordt bereikt, zal hij (één of meerdere) financiële vergoeding(en) ontvangen. Totdat die uitkomst duidelijk is, wil de Kredietbank de betrokkene niet toelaten tot schuldhulp. Op het vlak van de reeds bestaande schulden van circa € 55.000,-, welke schuldenlast de voornaamste reden vormde van het verzoek tot onderbewindstelling, is nu geen vooruitgang te boeken en onduidelijk is wanneer dat wel kan. Dat gegeven alleen vormt naar het oordeel van het hof onvoldoende reden om te concluderen dat voortzetting van het bewind niet zinvol is. Daar komt echter bij dat gebleken is dat Stichting CAV het bewind niet meer naar behoren kan uitvoeren. Stichting CAV krijgt onvoldoende medewerking van de betrokkene. Zo wil de betrokkene geen duidelijkheid geven over zijn inkomsten. Op zijn bankrekening komt geen inkomen meer binnen, maar Stichting CAV heeft van het UWV vernomen dat de betrokkene niet in aanmerking komt voor bijzondere bijstand omdat zijn inkomen hoger is dan € 1.500,- per maand. Vanwege dit diffuse beeld van het inkomen van de betrokkene kan Stichting CAV de kosten die zij maakt voor het bewind niet innen bij de betrokkene en kan zij evenmin (bijzondere) bijstand aanvragen.
Op grond van voornoemde omstandigheden acht het hof voortzetting van het bewind niet langer zinvol. Zolang op zijn schulden feitelijk niet kan worden afgelost in samenhang met het gegeven dat Stichting CAV het bewind niet werkbaar noemt en zelfs achter het verzoek tot opheffing staat, is naar het oordeel van het hof voldaan aan de gronden van artikel 1:449 lid 2 BW. Het hof zal de beschikking waarvan beroep dan ook vernietigen en het verzoek van de betrokkene tot opheffing van het bewind toewijzen.
Gebleken is dat de betrokkene ondersteuning bij zijn financiële zaken kan krijgen van Buurtteam [plaats ] en dat hij bereid is een nieuw verzoek tot onderbewindstelling in te dienen zodra de lopende procedures zijn afgerond. Het hof gaat ervan uit dat betrokkene hiertoe zelf de nodige stappen zal zetten.
5.5
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep en, opnieuw rechtdoende:
heft met ingang van 1 december 2022 op het bewind over de goederen van [de betrokkene] , geboren te [geboorteplaats] [in] 1992;
bepaalt dat de bewindvoerder binnen twee maanden na de datum van deze uitspraak de eindrekening en -verantwoording aflegt aan de betrokkene en een - zo mogelijk door hem voor akkoord ondertekend - exemplaar ervan aan het Bewindsbureau van de rechtbank Amsterdam overlegt;
gelast de griffier krachtens het bepaalde in artikel 1:391 BW een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Amsterdam, sectie kanton, in verband met aantekening in het centraal curatele- en bewindregister;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.F. Miedema, mr. C.E. Buitendijk en mr. P.A.M. Jongens-Lokin, in tegenwoordigheid van mr. F.J.E. van Geijn als griffier en is op 15 november 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.