Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
Ik deel toe:
aan mijn voornoemde echtgenote[hof: [gedaagde ] ]
alle door mij na te laten zaken,
een bedrag
BESCHRIJVING
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [eiser ] tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de nalatenschap van [de erflater], die op 21 september 2017 is overleden. [eiser ] stelt dat [gedaagde ] opzettelijk goederen uit de nalatenschap heeft verzwegen, waardoor zij haar aandeel in die goederen verbeurt op grond van artikel 3:194 lid 2 BW. De kantonrechter heeft de vorderingen van [eiser ] afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs was dat [gedaagde ] wist dat de verzwegen goederen tot de nalatenschap behoorden.
Tijdens de zitting van het hof op 21 juli 2022 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. [eiser ] heeft bewijs aangeboden door middel van getuigen, maar het hof oordeelt dat de stelplicht en bewijslast bij [eiser ] ligt. Het hof concludeert dat [eiser ] niet aan haar stelplicht heeft voldaan, omdat zij niet voldoende feiten of omstandigheden heeft aangedragen die aantonen dat [gedaagde ] op de hoogte was van de verzwegen goederen. Het hof laat de vraag of artikel 3:194 lid 2 BW van toepassing is op een ouderlijke boedelverdeling in het midden, maar bevestigt dat [eiser ] niet kan bewijzen dat [gedaagde ] opzettelijk heeft verzuimd om bepaalde goederen te vermelden.
Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vorderingen van [eiser ] af. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.