ECLI:NL:GHAMS:2022:3211

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 november 2022
Publicatiedatum
14 november 2022
Zaaknummer
200.312.808/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de bestreden beschikking inzake de uithuisplaatsing van minderjarigen en de ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van de minderjarigen [kind 1] en [kind 2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had verzocht om de bestreden beschikking van de kinderrechter te vernietigen en de kinderen terug te plaatsen bij haar. De kinderrechter had eerder de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd en de machtiging tot uithuisplaatsing in een gezinsgerichte voorziening goedgekeurd. Het hof heeft vastgesteld dat de situatie van de moeder sinds de crisis in april 2020 verbeterd is, maar dat er nog onvoldoende zicht is op haar opvoedvaardigheden en de veiligheid van de thuissituatie. De GI heeft een Terug Naar Huis Onderzoek (TNHO) aangevraagd, maar dit is nog niet afgerond. Het hof oordeelt dat de gronden voor de verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. De bestreden beschikking wordt bekrachtigd, omdat het in het belang van de kinderen is dat zij in een veilige omgeving blijven totdat het TNHO is afgerond en er meer duidelijkheid is over hun opvoedperspectief.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.312.808/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/324713 / JU RK 22-158
Beschikking van de meervoudige kamer van 8 november 2022 in de zaak van
[de moeder],
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.J. Jorna te Den Helder,
en
de gecertificeerde instelling
de Stichting De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Als belanghebbenden zijn verder aangemerkt:
- de minderjarige [kind 1] (hierna te noemen: [kind 1] );
- de minderjarige [kind 2] (hierna te noemen: [kind 2] );
- de gezinshuisouders van [kind 1] en [kind 2] (hierna te noemen: de gezinshuisouders).
Als informant is aangemerkt:
- [de vader] (hierna te noemen: de vader).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het verloop van de procedure bij de rechtbank naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, (hierna: de kinderrechter) van 5 april 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 4 juli 2022 in hoger beroep gekomen van de hiervoor genoemde beschikking van de kinderrechter van 5 april 2022.
2.2
De GI heeft op 17 augustus 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn verder de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de moeder, ingekomen op 12 juli 2022, met bijlage;
- een bericht van de vader, ingekomen op 4 oktober 2022;
- een bericht van de moeder, ingekomen op 6 oktober 2022, met bijlagen.
2.4
Op 24 augustus 2022 heeft de griffie van het hof een bericht van [kind 1] ontvangen (formulier kindgesprek) waaruit volgt dat zij met de rechter wilde komen praten. De griffier heeft [kind 1] daarop uitgenodigd voor een gesprek met de voorzitter op 5 oktober 2022. [kind 1] is op die dag echter niet verschenen. De griffier heeft naar aanleiding hiervan telefonisch contact gezocht met een van de gezinshuisouders van [kind 1] , waarna is afgesproken dat [kind 1] haar mening per brief kenbaar kon maken. [kind 1] heeft daarop een brief geschreven, die de gezinshuisouder heeft meegenomen naar de mondelinge behandeling op 7 oktober 2022. De voorzitter heeft deze brief tijdens de mondelinge behandeling voorgelezen. Partijen hebben de mogelijkheid gehad daar op te reageren.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 7 oktober 2022 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de jeugdbeschermer en een collega;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw V. Regout en -als toehoorder- [toehoorder]
- de gezinshuisouder.
De vader is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit de (inmiddels verbroken) relatie van de moeder en de vader (hierna gezamenlijk te noemen: de ouders) zijn geboren:
- [kind 1] [in] 2009 te [plaats B] , en
- [kind 2] [in] 2012 te [plaats C] .
De moeder oefent alleen het gezag uit over [kind 1] en [kind 2] . De vader heeft [kind 1] en [kind 2] erkend.
Uit een latere relatie heeft de moeder nog een zoon:
- [kind 3] (hierna te noemen: [kind 3] ), geboren [in] 2017 te [plaats A] .
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter van 5 april 2020 zijn [kind 1] en [kind 2] voorlopig onder toezicht gesteld en is tevens een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing verleend. Deze maatregelen zijn daarna telkens verlengd.
3.3
De beschikkingen van de kinderrechter van 5 januari 2021 en 25 maart 2021, waarin de machtigingen tot uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] werden verlengd, zijn bij beschikking van dit hof van 3 augustus 2021 bekrachtigd.
3.4
Ook [kind 3] is op 5 april 2020 onder toezicht van de GI en is uit huis geplaatst. [kind 3] verblijft in een pleeggezin. Tegen de laatst gegeven beschikking verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van [kind 3] (tot 13 april 2023) is de moeder ook in hoger beroep gekomen (zaaknummer 200.312.752/01).
3.5
Vanaf 15 mei 2020 verbleven [kind 1] en [kind 2] in ‘ [X] ’ te [plaats D] . Sinds 26 juni 2021 verblijven zij in het gezinshuis ‘ [Y] ’ te [plaats A] .
3.6
De moeder brengt en haalt [kind 1] en [kind 2] één keer per week naar en van zwemles. Daarnaast eten [kind 1] en [kind 2] , apart van elkaar, één keer per week bij de moeder. De moeder gaat elke vrijdag rond 16:00 uur naar het gezinshuis en brengt [kind 1] en [kind 2] die avond naar bed. Ook is de moeder elke zondagochtend in het gezinshuis.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking is, op het daartoe strekkende verzoek van de GI, de ondertoezichtstelling van [kind 1] en [kind 2] verlengd tot 13 april 2023. Daarnaast is de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] in een gezinsgerichte voorziening verlengd tot 13 april 2023.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking (in zoverre), het inleidende verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] (alsnog) af te wijzen en te bepalen dat [kind 1] en [kind 2] terug geplaatst zullen worden bij de moeder. De moeder refereert zich aan het oordeel van het hof met betrekking tot de verlenging van de ondertoezichtstelling van [kind 1] en [kind 2] .
4.3
De GI verzoekt de moeder in het beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Wettelijk kader
5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien de minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, zoals bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Op grond van artikel 1:265b, eerste lid, BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Op grond van artikel 1:265c, tweede lid, BW, voor zover thans van belang, kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling de duur telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
Standpunten
5.3
De moeder stelt zich op het standpunt dat niet is voldaan aan de gronden voor verlenging van de uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] . Zij erkent dat de situatie in april 2020, die destijds tot de voorlopige ondertoezichtstelling en crisis uithuisplaatsing van [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] heeft geleid, niet goed was. Dit was echter een momentopname, die inmiddels al twee jaar geleden is. Er wordt ten onrechte aan voorbij gegaan dat de moeder zich sindsdien volledig heeft herpakt. Zij heeft haar leven op orde, heeft hulp geaccepteerd van Actiezorg, de GGZ geconsulteerd, hulp gezocht bij Mee & de Weering en zij is bereid hulp te accepteren van de Opvoedpoli, indien [kind 1] en [kind 2] weer bij haar zouden komen wonen. De GI heeft bovendien, in strijd met de interne richtlijnen Uithuisplaatsing, vanaf het begin van de uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] geweigerd voorwaarden voor thuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] te stellen en te toetsen of de moeder voldoet aan de voorwaarden. Daarnaast heeft de GI pas na de bestreden beschikking opdracht gegeven om een Terug Naar Huis Onderzoek (TNHO) ten behoeve van [kind 1] en [kind 2] te starten, terwijl het hof reeds in twee eerdere beschikkingen had geoordeeld dat dit onderzoek er moest komen. De GI baseert haar verzoeken dan ook uitsluitend op de achterhaalde situatie van april 2020. De moeder is erg betrokken bij de opvoeding van [kind 1] en [kind 2] en ziet de meisjes meerdere keren per week. De communicatie tussen de gezinshuisouders en de moeder is goed. [kind 1] en [kind 2] moeten dan ook worden teruggeplaatst bij de moeder, zodat de bestreden beschikking op dit punt moet worden vernietigd, aldus de moeder.
5.4
De GI betoogt dat de bestreden beschikking moet worden bekrachtigd. De GI erkent dat de voortgang van deze zaak te lijden had onder het hoge verloop van jeugdbeschermers en biedt daarvoor haar excuses aan. Het opstarten van het TNHO is door de GI laat opgepakt, mede omdat een andere aanbieder dan Parlan, die in een vooronderzoek het TNHO had afgewezen, moest worden gezocht. Er ligt sinds juni 2022 een complete en geaccepteerde aanvraag voor het onderzoek bij Horizon. Medio oktober 2022 wordt gestart met de intake. Ter zitting heeft de GI laten weten dat ook de vader zal worden meegenomen in het TNHO, gelet op de mogelijke (uitbreiding van de) omgang tussen de vader en [kind 1] en [kind 2] in de toekomst. Het perspectief van [kind 1] en [kind 2] ligt echter niet bij de vader. Verder zijn de gezinshuisouders positief over de moeder. De moeder zorgt op dit moment echter niet voor de kinderen en heeft dus niet de volledige draaglast van het opvoeden van de kinderen. Van belang is daarom dat het TNHO eerst wordt afgerond, zodat duidelijkheid komt over de opvoedvaardigheden van de moeder en de mogelijkheden tot terugplaatsing van [kind 1] en [kind 2] . Aan de hand van die bevindingen kan een beslissing worden genomen over het perspectief van [kind 1] en [kind 2] . Tot die tijd is de uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] noodzakelijk. De bestreden beschikking dient dan ook te worden bekrachtigd, aldus de GI.
5.5
De raad heeft het hof ter zitting geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. [kind 1] en [kind 2] zijn dusdanig getraumatiseerd door de gebeurtenissen uit het verleden dat zij traumatherapie nodig hebben. De complexe problematiek van [kind 1] en [kind 2] vraagt om bovengemiddelde opvoedvaardigheden van een opvoeder. [kind 1] en [kind 2] zijn daarom in een professionele opvoedsituatie bij de gezinshuisouders geplaatst. De situatie in april 2020 was ernstig. Dit wil echter niet zeggen dat de moeder haar leven niet meer op orde zou kunnen krijgen. Het is daarom goed dat het TNHO gaat starten. Het is van belang om inzicht te krijgen in de vaardigheden van de moeder en in de vraag welke rol zij kan vervullen in het leven van [kind 1] en [kind 2] . Omdat [kind 1] en [kind 2] uit een schadelijke opvoedsituatie bij de moeder komen, is terugplaatsing op dit moment (nog) te vroeg. Voor [kind 1] en [kind 2] is het noodzakelijk dat er onderzoek gedaan wordt naar de situatie bij de moeder thuis, de interactie tussen [kind 1] , [kind 2] en de moeder en hoe de moeder ervoor kan gaan zorgen dat de onveilige situatie van april 2020 niet nogmaals gaat voorkomen. Momenteel is het nog te vroeg om ervan uit te kunnen gaan dat de opvoedsituatie bij de moeder voldoende veilig is voor [kind 1] en [kind 2] , aldus de raad.
5.6
De gezinshuisouder heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat [kind 1] en [kind 2] zich op dit moment goed ontwikkelen en met sprongen vooruit gaan. Zij gaan naar speciaal onderwijs en zullen binnenkort starten met traumatherapie. De gezinshuisouders ervaren de samenwerking met de moeder als prettig. De moeder is betrokken, leergierig en leerbaar. De samenwerking met de vader is wisselend, aldus de gezinshuisouder.
Beoordeling
5.7
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken en uit de zitting in hoger beroep is onder meer het volgende gebleken. De ouders hebben een problematische relatie gehad, waarin onder andere sprake is geweest van (ernstig) huiselijk geweld. Met name [kind 1] is daarvan getuige geweest. In april 2020 is, toen tijdens de coronapandemie de hulpverlening in het gezin uit beeld was, een crisissituatie bij de moeder thuis ontstaan. De moeder raakte overbelast en heeft [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] gedurende ten minste 24 uur alleen gelaten, in de woning die zwaar vervuild was. [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] zijn toen met spoed uithuisgeplaatst. Sinds juni 2021 verblijven [kind 1] en [kind 2] in het huidige gezinshuis. Uit de rapportage van het gezinshuis van januari 2022 volgt dat zij zich daar positief ontwikkelen. Zij laten echter ook zorgelijk gedrag zien. [kind 1] wil de moederrol en de leiding in het gezin op zich nemen. Dit gedrag laat zij ook zien richting [kind 2] ; [kind 1] is eisend en dominant richting haar zusje. [kind 2] vindt het lastig om eigen verantwoordelijkheid te nemen, is afhankelijk en onzeker. De meisjes volgen op dit moment allebei speciaal onderwijs en zullen binnenkort starten met traumatherapie.
[kind 1] en [kind 2] zijn door de gebeurtenissen uit het verleden beschadigd. Hun opvoeding vraagt daarom (extra) veel van een opvoeder. Op dit moment krijgen [kind 1] en [kind 2] in het gezinshuis wat zij nodig hebben. De moeder heeft verklaard dat het sinds de crisissituatie in april 2020 beter met haar gaat en dat zij in haar leven inmiddels orde op zaken heeft gesteld. De band met de gezinshuisouders is goed en zij overleggen en communiceren op een respectvolle manier met elkaar. Ook de omgang met [kind 1] en [kind 2] verloopt goed. Dit zijn positieve ontwikkelingen, maar de moeder heeft op dit moment geen opvoedrol met betrekking tot [kind 1] en [kind 2] . Dit hof heeft in zijn beschikking van 3 augustus 2021 geoordeeld dat een TNHO nodig is om te kunnen beoordelen of het opvoedperspectief van [kind 1] en [kind 2] al dan niet bij de moeder ligt. Het heeft hierna bijna een jaar geduurd voordat de GI (in juni 2022) een aanvraag voor het TNHO bij Horizon heeft gedaan. Medio oktober 2022 heeft de moeder haar intake gesprek bij Horizon. Aan de hand van de uitkomsten van het TNHO zal het perspectief van [kind 1] en [kind 2] kunnen worden bepaald. Op dit moment is er echter nog onvoldoende zicht op de opvoedvaardigheden van de moeder en op de mogelijkheden voor een eventuele terugplaatsing van [kind 1] en [kind 2] . Het TNHO zal hieromtrent duidelijkheid moeten bieden en de uitkomsten daarvan dienen eerst te worden afgewacht. Beëindiging van de ondertoezichtstelling en van de uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] is dan ook niet aan de orde, totdat duidelijk is dat het risico op herhaling van de geconstateerde verwaarlozing als voldoende klein kan worden ingeschat en er sprake is van een voldoende veilige thuissituatie bij de moeder.
5.8
Het hof is op grond van al hetgeen hierboven is overwogen van oordeel dat de gronden voor verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en thans nog steeds aanwezig zijn. Verlenging van de uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] is in het belang van hun verzorging en opvoeding nog steeds noodzakelijk. Het verzoek van de moeder in hoger beroep zal daarom worden afgewezen en de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.
5.9
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.E. Buitendijk, J. Kloosterhuis en P.J.W.M. Sliepenbeek in tegenwoordigheid van mr. F. de Jongh, als griffier en is op 8 november 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.