Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is onder meer het volgende gebleken. [kind 1] en zijn twee oudere zussen komen uit een zorgelijke en onveilige thuissituatie. De moeder heeft een lange hulpverleningsgeschiedenis met haar gezin. In april 2020 is, toen tijdens de coronapandemie de hulpverlening in het gezin was weggevallen, een crisissituatie bij de moeder thuis ontstaan. De moeder raakte overbelast en heeft [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] alleen gelaten gedurende ten minste 24 uur, in de woning die zwaar vervuild was. Hierdoor heeft zij haar kinderen ernstig in gevaar gebracht. [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] zijn toen met spoed uithuisgeplaatst. [kind 1] was ten tijde van deze spoeduithuisplaatsing twee jaar en 8 maanden oud. Sinds januari 2021 woont [kind 1] in het huidige pleeggezin. In het pleeggezin en op school heeft hij gedragsproblemen, zoals agressie, laten zien. Ook heeft hij moeite met het reguleren van zijn emoties. Momenteel gaat het beter met [kind 1] , maar hij heeft, zoals ook de raad ter zitting heeft verklaard, nog steeds gedragsproblematiek, waarvoor hij binnenkort therapie zal krijgen.
De moeder lijkt de afgelopen periode een positieve ontwikkeling te hebben doorgemaakt. Zo heeft zij onder andere hulp geaccepteerd van Actiezorg, heeft zij de GGZ geconsulteerd en hulp gezocht bij Mee & de Weering. Ook heeft zij een online opvoedcursus gevolgd bij Triple P. De moeder heeft in het verleden de veiligheid van de kinderen echter onvoldoende kunnen garanderen en op dit moment is onvoldoende duidelijk hoe groot het risico is dat de ernstige situatie van april 2020 zich in de toekomst opnieuw zal kunnen voordoen. Ook is er thans nog onvoldoende zicht op de opvoedvaardigheden van de moeder. Onder andere op deze punten dient eerst duidelijkheid te worden verschaft, alvorens kan worden beoordeeld of het opvoedperspectief van [kind 1] nog bij de moeder kan liggen. Dit hof heeft bij beschikking van 3 augustus 2021 gesignaleerd dat de vroegtijdige beëindiging van het TNHO ten behoeve van [kind 1] onvoldoende was onderbouwd. Daarbij is door het hof overwogen dat het zonder een nader onderzoek niet duidelijk is waarom het opvoedperspectief van [kind 1] niet meer bij de moeder ligt en meer in het bijzonder welke problemen de moeder heeft met het oog op de opvoeding en verzorging van [kind 1] en of daar een oplossing voor is. Deze overweging heeft dit hof herhaald in zijn beschikking van 14 december 2021, toen ter zitting bleek dat nader onderzoek op dat moment nog niet had plaatsgevonden.
De GI heeft in de onderhavige procedure ter zitting verklaard dat [kind 1] niet is meegenomen in het onlangs door hen ingezette TNHO ten behoeve van [kind 2] en [kind 3] , omdat [kind 1] erg jong was ten tijde van de uithuisplaatsing, hij nu in een perspectief biedend pleeggezin woont en een dergelijk onderzoek hem zou kunnen ontregelen. Het hof volgt de GI niet in dit standpunt en is met de raad van mening dat het in het belang is van [kind 1] om hem wel te betrekken bij voornoemd onderzoek, zodat duidelijk wordt of het opvoedperspectief van [kind 1] wel of niet bij de moeder kan liggen. De GI heeft in dit verband onvoldoende onderbouwd waarin een mogelijke ontregeling van [kind 1] , indien hij ook wordt betrokken in een TNHO, precies zou zijn gelegen en hoe groot het risico daarop is. Bovendien is het hof, met de raad, van mening dat het in het belang van [kind 1] is dat hij op latere leeftijd inzicht kan krijgen in de keuzes die momenteel over hem worden gemaakt en dat het voor hem moeilijk te begrijpen zal zijn dat voor zijn zussen wel een TNHO werd uitgevoerd, maar voor hem niet. Het belang van een onderzoek naar het perspectief van [kind 1] door middel van een TNHO weegt onder al deze omstandigheden dan ook zwaar.
Dit alles betekent niet dat terugplaatsing van [kind 1] bij de moeder op dit moment aan de orde kan zijn. [kind 1] heeft een stabiele woonplek in het pleeggezin en heeft naast rust ook veel zorg en begeleiding nodig en onduidelijk is nog of de moeder in staat is om hem dit te bieden. En zelfs als de moeder daartoe in staat is, dan nog zal moeten worden onderzocht of het in het belang is van [kind 1] om terug te worden geplaatst. De uitkomsten van het TNHO zullen hieromtrent duidelijkheid moeten bieden.
Het hof is op grond van al het voorgaande van oordeel dat de gronden voor verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en ook nu nog aanwezig zijn. Het verzoek van de moeder in hoger beroep zal daarom worden afgewezen en de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.