3.5Uit de wet, de parlementaire geschiedenis en de jurisprudentie blijkt dat van ernstige verwijtbaarheid van werkgever of werknemer slechts in uitzonderlijke gevallen sprake is. Van een dergelijke uitzonderlijke situatie is hier geen sprake, zowel niet ten aanzien van [appellant] als ten aanzien van Go Gracht.
Ernstige verwijtbaarheid [appellant] ? (artikel 7:673 lid 7 sub c BW)
3.6.1Het hof is van oordeel dat [appellant] weliswaar verwijtbaar heeft gehandeld – waarbij zoals hierna zal worden uiteengezet in het midden kan blijven of dit ontbinding op de e-grond rechtvaardigt – maar dat dit handelen, mede gelet op de omstandigheden waarin [appellant] opereerde, niet kan worden aangemerkt als ernstig verwijtbaar handelen. Vast staat dat Franssen – zonder dit expliciet aan zijn leidinggevenden, (leden van) de Raad van Commissarissen te hebben gemeld dat wel hier anderszins toestemming voor te hebben gekregen - ten behoeve van zichzelf en zijn gezinsleden dan wel zijn partner, geschenken (in de vorm van privé vluchten en een voor hem – vrijwel – kosteloos verblijf in luxe hotels; beiden hierna ook ‘reizen en verblijven’ genoemd) heeft aangenomen van een ten opzichte van hem ondergeschikte ( [naam 2] ) en dat deze ondergeschikte ten laste van Go Gracht gefraudeerd heeft voor een bedrag van ongeveer € 2,5 miljoen.
3.6.2Go Gracht heeft gemotiveerd gesteld dat de waarde van de betreffende reizen en verblijven een bedrag van € 282.500,- betreft. Go Gracht heeft daartoe verwezen naar het door [bedrijf 1] opgestelde rapport, waarin deze kosten zijn gespecificeerd. [appellant] heeft het door Go Gracht genoemde bedrag betwist en aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van de werkelijke waarde van deze reizen en verblijven. Hij verkeerde in de veronderstelling, zo betoogt [appellant] , dat de reizen en verblijven geen (economische) waarde hadden, aangezien [naam 2] tegen hem had gezegd dat [naam 2] – vanwege het hebben geïnvesteerd in de organisatie die deze reizen en verblijven verzorgde – recht had op een aantal vluchten per jaar, en dat dit recht zou vervallen indien ze niet op het einde van het jaar zouden zijn opgenomen.
3.6.3Het hof oordeelt hierover als volgt. [appellant] heeft niet weersproken dat, wat er ook zij van zijn betoog over het vervallen van de vluchten indien niet opgenomen, dit niet verklaart waarom hij de (kostbare) hotelboekingen dan accepteerde. [appellant] uitleg over het vervallen van de vluchten is ook niet plausibel, gelet op het gebruik maken van privé vluchten in augustus 2020, dat wil zeggen op een moment dat nog helemaal niet te voorzien was dat er dat jaar vluchten ‘over zouden blijven’. Dus al zou [appellant] het verhaal van [naam 2] over het vervallen van de vluchten hebben geloofd: [appellant] had daar niet in mogen geloven. Dat is verwijtbaar. Doch ook wanneer [appellant] wel mocht hebben gemeend dat de hem aangeboden reizen en verblijven geen economische waarde vertegenwoordigden, dan nog had hij hiervan melding moeten maken en hiervoor toestemming moeten vragen aan zijn leidinggevenden. Het accepteren van dergelijke geschenken zou er immers toe kunnen leiden dat hij [naam 2] , zijn ondergeschikte, de vrije teugel zou laten en diens financiële reilen en zeilen onvoldoende zou onderzoeken. [appellant] moet zich daar ook van bewust zijn geweest, want hij schreef [naam 2] op 26 november 2015, nadat deze had aangeboden dat [appellant] en diens gezin per privé vlucht naar Londen mochten: “
Hoe kom ik ooit weer bij je uit het krijt?” [appellant] stelt dat velen binnen het bedrijf, waaronder commissaris [naam 3] , ervan op de hoogte waren dat [naam 2] gebruik maakte van privé vluchten, maar [appellant] heeft niet voldoende gemotiveerd gesteld dat zijn leidinggevenden ervan op de hoogte waren dat aan hem, [appellant] , de hierboven genoemde reizen en verblijven – meer in het bijzonder de reizen en verblijven naar en in Abu Dhabi - kosteloos verstrekt waren. Evenmin heeft [appellant] hiervan concreet bewijs aangeboden. Daarentegen had [naam 2] hem in september 2015 verzocht het krijgen van de reizen en verblijven “
voor ons te houden aangezien het binnen Spliethoff verkeerd geïnterpreteerd kan worden”. Dat had bij [appellant] het besef moeten doen ontstaan dat [naam 2] hem een gunst wilde verlenen, waartegenover dan enigerlei vorm van verwachte wederdienst (bijvoorbeeld in de vorm van minder strikt controleren van de handel en wandel van [naam 2] ) kon komen te staan.
De reizen en verblijven betroffen diverse vluchten met privé vliegtuigen naar Londen en Abu Dhabi, als ook verblijf in Abu Dhabi in luxe hotels gelegen aan de locatie waar de Grand Prix op dat moment plaatsvond. [appellant] had moeten beseffen dat dergelijke reizen en verblijven zeer kostbaar zijn. Hij heeft slechts in algemene termen aangevoerd dat deze waarde slechts enkele honderden euro’s bedroeg en dat Spliethoff enkele jaren daarvoor een Fokker 50 had gechartered voor een groep van vijftig personen om op en neer naar Polen te vliegen en dat dat toen slechts € 20.000,- had gekost. [appellant] heeft zijn standpunt niet verder onderbouwd met, bijvoorbeeld, de verklaring van een andere organisator van dergelijke reizen. Aldus gaat het hof ervan uit dat de betreffende reizen en verblijven een economische waarde hadden van € 282.500,-, als ook dat [appellant] dat had behoren te beseffen.
Al met al valt het [appellant] te verwijten dat hij de door [naam 2] aangeboden kostbare reizen en verblijven telkens heeft geaccepteerd zonder dit met zijn leidinggevende te bespreken.
3.6.4Go Gracht heeft gesteld dat [appellant] tekort is geschoten in het uitoefenen van controle op de gedragingen van [naam 2] , en dat dit mede heeft bijgedragen aan het door [naam 2] verduisteren van ongeveer € 2,5 miljoen en dat zulks invloed heeft op het aan [appellant] te maken verwijt. [appellant] stelt in hoger beroep dat hij niet op de hoogte was van de door [naam 2] gepleegde fraude noch dat hij daarvan op de hoogte kon zijn, en voorts dat het accepteren van de betreffende reizen en verblijven ook geen invloed heeft gehad op het door [naam 2] kunnen plegen van fraude. [appellant] wijst er daarbij op dat in het rapport van [bedrijf 1] staat dat niet is komen vast te staan dat [appellant] van de betreffende door [naam 2] gepleegde fraude op de hoogte was.
3.6.5Het hof overweegt als volgt. De door [naam 2] gepleegde fraude heeft betrekking zowel op het overboeken van gelden van vennootschappen die behoren tot of in verband staan met de Spliethoff Groep, naar rekeningen van derden (en waarvan [naam 2] dan direct of indirect voordeel had) als ook op het door [naam 2] doen van uitgaven met de bedrijfs-creditcard ten behoeve van, kort gezegd, privé doeleinden. Nadat gebleken was dat [naam 2] een handtekening van KPMG had vervalst is eerst de hierboven genoemde creditcard fraude uitgekomen, en daarna de daarvoor genoemde overboekingen. [appellant] heeft zelf tegenover de commissarissen erkend, dat bij alerter handelen – ook van zijn kant -, de creditcard fraude eerder had kunnen worden ontdekt. Dat betekent dat wanneer dat gebeurd was, ook eerder onderzoek had kunnen plaatsvinden naar de andere overboekingen, en ook die fraude eerder ontdekt had kunnen worden. Het mag zo zijn dat die fraude moeilijk helemaal voorkomen had kunnen worden, maar door het gebrekkige toezicht door [appellant] kon langer, en daarmee voor een hoger bedrag, worden gefraudeerd, dan bij een alerter optreden. Hier komt bij dat van het totale gefraudeerde bedrag (€ 2,5 miljoen) een substantieel deel (€ 282.000,-, dus meer dan 10%) is aangewend ten behoeve van [appellant] . Ook ten aanzien van het tekortschieten in zijn controletaken is [appellant] een verwijt te maken.
3.6.6Anders dan de kantonrechter is het hof niet van oordeel dat dit gedrag van [appellant] een ‘ernstig verwijtbaar handelen of nalaten’ betreft in de zin van artikel 7:673 lid 7 sub c BW. De gemotiveerde stelling van [appellant] dat hij niet op de hoogte was van de fraude van [naam 2] is door Go Gracht niet betwist. Niet gesteld of gebleken is dat [appellant] er willens en wetens aan heeft bijgedragen dat [naam 2] fraude zou plegen en dat hij, [appellant] , daarvan zou profiteren. Het hof gaat er veeleer van uit dat [appellant] ten dezen nalatig dan wel zeer naïef heeft gehandeld en ook heeft kúnnen handelen. Uit de stukken is niet gebleken dat [appellant] , in de twaalf jaar dat hij CFO was, door zijn leidinggevende erop is aangesproken dat hij onvoldoende toezicht hield op het financiële vlak en dat hij de teugels minder moest laten vieren jegens zijn ondergeschikten, zoals [naam 2] . Ook is niet gesteld of gebleken dat Go Gracht aan het bestaan van de in 2.5 genoemde Code of Conduct (veel) aandacht heeft besteed. Bij e-mail van 10 juni 2020 is aan [appellant] meegedeeld in welke mate van hem verwacht werd ‘in control’ te zijn over financiële kwesties. Dit schept het beeld dat [appellant] in al die jaren als CFO qua financieel toezicht veel ruimte is gegund, waar hij kennelijk ook gebruik van heeft gemaakt. Gelet op deze bedrijfscultuur valt de nalatigheid van [appellant] waar het betreft het toezicht op de financiële handel en wandel van [naam 2] wel als verwijtbaar maar niet als ernstig verwijtbaar aan te merken.
3.6.7De conclusie is dat grief 3 in principaal appel slaagt en dat [appellant] recht heeft op een transitievergoeding. De door hem voor het eerst in hoger beroep verzochte verklaring voor recht zal dan ook worden toegewezen. Daarmee heeft [appellant] ook geen belang meer bij grief 4 in principaal appel. Hij heeft gesteld dat de transitievergoeding € 363.660,58 bruto bedraagt. Dat bedrag is door Go Gracht niet betwist. Het hof heeft ook geen redenen te veronderstellen dat dit bedrag onjuist is becijferd. Het zal daarom worden toegewezen, met de verzochte wettelijke rente hierover vanaf 1 december 2021.
3.6.8Nu [appellant] recht heeft op een transitievergoeding en hij zelf erkent dat de arbeidsovereenkomst beëindigd dient te blijven heeft [appellant] geen belang bij de grieven 1 en 2 in principaal appel en kan in het midden blijven of de kantonrechter de arbeidsovereenkomst terecht op de zogenaamde e-grond heeft ontbonden, dan wel dat dit op de g-grond had kunnen geschieden.
Ernstig verwijtbaarheid Go Gracht? (artikel 7:671b lid 9 sub c BW)