Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
I
primair
primair en (meer, meest) subsidiair
2.Feiten
3.Beoordeling
grief 1betoogt [appellant] het volgende. Het is een feit van algemene bekendheid dat elke bewoner van een woning bergruimte nodig heeft. Uit de verklaringen van [naam 3] en [naam 4] volgt dat [appellant] vanaf de aanvang van de bewoning gebruik maakte van de zolderruimte aan de voorzijde van het pand. Uit de verklaringen van [naam 3] , ook zijn aanvullende schriftelijke verklaring, volgt bovendien dat hij in 2003 expliciet aan [appellant] heeft gemeld dat er zolderruimte behoort tot de gehuurde woning en dat hij hem zelfs heeft geholpen met het sjouwen van spullen naar de zolder. [naam 5] respecteerde het gebruik van de zolderruimte door [appellant] . Verder weegt mee dat ook bij het taxatieverslag van de Dienst Belastingen staat omschreven dat bij de woning een zolderruimte hoort, dat uit de splitsingsakte van 19 december 1999 blijkt dat de verdiepingen zijn verkocht inclusief bijbehorende zolderbergingen en dat volgens [naam 3] alle woningen werden verhuurd inclusief de zolderbergingen toen hij het pand kocht.
grief 2. Als de omvang van de zolderruimte onduidelijk was had de kantonrechter dat op grond van de aanvullende werking van de goede trouw kunnen vaststellen. Dat daarover in de huurovereenkomst niets staat was destijds zo gebruikelijk dat dat geen contra-indicatie is.
grieven 3, 5 en 6zien op rechtsoverweging 7 van het tussenvonnis (grief 5 bevat een verschrijving: voor ‘eindvonnis’ moet ‘tussenvonnis’ worden gelezen). Volgens [appellant] is hetgeen de kantonrechter daar heeft overwogen om diverse in de grieven aangevoerde redenen onjuist. De grieven falen reeds omdat [appellant] er ten onrechte vanuit gaat dat de kantonrechter hier haar eigen overwegingen geeft. De rechtsoverweging houdt echter slechts de (correcte) weergave van het standpunt van [geïntimeerde] in.
grief 8(voor het overige) voert [appellant] aan dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat [geïntimeerde] gemotiveerd heeft betwist dat het door [appellant] in gebruik genomen gedeelte van de zolder tot het gehuurde behoort door onder meer aan te voeren dat niet in de huurovereenkomst staat vermeld dat ook een opslagruimte op zolder deel uitmaakt van het gehuurde. Hij licht dit als volgt toe. Bij de uitleg van de huurovereenkomst moet de Haviltex maatstaf gelden. Dat gebruik van de zolderruimte niet apart in de huurovereenkomst staat is in [plaats] niet ongebruikelijk. De oorspronkelijk verhuurder heeft meermalen verklaard dat die zolderruimte er wel bij hoorde. De rechtsopvolgend verhuurder had een onderzoeksplicht om te verifiëren welke ruimte feitelijk werden gehuurd door [appellant] , te meer nu uit de leveringsakte duidelijk blijkt dat hij de verdieping op 1 hoog een zolderberging hoort en dat de zolderbergingen reeds verhuurd waren ten tijde van de overdracht. [geïntimeerde] moest stellen en bewijzen dat [naam 5] huurder was van de zolderruimte, nu hij dit als een bevrijdend verweer presenteert. Verder geldt dat als sprake zou zijn van botsende huurrechten dit niet langer relevant is omdat de huurovereenkomst met [naam 5] is geëindigd.
Bij het huren van de [adres 2] hoort een zolderberging. Daar de heer [naam 5] de zolder achter heeft is de voorkant van de zolder altijd voor de eerste verdieping geweest. Ik heb [appellant]huurder van de [adres 2] + zolderberging dan ook aangeraden een afscheiding te bouwen om er een slaapkamer van te maken. E.e.a. heb ik ook zo met de heer [geïntimeerde] tel besproken op vrijdag 15-4-2016. [appellant] heeft bij zijn huur meteen gebruik gemaakt van zijn opslag en de heer [naam 5] heeft hem daarbij kastruimte bezorgd.
[naam 5] had de kamer aan de achterkant van de zolder, er waren drie ruimtes, zo stond dat ook ingedeeld op de kadastrale tekening. [appellant] kreeg het voorste deel van de zolder (…). Het kan zijn dat [naam 5] gebruik maakte van de hele zolder (…) ik kan mij herineeren dat er voorheen ook wel gazen afscheidingen waren. Toen [appellant] de woning betrok, heb ik hem geholpen om zaken van hem op zolder te plaatsen. Het was toen niet zo dat [naam 5] de hele zolder gebruikte. Dit moet geweest zijn rond 2004 of 2005.
Ik herinner me nog goed dat ik [appellant] heb geholpen met het sjouwen van spullen naar de zolderruimte, waar ik hem ook heb laten zien waar hij zijn spullen kon neerzetten aan de voorkant van de zolder. Wanneer dat precies was weet ik niet meer, rond de periode dat [appellant] de woning betrok en toen zijn werkgever [naam 13] nog de huur aan mij betaalde. In 2005 kreeg [appellant] een schriftelijk huurcontract, voor mij veranderde er niet veel (…). Volgens mij waren er gazen afscheidingen toen ik het pand kocht (…). In elk [naam 5] hoorden alle zolders bij de huurders toen ik het pand kocht.
eerste griefin incidenteel appel houdt in dat de kantonrechter ten onrechte de primaire vordering betreffende de contractuele boete heeft afgewezen omdat het boetebeding in de overeenkomst een oneerlijk beding zou zijn. [geïntimeerde] licht toe dat de boete gelimiteerd is tot € 25,- per dag en dat het in de invloedssfeer van de huurder ligt of en hoelang een boete wordt verbeurd. Daarom is het beding volgens hem niet oneerlijk. Omdat [appellant] sinds het vonnis van de kantonrechter van 10 november 2020 het feitelijk gebruik van de zolder heeft gestaakt komt de boete neer op 1.095 kalenderdagen à € 25,- per dag, zijnde € 27.375,-.
grief 2in incidenteel appel betoogt [geïntimeerde] dat de in eerste aanleg subsidiair gevorderde vergoeding voor het onrechtmatig gebruik van de zolderruimte ten onrechte door de kantonrechter is afgewezen. Volgens [geïntimeerde] heeft de kantonrechter die vordering helemaal niet behandeld. De gevorderde vergoeding is volgens [geïntimeerde] redelijk en gebaseerd op de besparing die [appellant] heeft gerealiseerd door zelf geen opslagruimte te hoeven huren. De schadebegroting loopt parallel aan de schadebegroting op grond van artikel 6:104 BW en is gelijk aan het onrechtmatig genoten voordeel. In elk [naam 5] had de schade door de kantonrechter moeten worden begroot of geschat. Uit de overgelegde productie op dit punt valt te concluderen dat het huren van een opslagunit van 18 m3 € 119,- per maand kost. Het door [appellant] afgescheiden deel van de zolder is nog groter, te weten ongeveer 42 m3. Opslagruimte van dergelijke afmetingen kost