ECLI:NL:GHAMS:2022:3193

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 november 2022
Publicatiedatum
10 november 2022
Zaaknummer
000754-22 (530 Sv)
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vergoeding van kosten rechtsbijstand in strafzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, van 19 april 2022. De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. W. Hendrickx, had verzocht om vergoeding van kosten voor rechtsbijstand in verband met een strafzaak. Het verzoek was gebaseerd op artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank had het verzoek afgewezen, met de motivering dat de appellant de kosten aan zijn eigen gedrag had te wijten. De appellant had in een eerdere strafzaak een boete openstaan en was aangehouden na een doorzoeking van zijn auto, waarbij drugs werden aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de doorzoeking rechtmatig was en dat er geen gronden van billijkheid waren voor het toekennen van een vergoeding.

In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld. De advocaat-generaal steunde de beslissing van de rechtbank. De appellant voerde aan dat de doorzoeking onrechtmatig was en dat er geen redelijk vermoeden van schuld was. Het hof heeft echter geen nieuwe inzichten verkregen en oordeelde dat de rechtbank op goede gronden had beslist. Wel heeft het hof, in tegenstelling tot de rechtbank, geoordeeld dat er gronden van billijkheid waren voor het toekennen van een vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand in de verzoekschriftprocedure in eerste aanleg, ter hoogte van € 680,00. De beschikking van de rechtbank werd in dat opzicht vernietigd, maar voor het overige werd de beschikking bevestigd. De appellant kreeg de vergoeding toegekend, die verrekend zou worden met een openstaand bedrag bij het CJIB.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummer(s): 000754-22 (530 Sv)
parketnummer in eerste aanleg: 15-026700-20
Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer van de rechtbank Noord-Holland locatie Alkmaar van 19 april 2022 op het verzoekschrift op de voet van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker01] ,
geboren op [geboortedatum01] 1974 te [geboorteplaats01]
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat, mr. W. Hendrickx,
Muntkade 1, 3531 AK te Utrecht.

1.Procesverloop

Het hoger beroep is op 21 april 2022 ingesteld door de verzoeker (hierna de appellant).
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 25 oktober 2022 de advocaat-generaal ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. De appellant en zijn advocaat zijn niet in raadkamer verschenen.

2.Inhoud van het verzoek

Het verzoek strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ter zake van:
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 865,76;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure in eerste aanleg ten bedrage van € 680,00;

3.Beoordeling

Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
Het inleidende verzoek is tijdig ingediend.
De strafzaak met voormeld parketnummer is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Ad a en ad b
De rechtbank heeft de verzochte vergoeding ex artikel 530 Sv afgewezen en dit als volgt gemotiveerd:
Op 10 september 2019 omstreeks 20.30 ziet verbalisant [verbalisant01] dat de bestuurder van de Seat Toledo zijn richtingaanwijzer niet gebruikt. De verbalisant trekt het kenteken na en ziet dat op naam van de gebruiker van de auto, de verzoeker, een boete open staat ter hoogte van 1.947 euro. Verbalisant geeft de verzoeker een stopteken.
Verbalisant [verbalisant01] relateert als volgt:
Ondertussen heb ik, verbalisant [verzoeker01] met zijn bovengenoemde antecedenten geconfronteerd. Ik vroeg hem of ik op vrijwillige basis mocht fouilleren. Ik zag dat hij op eigen initiatief met zijn armen verspreid ging staan en ik hoorde hein ‘Ja, ga je gang man. Ik heb niets bij mij” zeggen. Ik heb [verzoeker01] onderworpen aan fouillering en niets ter zake aangetroffen. Vervolgens vroeg ik aan [verzoeker01] of ik op vrijwillige basis zijn Seat mocht doorzoeken. Ik hoorde hem zeggen: ‘Ja tuurlijk man. Het is troep maar, ga je gang” zeggen.
Ook tijdens zijn verhoor als verdachte verklaart de verzoeker:
Ik zei van als je in mijn auto wilt kijken dan mag dat. Hij had het niet gevraagd.
In de auto worden vervolgens diverse telefoons en attributen aangetroffen die in verband worden gebracht met drugshandel, waarna de verzoeker daarvoor is aangehouden. Bij de insluitingsfouillering van de verzoeker worden drie wikkels met, naar later blijkt, 0,7 gram cocaïne aangetroffen. De verzoeker geeft aan dat deze wikkels voor eigen gebruik waren. Voor het bezit hiervan is de verzoeker op 19 februari 2020 een strafbeschikking van € 300,00 opgelegd.
De rechtbank concludeert dat uit het dossier blijkt dat door de verzoeker toestemming is verleend voor doorzoeking van de auto. Een rechtmatigheidsverweer zal reeds om die reden niet slagen, zodat van eventuele bewijsuitsluiting (verboden vrucht) geen sprake is.
Uit de brief van de officier van justitie van 11 november 2021 blijkt dat de officier van justitie bij zijn beslissing over te gaan tot sepot heeft meegewogen dat de verzoeker door het gebeurde of de gevolgen daarvan is getroffen. Daar mag de verzoeker tevreden mee zijn.
Onder deze omstandigheden is de rechtbank echter van oordeel dat de kosten van rechtskundige bijstand voor rekening van de verzoeker dienen te blijven; hij heeft deze kosten aan zijn eigen gedrag te wijten.
De rechtbank zal het verzoek daarom afwijzen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank op goede gronden het verzoek heeft afgewezen en dat het hoger beroep dan ook moet worden afgewezen. Volgens de advocaat-generaal is het zo evident dat geen gronden van billijkheid zijn voor toekennen van een vergoeding, dat ook de forfaitaire vergoeding moet worden afgewezen.
Namens de appellant is – per e-mailbericht van 25 oktober 2022 - aangevoerd dat wordt gepersisteerd bij hetgeen in eerste aanleg is aangevoerd, namelijk dat aan het toekennen van een vergoeding niet in de weg mag staan dat het openbaar ministerie heeft gekozen de zaak te seponeren, ondanks de eerder uitgevaardigde strafbeschikking, waartegen verzet is gedaan. Er was geen sprake van een redelijk vermoeden van schuld en de doorzoeking van de auto van de verzoeker was onrechtmatig, hetgeen tot vrijspraak zou moeten leiden als de zaak op zitting had gestaan. In dat geval zou geen veroordeling van de verzoeker zijn gevolgd en een vergoeding van de kosten die zijn gemaakt voor rechtsbijstand zijn dan redelijk.
Het onderzoek in raadkamer in hoger beroep heeft het hof niet tot nieuwe inzichten gebracht. Het hof is van oordeel dat beslissing van de rechtbank juist is en op goede gronden berust en verenigt zich met de beschikking waarvan beroep. Het hof acht -net zoals de rechtbank- geen gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van een vergoeding voor kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak met voormeld parketnummer. Het hof acht wel -anders dan de rechtbank- gronden van billijkheid aanwezig voor een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure in eerste aanleg ten bedrage van € 680,00. In zoverre zal de beschikking worden vernietigd.

4.Beslissing

Het hof:
Vernietigt de beschikking waarvan beroep ten aanzien van de beslissing van de rechtbank met betrekking tot de forfaitaire vergoeding ex artikel 530 Sv.
Bevestigt de beschikking waarvan beroep voor het overige.
Kent op de voet van artikel 530 Sv uit ’s Rijks kas aan de appellant een vergoeding toe van € 680,00 (zeshonderdtachtig euro).
Bepaalt de verrekening van bovenstaand bedrag met de onderstaande geldsom:
CJIB-nummer openstaand bedrag verrekening
[nummer01] € 23.280,75 € 680,00
Wijst het meer of anders verzochte af.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan de appellant.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. F.A. Hartsuiker, P.F.E. Geerlings en R. Oude Breuil, in tegenwoordigheid van mr. M.E. de Waard als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 8 november 2022.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 680,00 (zeshonderdtachtig euro) op bankrekeningnummer [iban_nummer01] t.n.v. CJIB o.v.v. [nummer01] .
Amsterdam, 8 november 2022,
mr. F.A. Hartsuiker, voorzitter.