ECLI:NL:GHAMS:2022:3190

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 november 2022
Publicatiedatum
10 november 2022
Zaaknummer
000466-22 (530 Sv)
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van kosten van rechtsbijstand in verband met sepotbrief en strafzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. H.J.G. Dudink, verzocht om vergoeding van kosten van rechtsbijstand in verband met een sepotbrief die hij had ontvangen. De rechtbank had eerder de vergoeding afgewezen, omdat er geen strafzaak tegen de appellant was gevoerd en hij niet als verdachte was aangemerkt. De appellant had op 22 juni 2021 een sepotbrief ontvangen, maar de rechtbank concludeerde dat hij nooit als verdachte was aangemerkt en dat de kosten die hij had gemaakt niet voor vergoeding in aanmerking kwamen.

Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat de appellant niet als verdachte was aangemerkt en dat de sepotbrief een fout van het openbaar ministerie was. De kosten die de appellant had gemaakt voordat hij op de hoogte was van de sepotbrief werden niet vergoed. Echter, voor de kosten die na de sepotbrief waren gemaakt, heeft het hof geoordeeld dat er gronden van billijkheid aanwezig waren voor toekenning van een vergoeding. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en een vergoeding van € 1.449,26 toegekend aan de appellant, bestaande uit verschillende kostenposten voor rechtsbijstand.

De beslissing van het hof benadrukt het belang van correcte communicatie door het openbaar ministerie en de gevolgen van fouten in het strafproces voor de betrokkenen. De uitspraak is gedaan in de meervoudige raadkamer van het hof, waarbij de voorzitter mr. F.A. Hartsuiker de beschikking heeft ondertekend.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummer(s): 000466-22 (530 Sv)
parketnummer in eerste aanleg: 15-161804-21
Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer van de rechtbank Noord-Holland locatie Alkmaar van 30 maart 2022 op het verzoekschrift op de voet van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker01],
geboren op [geboortedatum01] 1984 te [geboorteplaats01] ,
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat, mr. H.J.G. Dudink,
Stolbergstraat 8, 2012 EP te Haarlem.

1.Procesverloop

Het hoger beroep is op 8 april 2022 ingesteld door de verzoeker (hierna de appellant).
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld proces-verbaalnummer en heeft op 25 oktober 2022 de advocaat-generaal en de advocaat van de appellant ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. De appellant is niet in raadkamer verschenen.

2.Inhoud van het verzoek

Het verzoek - zoals gewijzigd in raadkamer in hoger beroep - strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ter zake van:
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 4.368,54;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure in eerste aanleg ten bedrage van € 680,00;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure in hoger beroep ten bedrage van € 340,00.

3.Beoordeling

Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
Het inleidende verzoek is tijdig ingediend.
De strafzaak met voormeld parketnummer is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Ad a
De rechtbank heeft de verzochte vergoeding ex artikel 530 Sv afgewezen en dit als volgt gemotiveerd:
Op 28 januari 2020 werd er bij Meld Misdaad Anoniem een melding gedaan over de aanwezigheid van een mogelijke hennepkwekerij. Naar aanleiding van deze melding werd een onderzoek gestart. Op 6 april 2020 heeft de politie Noord-Holland op een locatie in IJmuiden een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen en ontmanteld. Daarmee is een misdrijf op heterdaad ontdekt. Uit onderzoek in het Kadaster bleek dat verzoeker eigenaar was van het desbetreffende pand. In het procesdossier (blz. 56) is vermeld dat er nog geen verdachten worden aangemerkt in het onderzoek. Uit het procesdossier volgt niet dat verzoeker op enig moment later als verdachte is aangemerkt of dat hij is verhoord door de politie.
Verzoeker heeft op 22 juni 2021 een brief ontvangen, waarin de officier van justitie hem meedeelt dat de zaak wordt geseponeerd. In de brief wordt geen reden van het sepot vermeld. Ter zitting daarnaar gevraagd kon de officier van justitie hét verzenden van de sepotbrief niet verklaren. Ook in haar dossier kwam verzoeker niet als verdachte voor. Verzoeker was zelf niet ter zitting verschenen om zijn verzoek toe te lichten. Wel was zijn advocaat aanwezig. Op de vraag van de rechtbank wanneer verzoeker als verdachte was aangemerkt of wanneer verzoeker door de politie was verhoord, deelde de advocaat mee dat uit de sepotbeslissing volgde dat zijn cliënt als verdachte was aangemerkt. Hij kon niet verklaren of de politie op enig moment contact met verzoeker zou hebben gehad. Wel stelde de advocaat dat hij processtukken had gehad, maar ook dat hij die misschien van de gemeente had ontvangen. Het ging hier om bedrijfsruimte die verzoeker aan verschillende bedrijven verhuurde. Mogelijk zou de wet Bibob worden toegepast. Verzoeker zou daardoor mogelijk grote schade kunnen oplopen.
Bij deze stand van zaken gaat de rechtbank ervan uit dat er nooit een strafzaak tegen verzoeker is geweest. De advocaat heeft ter zitting omstandig bepleit dat hij vele uren aan de zaak heeft besteed, omdat bij dit soort hennepzaken de gemeente vaak nog volgt met allerlei maatregelen. In de urenspecificatie van de advocaat van de verrichte werkzaamhéden leest de rechtbank bijvoorbeeld ook “Voortgang en gevolgen bedrijf en evt. plan van aanpak”. Dat mag allemaal zo zijn, maar dat zijn gevolgen van de huurovereenkomst die verzoeker had met zijn huurder, die in het gehuurde een hennepkwekerij exploiteerde. Dat is echter geen gevolg van het optreden van politie tegen verzoeker.
Naar het oordeel van de rechtbank staan de hiervoor vermelde werkzaamheden niet — en al helemaal niet rechtstreeks — in verband met een strafzaak tegen verdachte. Die was er niet. In de omstandigheden van dit geval is het wellicht goed geweest dat verzoeker zich al in een vroeg stadium voor advies tot een advocaat heeft gewend, maar de daardoor gemaakte kosten zijn geen kosten die door toedoen van de Staat zijn veroorzaakt. Die kosten komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking.
Het verzoek zal dus moeten worden afgewezen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het hoger beroep moet worden afgewezen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat geen sprake was van een strafzaak tegen de appellant, omdat hij niet als een verdachte aangemerkt is geweest. Dat de appellant een sepotbrief heeft ontvangen van het openbaar ministerie is een fout geweest.
Namens de appellant is gesteld dat hij wel als verdachte is aangemerkt, nu hij een sepotbrief heeft gekregen van het openbaar ministerie. De appellant heeft om die reden rechtsbijstand verzocht, hetgeen niet voor zijn rekening behoort te komen.
Het hof is van oordeel dat de kosten die zijn gemaakt voordat de appellant op de hoogte is geraakt van de sepotbrief van 22 juni 2021 niet voor vergoeding in aanmerking komen. Tegen de appellant was immers geen strafzaak en voor hem was niet kenbaar dat hij als een verdachte zou zijn aangemerkt. De appellant is niet bij de politie uitgenodigd voor verhoor en hem is enkel gevraagd informatie te verstrekken over zijn huurder, bij wie een hennepplantage is aangetroffen.
Met betrekking tot de kostenposten die dateren van na de sepotbrief van 22 juni 2021, namelijk die van 24 augustus 2021 en 26 augustus 2021, ligt dat anders. Het hof stelt vast dat het openbaar ministerie aan de appellant een sepotmededeling heeft gestuurd zonder grond, waarvan de advocaat-generaal heeft toegegeven dat het verzenden van die mededeling een fout is geweest. Het hof wil op grond van het voorgaande aannemen dat die kosten noodzakelijk zijn geweest, gelet op de fout die het openbaar ministerie heeft gemaakt.
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in de strafzaak ten bedrage van € 429,26.
Ad b
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure in eerste aanleg ten bedrage van € 680,00.
Ad c
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure in hoger beroep ten bedrage van € 340,00.

4.Beslissing

Het hof:
Vernietigt de beschikking waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Kent op de voet van artikel 530 Sv uit ’s Rijks kas aan de appellant een vergoeding toe van € 1.449,26 (duizend vierhonderdnegenveertig euro en zesentwintig cent).
Wijst het meer of anders verzochte af.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan de appellant.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. F.A. Hartsuiker, P.F.E. Geerlings en R. Oude Breuil, in tegenwoordigheid van mr. M.E. de Waard als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 8 november 2022.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 1.449,26 (duizend vierhonderdnegenveertig euro en zesentwintig cent) op bankrekeningnummer [iban_nummer01] t.n.v. Stichting Beheer Derdengelden Dudink & Starink advocaten o.v.v. [nummer01] .
Amsterdam, 8 november 2022,
mr. F.A. Hartsuiker, voorzitter.