ECLI:NL:GHAMS:2022:3186

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 november 2022
Publicatiedatum
9 november 2022
Zaaknummer
23-001014-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel op de Zuiderzeeweg te Amsterdam

Op 9 november 2022 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een verkeersongeval dat plaatsvond op 24 juli 2019 op de Zuiderzeeweg te Amsterdam, waarbij de verdachte, als bestuurder van een Volkswagen Caddy, frontaal in botsing kwam met een Toyota Aygo, bestuurd door het slachtoffer. De verdachte had de doorgetrokken streep overschreden en was op de rijstrook voor het tegemoetkomende verkeer terechtgekomen, wat leidde tot ernstig letsel bij het slachtoffer, waaronder bekkenfracturen en een sleutelbeenfractuur. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren en een rijontzegging van 6 maanden. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof tot de conclusie kwam dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend had gedragen, wat de oorzaak was van het ongeval. Het hof heeft de eerdere veroordeling bevestigd en de straffen gehandhaafd, waarbij het belang van verkeersveiligheid zwaarder woog dan de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft benadrukt dat de verdachte niet alleen de verkeersveiligheid in gevaar heeft gebracht, maar ook een grove inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, wiens leven door het ongeval ingrijpend is veranderd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001014-21
datum uitspraak: 9 november 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 april 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-070306-20 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1980,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
26 oktober 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte, zijn raadsvrouw, het slachtoffer en de advocaat van het slachtoffer naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 24 juli 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende over de Zuiderzeeweg, zich zodanig, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer01] ) zwaar lichamelijk letsel, in elk geval zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht, te weten onder meer een of meer fractu(u)r(en) aan / rond het bekken en/of een sleutelbeenfractuur en/of een buikwandruptuur,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Zuiderzeeweg, komende uit de richting van de IJburglaan en gaande in de richting van de Liergouw, terwijl hij ter plaatse (zeer) bekend was,
verdachte heeft, gekomen ter hoogte van de Schellingwouderbrug, een (plotselinge) stuurbeweging naar links gemaakt waardoor hij in strijd met artikel 76 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 de doorgetrokken streep op de rijbaan heeft overschreden en/of (nagenoeg geheel) op de rijstrook bestemd voor het hem tegemoetkomende verkeer is terechtgekomen en/of
verdachte heeft zich hierbij niet, althans niet tijdig en/of voldoende van vergewist dat de rijstrook voor het aan hem, verdachte, tegemoetkomende verkeer - alwaar onder meer [slachtoffer01] met zijn auto reed - vrij was van (enig) verkeer en/of
verdachte is vervolgens (frontaal) tegen de auto van [slachtoffer01] aangereden en/of aangebotst, waardoor aan voornoemde [slachtoffer01] vorenomschreven zwaar lichamelijk letsel, in elk geval zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht;
subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 juli 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende over de Zuiderzeeweg, zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op die weg werd veroorzaakt,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Zuiderzeeweg, komende uit de richting van de IJburglaan en gaande in de richting van de Liergouw, terwijl hij ter plaatse (zeer) bekend was,
verdachte heeft, gekomen ter hoogte van de Schellingwouderbrug, een (plotselinge) stuurbeweging naar links gemaakt waardoor hij in strijd met artikel 76 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 de doorgetrokken streep op de rijbaan heeft overschreden en/of (nagenoeg geheel) op de rijstrook bestemd voor het hem tegemoetkomende verkeer is terechtgekomen en/of
verdachte heeft zich hierbij niet, althans niet tijdig en/of voldoende van vergewist dat de rijstrook voor het aan hem, verdachte, tegemoetkomende verkeer - alwaar onder meer [slachtoffer01] met zijn auto reed - vrij was van (enig) verkeer en/of
verdachte is vervolgens (frontaal) tegen de auto van [slachtoffer01] aangereden en/of aangebotst.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, nu het hof tot een iets van het vonnis afwijkende bewezenverklaring komt.

Bewijsoverwegingen

Feiten en omstandigheden
Het hof gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden [1] .
Op 24 juli 2019 heeft op de Zuiderzeeweg te Amsterdam een frontale aanrijding plaatsgevonden tussen twee auto’s. De aanrijding vond plaats op de Schellingwouderbrug, alwaar de rijbaan in twee rijstroken is verdeeld. Eén rijstrook is bestemd voor het verkeer gaande in de richting van de IJburglaan en één rijstrook voor het verkeer gaande in de richting van de Liergouw. De rijbaan is door middel van een geleiderails gescheiden van de aan weerszijden gelegen fietspaden. Op de middenas van de rijbaan is een witte doorgetrokken streep aangebracht en aan de rechterzijde van beide rijstroken een witte kantmarkering.
De verdachte reed als bestuurder van zijn bestelauto, een Volkswagen Caddy, over de brug, komende uit de richting van de IJburglaan en gaande in de richting van de Liergouw. [2] Hij had deze route vele malen eerder gereden en was bekend met de situatie ter plaatse. [3] Het slachtoffer, [slachtoffer01] , reed in een personenauto, een Toyota Aygo, op de brug in de tegengestelde richting. Ter hoogte van het beweegbare gedeelte van de brug heeft de verdachte de doorgetrokken streep overschreden en is hij met zijn auto op de rijstrook bestemd voor het tegemoetkomende verkeer terecht gekomen. Als gevolg daarvan heeft tussen de auto’s van het slachtoffer en de verdachte een frontale aanrijding plaatsgevonden. Het slachtoffer heeft hierdoor ernstig letsel opgelopen en is naar het ziekenhuis vervoerd. [4]
Dat [slachtoffer01] als gevolg van het ongeval zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (verder: WVW) heeft opgelopen, staat niet ter discussie. Hij is naar het ziekenhuis vervoerd en gebleken is dat hij (onder meer) een slagaderlijke bloeding had, zijn bekkenkam op drie plaatsen was gebroken, zijn buikspieren waren losgescheurd aan de rechterzijde van zijn lichaam, zijn darmen zwaar waren gekneusd en zijn sleutelbeen was gebroken. [5] Ter terechtzitting in hoger beroep heeft het slachtoffer verklaard dat hij nog altijd niet is hersteld en nog geen drie dagen per week kan werken. [6]
Wel staat – primair – ter discussie of dit verkeersongeval te wijten is aan de schuld van de verdachte, in de zin van artikel 6 WVW.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan. Hij heeft aangevoerd dat de verdachte een aanmerkelijke verkeersfout heeft gemaakt door naar de andere weghelft te sturen en daar enige momenten te blijven rijden. Hij heeft niet gehandeld zoals van iemand in het algemeen in die verkeerssituatie mag worden verwacht, waardoor hij aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld. Dit levert schuld op als bedoeld in artikel 6 WVW. Er kan niet gesproken worden van een tijdelijke onoplettendheid.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte in een
split secondop de andere weghelft is beland en geen tijd meer had om daarop te reageren. Het enkel op de andere weghelft terechtkomen vormt, nu niet gebleken is dat de verdachte daarnaast nog een andere (verwijtbare) fout heeft gemaakt, onvoldoende basis voor de conclusie dat hij met een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid en/of oplettendheid heeft gehandeld. Ook is een alternatief scenario mogelijk, zo zou de verdachte een black-out kunnen hebben gehad of zou eventueel een hobbel in de weg het naar links uitwijken van de auto hebben kunnen veroorzaakt. In dat geval wordt afwezigheid van alle schuld bepleit. De verdachte dient daarom van het primair tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
Het oordeel van het hof
Bij de beoordeling of de verdachte, zoals hem primair wordt verweten, zich zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen, komt het aan op het geheel van zijn gedragingen, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Daarvoor zijn immers verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag, dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij op 24 juli 2019 op weg was naar huis. Hij was naar de sportschool geweest, had geen haast, reed niet te hard en was niet afgeleid. Hij heeft verklaard dat hij vaak over deze brug heeft gereden en dat het een weg is met twee rijbanen en een doorgetrokken streep. Op de brug kan je vanwege de geleiderails aan de zijkant van de brug geen kant op, aldus de verdachte. Hij heeft er geen verklaring voor dat hij met zijn auto op de verkeerde weghelft is terechtgekomen. Er waren volgens hem geen bijzonderheden of mankementen aan zijn auto. [7]
Twee getuigen hebben verklaard het ongeval te hebben gezien. Getuige [getuige01] reed achter de Volkswagen Caddy van de verdachte over de brug. Hij zag dat de weg voor hen vrijwel leeg was. Hij zag dat het voertuig van de verdachte een beetje afweek naar rechts en de getuige omschrijft dit als een schrikbeweging. Vervolgens zag hij dat het voertuig meer naar links ging richting de andere rijstrook, die voor het tegemoetkomend verkeer. Hij zag dat er op dat moment een tegemoetkomende auto kwam aanrijden, een Toyota (het hof begrijpt uit de context hier en hierna: een Toyota Aygo). Hij zag dat de Caddy frontaal op de Toyota botste. [8] Getuige [getuige02] reed achter de Toyota en zag een busje – het hof begrijpt: de auto van de verdachte – aankomen vanuit het tegemoetkomend verkeer. Het busje maakte plotseling een stuurbeweging naar links en reed op haar weggedeelte. Zij zag dat het busje met de voorzijde botste tegen de voorzijde van de Toyota. [getuige02] zag geen reden waarom het busje ineens op haar baan kwam rijden. [9]
Uit het onderzoek van de politie blijkt dat de politie geen bijzonderheden heeft waargenomen aan het remsysteem en het stuur van de auto van de verdachte. Ook is door de politie geconstateerd dat het wegdek vóór en ter plaatse van het ongeval geen oneffenheden vertoonde die van invloed waren of konden zijn op het ontstaan van het ongeval. [10] Tot slot was geen sprake van omstandigheden die het zicht ontnamen of van objecten die het zicht van de betrokken bestuurders hadden kunnen belemmeren. Het was droog en het ongeval vond plaats op klaarlichte dag. [11]
Op basis van de voornoemde feiten en omstandigheden stelt het hof vast dat het voertuig van de verdachte in aanmerkelijke mate de wegas heeft overschreden. De verdachte kan, of wil, niet verklaren waarom hij de manoeuvres naar rechts en links heeft gemaakt en waarom hij vervolgens niet direct heeft teruggestuurd. Hij is grotendeels op de rijstrook voor het tegemoetkomende verkeer terechtgekomen. Het gehele voertuig heeft de doorgetrokken middenstreep overschreden. Van een aanleiding of oorzaak voor deze overschrijding is niet gebleken. Niet is gebleken van een noodzaak in het verkeer om naar links uit te wijken, noch van een vorm van verontschuldigbare onmacht. De – eerst ter terechtzitting in hoger beroep – naar voren gebrachte stelling van de verdediging dat de verdachte mogelijk een black-out heeft gehad, wordt door het hof terzijde gesteld nu die niet met enig medisch stuk is onderbouwd en ook overigens niet aannemelijk is geworden. De stelling van de verdediging dat een hobbel in de weg het naar links uitwijken van de auto heeft kunnen veroorzaken, wordt weersproken door de reeds genoemde bevindingen van de politie dat het wegdek vóór en ter plaatse van het ongeval geen oneffenheden vertoonde die van invloed waren of konden zijn op het ontstaan van het ongeval. Het beroep op afwezigheid van alle schuld wordt derhalve verworpen.
De rechte weg bood goed uitzicht op tegenliggers; uit de verklaringen van de twee getuigen blijkt dat zij vanaf beide weghelften de tegenliggers konden zien aankomen. De verdachte heeft de personenauto van het slachtoffer dus goed kunnen waarnemen. Het ongeval vond plaats op een niet-ongevaarlijke weg, immers gold ter plaatse vanwege de doorgetrokken streep een inhaalverbod en stonden aan beide zijden van de weg geleiderails, waardoor men, in de woorden van de verdachte, geen kant op kon.
Hieruit volgt dat de verdachte, als bestuurder van een motorrijtuig, zich niet heeft gehouden aan de verplichting om zoveel mogelijk rechts te houden op een niet-ongevaarlijke plaats en op een gevaarlijk moment, te weten ten tijde van het naderen van een tegenligger, die voor de verdachte in ieder geval enige tijd goed zichtbaar moet zijn geweest, en dat het voertuig van de verdachte ver over de doorgetrokken streep op de wegas, op het weggedeelte voor het tegemoetkomende verkeer is terechtgekomen, waarop de verdachte niet heeft teruggestuurd. Dit, terwijl het de belangrijkste taak is van een automobilist en het tot zijn zorgplicht behoort, met name in een dergelijke situatie op een brug waarop geen enkele uitwijkmogelijkheid bestaat, om zijn auto op de eigen weghelft te houden. Het hof komt daarom tot de conclusie dat de verdachte niet, zoals de verdediging heeft betoogd, slechts kortstondig onoplettend is geweest, maar dat hij gedurende enige tijd zijn aandacht niet op de weg en het tegemoetkomende verkeer heeft gericht.
De verdachte heeft zich derhalve aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam gedragen. Het is aan zijn schuld, als bedoeld in artikel 6 WVW, te wijten dat het verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Het hof verwerpt de verweren en acht het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 24 juli 2019 te Amsterdam, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een auto, daarmee rijdende over de Zuiderzeeweg, zich zodanig aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend en onachtzaam heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, genaamd [slachtoffer01] , zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, te weten bekkenfracturen en een sleutelbeenfractuur en een buikwandruptuur,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Zuiderzeeweg, komende uit de richting van de IJburglaan en gaande in de richting van de Liergouw, terwijl hij ter plaatse zeer bekend was,
verdachte heeft, gekomen ter hoogte van de Schellingwouderbrug, een (plotselinge) stuurbeweging naar links gemaakt waardoor hij in strijd met artikel 76 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 de doorgetrokken streep op de rijbaan heeft overschreden en op de rijstrook bestemd voor het hem tegemoetkomende verkeer is terechtgekomen en
verdachte heeft zich hierbij niet vergewist dat de rijstrook voor het aan hem, verdachte, tegemoetkomende verkeer, alwaar onder meer [slachtoffer01] met zijn auto reed, vrij was van enig verkeer en
verdachte is vervolgens frontaal tegen de auto van [slachtoffer01] aangereden, waardoor aan voornoemde [slachtoffer01] vorenomschreven zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 6 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte, vanwege de gevolgen van het ongeval voor de verdachte zelf, geen straf dient te worden opgelegd. Subsidiair dient hem, vanwege de omstandigheid dat hij zijn rijbewijs voor zijn werk en privéleven nodig heeft, geen rijontzegging te worden opgelegd. Daarnaast heeft de raadsvrouw, meer subsidiair, verzocht dat de verdachte een geheel voorwaardelijke straf, dan wel een onvoorwaardelijke geldboete of taakstraf wordt opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een ongeval, waardoor het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De verdachte heeft niet alleen de verkeersveiligheid in gevaar gebracht, maar ook een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat het ongeval nog altijd zeer ingrijpende gevolgen heeft voor diens dagelijks leven.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straffen acht geslagen op straffen die voor soortgelijke feiten plegen te worden opgelegd en die hun weerslag vinden in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt voor het veroorzaken van een ongeval waarbij sprake is van aanmerkelijke schuld en het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel een taakstraf van
120 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 6 maanden genoemd. Deze straffen neemt het hof dan ook als uitgangspunt.
In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet het hof geen aanleiding om van voormelde straffen af te wijken. De verdachte heeft betoogd dat hij zijn rijbewijs nodig heeft om zijn kind naar school te brengen en voor zijn werk, waardoor een rijontzegging verstrekkende financiële gevolgen zou hebben. Het hof ziet hierin geen reden om de verdachte tegemoet te komen, nu het belang van de verkeersveiligheid zwaarder weegt dan het belang van de verdachte om een auto te mogen blijven besturen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de verdachte (ook) in de periode tussen de terechtzittingen in eerste aanleg en in hoger beroep geen blijk heeft gegeven van enig medeleven of empathie richting het slachtoffer, dat zou hebben kunnen bijdragen aan het verzachten van de gevolgen van zijn handelen. De ter terechtzitting gedane spijtbetuiging richting het slachtoffer was niet alleen veel te laat, maar vooral ook weinig overtuigend. Uit al het voorgaande volgt dat niet kan worden volstaan met een schuldigverklaring zonder strafoplegging, dan wel een geheel voorwaardelijke straf.
Het hof acht evenals de rechtbank, alles afwegende, een taakstraf van 120 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen, mr. M.M.H.P. Houben en mr. H.A. van Eijk, in tegenwoordigheid van mr. C.H. Sillen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 november 2022.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.In de hierop volgende voetnoten wordt telkens verwezen naar de bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden, waarin de relevante feiten en omstandigheden staan. Het gaat telkens om processen-verbaal die in de wettelijke vorm zijn opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, tenzij anders vermeld, met verwijzing naar de doorgenummerde pagina’s in het dossier. De bewijsmiddelen die geschriften betreffen als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, worden telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
2.Proces-verbaal Aanrijding misdrijf, p. 4 en Proces-verbaal Onderzoek plaats ongeval, p. 41.
3.De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 1 april 2021.
4.Proces-verbaal Aanrijding misdrijf, p. 4 en Proces-verbaal Onderzoek plaats ongeval, p. 41.
5.Proces-verbaal van verhoor slachtoffer, p. 23-24 en een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring van
6.De verklaring van het slachtoffer, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 26 oktober 2022.
7.De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 1 april 2021.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige01] , p. 17-18.
9.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige02] , p. 20-21.
10.Proces-verbaal Onderzoek plaats ongeval, p. 41 en p. 43.
11.Een geschrift, zijnde een Checklist Onderzoek plaats ongeval van de verkeersongevallenanalyse van 24 juli 2019, p. 64 en Proces-verbaal Onderzoek plaats ongeval, p. 44.