ECLI:NL:GHAMS:2022:3182

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 november 2022
Publicatiedatum
9 november 2022
Zaaknummer
23-002269-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake medeplegen van opzetheling van een Audi

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van twee tenlastegelegde feiten, maar het Openbaar Ministerie heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft vastgesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor het eerste feit, omdat het geen belang meer heeft bij een inhoudelijke behandeling. Het hof heeft zich vervolgens gericht op het tweede feit, dat betrekking heeft op het medeplegen van opzetheling van een Audi RS5. De verdachte heeft samen met twee medeverdachten de auto verworven en voorhanden gehad, terwijl zij wisten dat deze van misdrijf afkomstig was. Het hof heeft de bewijsvoering beoordeeld en geconcludeerd dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten. De verdachte is uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 75 dagen, waarbij rekening is gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze betrekking had op het eerste feit, dat niet meer aan de orde was.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002269-20
datum uitspraak: 10 november 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 28 september 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-728019-19 tegen:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12 november 2021, 12 oktober 2022 en 10 november 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het Openbaar Ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van het Openbaar Ministerie en van hetgeen de raadsman en de advocaat van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Omvang van het hoger beroep

Het Openbaar Ministerie heeft op 12 oktober 2020 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarvan beroep. Blijkens de appelschriftuur was het hoger beroep gericht tegen de vrijspraken voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde. Op 9 november 2021 heeft het Openbaar Ministerie per e-mail kenbaar gemaakt dat het Openbaar Ministerie het appel laat vallen voor zover dat is gericht tegen de vrijspraak van feit 1. Op de terechtzitting van 12 november 2021 heeft het Openbaar Ministerie dit herhaald.
Gelet op de inhoud van voornoemde e-mail en de mededeling ter zitting stelt het hof vast dat het Openbaar Ministerie geen belang meer heeft bij een inhoudelijke behandeling van het hoger beroep voor zover betrekking hebbend op feit 1. Nu ook overigens niet is gebleken van enig rechtens te respecteren belang dat is gediend met enig nader onderzoek van de zaak voor zover onder 1 tenlastegelegd, is – zoals door het hof reeds op 10 oktober 2022 kenbaar gemaakt - alleen het onder 2 tenlastegelegde aan het oordeel van het hof onderworpen. Het Openbaar Ministerie wordt, gelet op het bepaalde in artikel 416 derde lid van het Wetboek van Strafvordering, niet-ontvankelijk verklaard in het ingestelde hoger beroep voor zover betrekking hebbend op feit 1.

Tenlastelegging

Voor zover in hoger beroep nog aan de orde en gelet op de in hoger beroep door het hof toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat hij:
2.
Primair
op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 26 juni 2018 tot en met 27 juni 2018 te Amsterdam en/of te Breda, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een (personen)auto (merk Audi, type RS5, met originele kentekenplaten [kenteken 1] ), voorzien van kentekenplaten [kenteken 2] , heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het (een) door diefstal, in elk geval (een) door misdrijf verkregen goed betrof;
Subsidiair
[medeverdachte 1] op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 25 juni 2018 tot en met 26 juni 2018 te Breda en/of Amsterdam en/of elders in Nederland, een personenauto (merk Audi, type RS5, met originele kentekenplaten [kenteken 1] ) voorzien van kentekenplaten [kenteken 2] , heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen wist of althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door diefstal, in elk geval (een) door misdrijf verkregen goed betrof,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij verdachte, op 25 en/of 26 juni 2018 te Breda en/of Amsterdam en/of elders in Nederland, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door met [medeverdachte 1] in een auto (merk Audi A1 met kenteken [kenteken 3] ) naar Breda te rijden, waar [medeverdachte 1] de Audi RS5 in ontvangst heeft genomen, waarna [medeverdachte 1] als bestuurder de Audi RS5 naar Amsterdam heeft gereden en verdachte in de Audi A1 terug naar Amsterdam is gereden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, onder verwijzing naar de op schrift gestelde pleitaantekeningen, vrijspraak bepleit voor het medeplegen van opzetheling, respectievelijk de medeplichtigheid daaraan.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft, onder verwijzing naar het op schrift gestelde requisitoir, gerekwireerd tot bewezenverklaring van het medeplegen van opzetheling.
Oordeel van het hof
Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast.
Tussen 4 maart 2018 en 5 maart 2018 wordt een Audi RS5 met kenteken [kenteken 1] toebehorend aan [aangever] , gestolen vanaf de [straat] te Woerden.
Op 25 juni 2018 wordt een zwarte Audi met kenteken [kenteken 2] om 22:48 uur geregistreerd op de rijksweg A16 nabij Breda en op 26 juni 2018 om 03:15 uur te Amsterdam. Dit betreft de hiervoor genoemde Audi die tussen 4 en 5 maart 2018 in Woerden is weggenomen. Het kenteken [kenteken 2] hoort bij een Toyota Yaris, waarvan de kentekenplaten waren gestolen tussen 16 juni 2018 om 14:00 uur en 19 juni 2018 om 12:00 uur te Nijmegen.
Op 25 juni 2018 zijn [medeverdachte 1] en de verdachte in één auto naar Breda gereden om voornoemde Audi op verzoek van [medeverdachte 2] op te halen en naar Amsterdam te brengen. [medeverdachte 1] staat tijdens deze rit telefonisch in contact met [medeverdachte 2] . Op 25 juni 2018 om 20.29 uur belt [medeverdachte 1] naar [medeverdachte 2] . Hij vraagt: “
kwart voor 11 toch? [medeverdachte 2] antwoordt met: “
kwart voor 10”. Om 21:36 uur belt [medeverdachte 2] naar [medeverdachte 1] en vraagt hem: “
staat je chickie daar nu?”. [medeverdachte 1] antwoordt: “
nee man, wat voor auto hebben ze?”. [medeverdachte 2] zegt vervolgens: “
alleen die wat ik tegen je zei die moet je daar zoeken. (…) Die nummer die ik tegen je zei (…) niet naar die chappie toelopen ofzo ja”. [medeverdachte 1] antwoordt dan:
“nee, nee (…) ik ben wel sneaky geparkeerd je weet toch”.
Om 22:57 uur belt [medeverdachte 2] opnieuw naar [medeverdachte 1] . Hij vraagt dan aan [medeverdachte 1] of het is gelukt en of hij met die ander is. De verdachte bevestigt dit en zegt: “
we vertrekken nu vanaf hier”.
De Audi wordt door [medeverdachte 1] van Breda naar Amsterdam gereden. De auto waarmee [medeverdachte 1] en de verdachte naar Breda zijn gekomen wordt door de verdachte teruggereden. De Audi wordt door [medeverdachte 1] in Amsterdam achtergelaten. De verdachte is daarbij aanwezig. Zowel de verdachte als [medeverdachte 1] hebben voor het ophalen van de Audi een beloning ontvangen.
Overwegingen
Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de Audi verworven en voorhanden gehad. Daarbij is van belang dat [medeverdachte 1] en de verdachte op verzoek van [medeverdachte 2] in een auto naar Breda zijn gereden om daar de Audi op te halen en dat [medeverdachte 1] gedurende de reis met [medeverdachte 2] in contact stond en van [medeverdachte 2] aanwijzingen kreeg. Voorts is van belang dat [medeverdachte 1] de Audi naar Amsterdam heeft gereden en dat de verdachte de auto heeft teruggereden waarmee ze samen naar Breda waren gegaan. In Amsterdam hebben de verdachte en [medeverdachte 1] de Audi achtergelaten. Beiden hebben hiervoor een beloning gekregen. Er was aldus sprake van een nauwe en bewuste samenwerking, met een duidelijke taakverdeling, waarbij de rollen van de verdachte en [medeverdachte 1] inwisselbaar zijn.
Het hof leidt uit de omstandigheden waaronder de Audi in Breda is opgehaald en de inhoud van de contacten tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] af, dat de verdachte ten tijde van het verkrijgen van de Audi wist dat deze van misdrijf afkomstig was. Hierbij is van belang dat de verdachte laat in de avond voor een beloning samen met [medeverdachte 1] naar Breda rijdt en daar een zeer kostbare auto ophaalt, zonder dat hij zich ervan heeft vergewist van wie de auto is en waarom zij de auto op moeten halen. De Audi wordt vervolgens door [medeverdachte 1] in ontvangst genomen van een onbekend persoon.
Dat de verdachte ten tijde van het verkrijgen van de Audi wist dat deze van diefstal afkomstig was leidt het hof voorts af uit een hiervoor genoemd telefoongesprek. Voordat [medeverdachte 1] de Audi overgedragen krijgt zegt [medeverdachte 2] tegen hem dat hij niet naar “die chappie” (het hof begrijpt: de persoon van wie hij de Audi overgedragen zou krijgen) mag toelopen. [medeverdachte 1] bevestigt dat hij dit niet zal doen en zegt verder tegen [medeverdachte 2] dat hij “sneaky” staat geparkeerd, waaruit het hof begrijpt dat [medeverdachte 1] de auto waarin hij en de verdachte zaten in Breda onopvallend heeft geparkeerd. Het hof gaat er van uit dat de verdachte in de auto het telefoongesprek tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft gehoord. Indien de verdachte niet wist dat de Audi van diefstal afkomstig was, bestond er voor hem en [medeverdachte 1] geen reden om op een dergelijke wijze deze auto in ontvangst te nemen. Tot slot betrekt het hof bij zijn oordeel nog het feit dat de verdachte nimmer voor deze omstandigheden – die redengevend kunnen zijn voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde feit – een aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven.
Gelet op het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich tezamen en in vereniging met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] schuldig heeft gemaakt aan opzetheling.

Voorwaardelijk getuigenverzoek

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep het voorwaardelijk verzoek gedaan om, indien het hof tot een bewezenverklaring komt en daarvoor de verklaring van [medeverdachte 1] bij de rechter-commissaris op 10 april 2019 wil gebruiken, [medeverdachte 1] als getuige te horen.
Nu het hof deze verklaring van [medeverdachte 1] niet gebruikt voor de bewezenverklaring wordt niet aan de gestelde voorwaarde voor dit verzoek voldaan zodat het hof hierop niet hoeft te beslissen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
2.
omstreeks 26 juni 2018 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, een personenauto (merk Audi, type RS5, met originele kentekenplaten [kenteken 1] ), voorzien van kentekenplaten [kenteken 2] , heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte en zijn mededaders ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen wisten, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Hetgeen onder 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bijlage genoemde bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzetheling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek van voorarrest.
De verdediging heeft verzocht om een straf op te leggen gelijk aan het voorarrest.
De verdachte heeft zich met anderen schuldig gemaakt aan de opzetheling van een (dure) Audi. De diefstal van auto’s veroorzaakt overlast en schade voor de gedupeerden en doet af aan het gevoel van veiligheid in de samenleving. Door de Audi te helen heeft de verdachte bijgedragen aan het in stand houden van een afzetmarkt voor gestolen auto’s.
Voor de strafmaat bij het helen van auto’s wordt in de praktijk gekeken naar de voor diefstal geldende LOVS-oriëntatiepunten. Blijkens deze oriëntatiepunten is voor een autodiefstal bij iemand met strafblad een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden op zijn plaats.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 4 oktober 2022 is de verdachte eerder strafrechtelijk veroordeeld voor vermogensdelicten. Het hof is dan ook van oordeel dat met geen andere straf dan een gevangenisstraf kan worden volstaan en acht in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden passend en geboden.
Redelijke termijn
De redelijke termijn is in hoger beroep overschreden. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een einduitspraak binnen vierentwintig maanden. Het Openbaar Ministerie heeft hoger beroep ingesteld op 12 oktober 2021, terwijl het hof arrest wijst op 10 november 2022. De redelijke termijn in hoger beroep is daarmee dus met ongeveer een maand overschreden.
Het hof zal deze overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de strafoplegging en de beoogde gevangenisstraf verminderen tot een gevangenisstraf voor de duur van 75 dagen.

Vordering van de benadeelde partij [naam]

De benadeelde partij [naam] (voorheen [naam] ) heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 205.443,12 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Zoals hiervoor reeds vastgesteld is in hoger beroep het onder 1 tenlastegelegde niet meer aan de orde. Nu de vordering betrekking heeft op dat feit kan de benadeelde partij daarom niet in de vordering worden ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 63 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover betrekking hebbend op het onder 1 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
75 (vijfenzeventig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [naam]
Verklaart de benadeelde partij [naam] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Iedema, mr. C. Fetter en mr. N.E. Kwak, in tegenwoordigheid van mr. S. Bor, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 10 november 2022.