ECLI:NL:GHAMS:2022:3177

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 augustus 2022
Publicatiedatum
8 november 2022
Zaaknummer
23-00987-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugwijzing naar rechtbank wegens nietigheid inleidende dagvaarding en onjuiste oproeping verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 2 april 2021. De zaak betreft een terugwijzing naar de rechtbank omdat de verdachte niet op de juiste wijze was opgeroepen voor de zitting van 19 maart 2021. De advocaat van de verdachte heeft in hoger beroep een beroep gedaan op de nietigheid van de inleidende dagvaarding, omdat de betekening niet correct was uitgevoerd. De rechtbank had niet aan de behandeling van de zaak mogen toekomen, wat heeft geleid tot de beslissing van het hof om de zaak terug te verwijzen.

De verdachte, geboren in 1964, was niet op het juiste adres opgeroepen, wat blijkt uit de betekeningstukken. De verdachte was niet ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP) en het adres was onbekend. Er was een rechtshulpverzoek gedaan aan de autoriteiten van het land waar de verdachte mogelijk verbleef, maar de oproeping had naar het juiste adres moeten worden verzonden. Het hof heeft vastgesteld dat de inleidende dagvaarding en de oproeping voor de zitting niet correct waren, waardoor de verdachte niet in zijn verdediging is geschaad.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank Amsterdam, zodat deze met inachtneming van het arrest opnieuw recht kan doen. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof, waarin drie rechters zitting hadden, en is openbaar uitgesproken op de zitting van 23 augustus 2022.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000987-21
Datum uitspraak: 23 augustus 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van
de rechtbank Amsterdam van 2 april 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-845109-18 tegen:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1964,
adres: [adres01]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
9 augustus 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

1.[bedrijf01] B.V., op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2015 tot en met 29 januari 2018 te Utrecht en/of Gorssel en/of elders in Nederland en/of Bonaire , (telkens) opzettelijk (een) bij de belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten 10, althans één of meer, (digitale) kwartaal aangifte(n) voor de omzetbelasting op naam van [bedrijf01] B.V. over:

- het derde kwartaal van het jaar 2015 en/of
- het vierde kwartaal van het jaar 2015 en/of
- het eerste kwartaal van het jaar 2016 en/of
- het tweede kwartaal van het jaar 2016 en/of
- het derde kwartaal van het jaar 2016 en/of
- het vierde kwartaal van het jaar 2016 en/of
- het eerste kwartaal van het jaar 2017 en/of
- het tweede kwartaal van het jaar 2017 en/of
- het derde kwartaal van het jaar 2017 en/of
- het vierde kwartaal van het jaar 2017,
(telkens) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan en/of heeft laten doen, immers heeft
[bedrijf01] B.V., (telkens) op/in het/de ingeleverde/ingediende aangifte(n) omzetbelasting een onjuist bedrag aan belastbare omzet en/of terug te ontvangen omzetbelasting/voorbelasting opgegeven en/of doen/laten opgeven, terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;

2.[bedrijf02] B.V., op 12 juli 2018, in ieder geval op één of meer tijdstippen in of omstreeks de de periode van 1 april 2018 tot en met 31 juli 2018 te Utrecht en/of elders in Nederland en/of Bonaire ,

opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten één (digitale) aangifte voor de omzetbelasting op naam van
[bedrijf02] B.V. over het tweede kwartaal van het jaar 2018, onjuist en/of onvolledig heeft gedaan en/of heeft laten doen, immers heeft [bedrijf02] B.V., (telkens) op/in het/de ingeleverde/ingediende aangifte(n) omzetbelasting een onjuist bedrag aan belastbare omzet en/of terug te ontvangen omzetbelasting/voorbelasting opgegeven en/of doen/laten opgeven, terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;

3.hij, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 19 december 2018 tot en met

5 augustus 2018 te Utrecht en/of Gorssel en/of elders in Nederland, een of meer geschrift(en)
dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten:
1a) drie, althans één of meer, verkoopfactu(u)r(en) op naam van [winkel01] (gedateerd 29-09-2017) gericht aan [bedrijf01] B.V. (DOC-001-A; DOC-001-B; DOC-001-C) en/of
1b) één bankafschrift van de ING bank (gedateerd 9 maart 2018) met de vermelding van drie betalingen van [bedrijf01] BV aan [winkel01] BV (op 29-12-2017) (DOC-001) en/of
2a) drie, althans één of meer, verkoopfactu(u)r(en) op naam van [winkel01] (gedateerd 15-12-2017) gericht aan [bedrijf01] B.V. (DOC-002-A; DOC-002-B; DOC-002-C) en/of
2b) één bankafschrift van de ING bank (gedateerd 9 maart 2018) met de vermelding van drie betalingen van [bedrijf01] BV aan [winkel01] BV (op 09-03-2018) (DOC-002) en/of
3a) drie, althans één of meer, verkoopfactu(u)r(en) op naam van [winkel01] (gedateerd 18-06-2018;
08-05-2018; 19-04-2018) gericht aan [bedrijf02] B.V. (DOC-026-B; DOC-026-C; DOC-026-D) en/of
3b) één bankafschrift van de ING bank (gedateerd 7 augustus 2018) met de vermelding van drie betalingen van [bedrijf02] BV aan [winkel01] BV (op 03-08-2018; 06-06-2018;
15-08-2018) (DOC-026-A) en/of
4a) één verkoopfactuur op naam van [bedrijf02] (gedateerd 24-04-2018) gericht aan [bedrijf03] B.V. (DOC-021-B) en/of
4b) één bankafschrift van de ING bank (gedateerd 7 augustus 2018) met de vermelding van een betaling van [bedrijf03] BV aan [bedrijf02] BV (DOC-021-A) en/of valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, door:
- voornoemde verkoopfact(u)r(en) valselijk op te maken en/of laten opmaken en/of vervalst en/of laten vervalsen teneinde (in strijd met de waarheid) te doen voorkomen dat [bedrijf01] B.V. en/of [bedrijf02] B.V. goederen bij [winkel01] had/hadden ingekocht en/of de factu(u)r(en) door [winkel01] was/waren verzonden en/of
- voornoemd(e) bankafschrift(en) valselijk op te maken en/of laten opmaken en/of vervalst en/of laten vervalsen teneinde (in strijd met de waarheid) te doen voorkomen dat [bedrijf01] B.V. en/of [bedrijf02] B.V. betalingen heeft/hebben gedaan aan [winkel01] BV en/of
[bedrijf02] B.V een betaling heeft ontvangen van [winkel01] BV, terwijl die betaling(en) in werkelijkheid niet was/waren gedaan en/of ontvangen;

4.[bedrijf01] B.V. en/of [bedrijf02] BV, op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 22 december 2017 tot en met 16 augustus 2018, te Utrecht en/of Gorssel en/of Apeldoorn en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) en/of alleen, (telkens) als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden en/of (andere) gegevensdragers en/of de inhoud daarvan,

deze (telkens) opzettelijk in valse en/of vervalste vorm voor dit doel ter beschikking heeft/hebben gesteld en/of laten stellen, immers heeft/hebben [bedrijf01] B.V. en/of haar mededader(s)
1a) drie, althans één of meer, verkoopfactu(u)r(en) op naam van [winkel01] (gedateerd 29-09-2017) gericht aan [bedrijf01] B.V. (DOC-001-A; DOC-001-B; DOC-001-C) en/of
1b) één bankafschrift van de ING bank (gedateerd 9 maart 2018) met de vermelding van drie betalingen van [bedrijf01] BV aan [winkel01] BV (op 29-12-2017) (DOC-001) en/of
2a) drie, althans één of meer, verkoopfactu(u)r(en) op naam van [winkel01] (gedateerd 15-12-2017) gericht aan [bedrijf01] B.V. (DOC-002-A; DOC-002-B; DOC-002-C) en/of
2b) één bankafschrift van de ING bank (gedateerd 9 maart 2018) met de vermelding van drie betalingen van [bedrijf01] BV aan [winkel01] BV (op 09-03-2018) (DOC-002) en/of
3a) drie, althans één of meer, verkoopfactu(u)r(en) op naam van [winkel01] (gedateerd 18-06-2018;
08-05-2018; 19-04-2018) gericht aan [bedrijf02] B.V. (DOC-026-B; DOC-026-C; DOC-026-D) en/of
3b) één bankafschrift van de ING bank (gedateerd 7 augustus 2018) met de vermelding van drie betalingen van [bedrijf02] BV aan [winkel01] BV (op 03-08-2018; 06-06-2018;
15-08-2018) (DOC-026-A) en/of
4a) één verkoopfactuur op naam van [bedrijf02] (gedateerd 24-04-2018) gericht aan [bedrijf03] B.V. (DOC-021-B) en/of
4b) één bankafschrift van de ING bank (gedateerd 7 augustus 2018) met de vermelding van een betaling van [bedrijf03] BV aan [bedrijf02] BV (DOC-021-A) en/of
ter beschikking gesteld en/of laten stellen aan (een ambtenaar van) de Belastingdienst,
bestaande de valsheid/valsheden hierin dat:
- in voornoemde verkoopfact(u)r(en) genoemde inkopen nooit zijn gedaan door
[bedrijf01] B.V. en/of [bedrijf02] B.V. en/of de factu(u)r(en) niet door [winkel01] zijn opgemaakt en/of verstuurd en/of - in voornoemde bankafschrift(en) vermelde betalingen
aan [winkel01] en/of ontvangen betalingen van [bedrijf03] BV niet zijn gedaan,
terwijl dat feit/die feiten er (telkens) toe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit/feiten verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welk bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Terugwijzing
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de rechtbank Amsterdam ter terechtzitting van 19 maart 2021 niet aan de behandeling van de zaak ten gronde had mogen toekomen. De verdachte is namelijk niet op bij de wet voorgeschreven wijze opgeroepen voor die terechtzitting en de raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep een beroep op de nietigheid van de inleidende dagvaarding gedaan.
Blijkens de betekeningstukken voor de terechtzitting van 19 maart 2021 is getracht een oproeping uit
te reiken op het adres [adres02] te [plaats01] . Dit is niet gelukt, omdat niemand werd aangetroffen. Vervolgens heeft een betekening aan een parketmedewerker plaatsgevonden en is de oproeping naar voormeld adres verzonden. Uit de aan de akte van uitreiking gehechte ID-staat van het SKDB van 26 februari 2021 blijkt dat de verdachte niet staat ingeschreven in de BRP, dat het adres onbekend is, maar er staat wel als woonland de [land] vermeld.
Blijkens een proces-verbaal van uitvoering Rechtshulpverzoek van 1 augustus 2019 is een rechtshulpverzoek aan de autoriteiten van [land] gestuurd met het verzoek de verblijfplaats van de verdachte te achterhalen. In een aan voornoemd proces-verbaal gehecht schrijven van 31 juli 2019 staat:
“1. De man genaamd [verdachte01] . staat in |Piva-V (bevolkingsregister) ingeschreven op het adres [adres01](het hof begrijpt: [adres01]
Op dit adres staat de verdachte ook thans nog ingeschreven.
Gelet op artikel 36e, lid 3 Sv hadden de inleidende dagvaarding en, gezien artikel 319 lid 2 Sv, ook de oproeping voor de terechtzitting van 19 maart 2021 toegezonden dienen te worden naar voormeld adres.
Nu de verdachte niet op de terechtzitting van 19 maart 2021 is verschenen en de raadsman in hoger beroep heeft geklaagd over de betekeningsverzuimen in eerste aanleg en terugwijzing heeft verzocht, zal het hof ingevolge de leden 1 en 2 van artikel 422a Sv de zaak terugwijzen naar de rechtbank.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Wijst de zaak terug naar de rechtbank Amsterdam, teneinde met inachtneming van dit arrest
recht te doen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin
zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. S. Clement en mr. P.C. Römer, in tegenwoordigheid
van mr. N. van Gelder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 augustus 2022.
mr. S. Clement en mr. P.C. Römer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.