ECLI:NL:GHAMS:2022:3176

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 augustus 2022
Publicatiedatum
8 november 2022
Zaaknummer
23-001168-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis in ontnemingszaak met aanvulling van gronden en afwijzing van verweer omtrent draagkracht

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 22 april 2021. De zaak betreft een ontnemingsvordering van het openbaar ministerie, waarbij de betrokkene, geboren in 1994, werd veroordeeld tot betaling van € 12.600,00 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De betrokkene was eerder veroordeeld voor diefstal, waarbij hij zich toegang tot de plaats van het misdrijf had verschaft door middel van valse sleutels. In hoger beroep heeft de betrokkene zijn bezwaren tegen het strafvonnis niet gehandhaafd, waardoor het hof de verdachte in de strafzaak niet-ontvankelijk heeft verklaard in het hoger beroep.

Tijdens de behandeling van de ontnemingszaak heeft de raadsman van de betrokkene verzocht om het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen op niet meer dan € 250,00, en om de betalingsverplichting te matigen vanwege de beperkte draagkracht van de betrokkene. Het hof heeft echter geoordeeld dat de stelling van de betrokkene niet aannemelijk is geworden. De betrokkene heeft geen concrete onderbouwing gegeven voor zijn bewering dat hij slechts € 250,00 heeft overgehouden aan de diefstal, en zijn verklaring is onvoldoende om de bevindingen in het proces-verbaal te betwisten.

Het hof heeft verder opgemerkt dat de draagkracht van de betrokkene alleen kan worden ingeroepen indien deze voldoende concreet en onderbouwd wordt aangevoerd. Het verzoek van de betrokkene voldeed niet aan deze eisen, en het hof heeft daarom besloten om hieraan voorbij te gaan. Het hof heeft de betrokkene gewezen op de mogelijkheid om een verzoek tot vermindering of kwijtschelding van de betalingsverplichting in te dienen, indien hij kan aantonen dat hij niet in staat is om aan de betalingsverplichting te voldoen. Uiteindelijk heeft het hof het vonnis waarvan beroep bevestigd, met inachtneming van de overwegingen in het arrest.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-001168-21 (ontneming)
Datum uitspraak: 23 augustus 2022
TEGENSPRAAK (bepaaldelijk gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 22 april 2021 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 13-226979-20 tegen de betrokkene:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1994,
adres: [adres01] .

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van € 12.600,00 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De betrokkene is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 22 april 2021 veroordeeld voor – kort gezegd – diefstal, waarbij de verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels.
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft bij vonnis van 22 april 2021 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van € 12.600,- aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Namens de betrokkene is hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.
De betrokkene heeft de bezwaren tegen het strafvonnis niet gehandhaafd, waarna het hof
op 7 april 2022 de verdachte in de strafzaak niet-ontvankelijk heeft verklaard in het hoger beroep.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
9 augustus 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het
Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, met dien verstande dat het hof de gronden van het vonnis met de navolgende overwegingen aanvult en het aantal dagen gijzeling dat maximaal kan worden gevorderd bepaalt op
252 dagen.

Verweren in hoger beroep

De raadsman heeft verzocht het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen op niet meer dan € 250,00. De betrokkene heeft verklaard dat hij dat bedrag heeft gekregen van de groep waarvoor hij de diefstal heeft uitgevoerd, zodat van meer wederrechtelijk verkregen voordeel geen sprake is. Daarnaast heeft de raadsman verzocht de betalingsverplichting te matigen in verband met de beperkte draagkracht van de betrokkene.
De betrokkene is in de strafzaak veroordeeld wegens diefstal door middel van een valse sleutel (pinpas) van een bedrag van € 12.600,- van het slachtoffer. Deze uitspraak is onherroepelijk en strekt het hof in de ontnemingszaak tot uitgangspunt.
De stelling van de betrokkene dat hij – uiteindelijk – slechts € 250,00 heeft overgehouden aan de diefstal die is bewezenverklaard, is niet aannemelijk geworden. De betrokkene heeft hierover tijdens zijn verhoor bij de politie niets verklaard. De enkele – via een e-mailbericht gegeven – verklaring van de betrokkene, ruim twee jaren na de diefstal, dat hij via Telegram in aanraking is gekomen met jongens die mensen zochten om aankopen te doen tegen een kleine betaling is onvoldoende. De betrokkene heeft geen enkel concreet aanknopingspunt gegeven om de door hem gestelde gang van zaken te verifiëren. De betrokkene is in eerste aanleg noch in hoger beroep verschenen en heeft de mogelijkheid hierover nader te verklaren niet benut. Ook is de enkele stelling van de verdediging, dat de betrokkene bij verkoop van de gestolen spullen minder heeft ontvangen dan € 12.600,00, onvoldoende om de bevindingen in het proces-verbaal van 10 maart 2021 te betwisten. Het verweer wordt verworpen.
In het ontnemingsgeding kan de draagkracht van de betrokkene alleen dan met vrucht aan de orde worden gesteld, indien ter terechtzitting voldoende concreet onderbouwd wordt aangevoerd dat de betrokkene nu en in de toekomst naar redelijke verwachting geen draagkracht heeft, dan wel zal krijgen. In dit verband dient gemotiveerd en zo mogelijk aan de hand van bescheiden volledige openheid van financiële zaken te worden gegeven. Aan deze voorwaarde voldoet het verzoek niet. Daarom gaat het hof hieraan voorbij.
Het hof merkt op dat de betrokkene op grond van 6:6:26 Sv een verzoek tot vermindering of kwijtschelding van de betalingsverplichting die is opgelegd ter ontneming van wederrechtelijke verkregen voordeel in kan dienen. In die procedure dient aannemelijk gemaakt te worden dat de verzoeker onvoldoende in staat is en in de toekomst zal zijn om aan de hem opgelegde betalingsverplichting te voldoen.

BESLISSING

Het hof bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het vorenstaande.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin
zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. S. Clement en mr. P.C. Römer, in tegenwoordigheid van
mr. N. van Gelder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof
van 23 augustus 2022.
mr. S. Clement en mr. P.C. Römer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]