In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 1 april 2022. De verdachte, geboren in 2004, was aangeklaagd voor het vervoeren van ongeveer 41,9 kilogram qat, een schadelijke stof voor de gezondheid. De kinderrechter had de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie van twee weken. De advocaat-generaal had dezelfde straf gevorderd. Het hof heeft het vonnis van de kinderrechter bevestigd, maar de strafoplegging vernietigd. Het hof oordeelde dat de omstandigheden van de zaak, waaronder de minderjarigheid van de verdachte en het feit dat qat legaal verkrijgbaar is in het land waar de verdachte woont, aanleiding gaven om een geheel voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen. Het hof benadrukte dat de verdachte geen eerdere strafbare feiten had gepleegd en dat het bewezenverklaarde feit als een daad van jeugdige onbezonnenheid moest worden gezien. De op te leggen straf is gegrond op de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft de jeugddetentie voor de duur van twee jaren opgelegd, maar bepaald dat deze niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit. Het arrest is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier en is ondertekend door de rechters, met uitzondering van mr. Durdu, die buiten staat was om te ondertekenen.