ECLI:NL:GHAMS:2022:3171

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 oktober 2022
Publicatiedatum
8 november 2022
Zaaknummer
23-001012-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis kinderrechter inzake diefstal, bedreiging en mishandeling door jeugdige verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 11 april 2022 was gewezen. De zaak betreft een jeugdige verdachte, geboren in 2007, die wordt beschuldigd van diefstal, bedreiging en mishandeling. De tenlastelegging omvat onder andere het wegnemen van een Samsung telefoon van [slachtoffer01] op 30 november 2021 te Purmerend, waarbij de verdachte de aangeefster bedreigde met een mes. Daarnaast is er een eerdere mishandeling van [slachtoffer02] op 5 juli 2021 te Edam aan de orde. Het hof heeft het verweer van de verdachte, dat hij handelde uit noodweer, verworpen. Het hof oordeelde dat de verdachte niet in een situatie verkeerde waarin hij niet kon weglopen en dat zijn handelen niet gerechtvaardigd was. De kinderrechter had eerder een leerstraf en werkstraf opgelegd, maar het hof heeft besloten om de straffen te herzien. De verdachte is veroordeeld tot een deels voorwaardelijke werkstraf van 40 uren en 20 dagen jeugddetentie, met een proeftijd van 2 jaren. Tevens is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer01] voor immateriële schade, vastgesteld op € 200,00, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001012-22
datum uitspraak: 13 oktober 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland van 11 april 2022 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-324743-21 en 15-274732-21 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 2007,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 29 september 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is in de zaak met parketnummer 15-324743-21 tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 30 november 2021 te Purmerend de Samsung telefoon, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer01] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op of omstreeks 30 november 2021 te Purmerend [slachtoffer01] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door:
- die [slachtoffer01] een mes, althans daarop gelijkend voorwerp, te tonen en/of
- één of meerdere stekende bewegingen met een mes, althans daarop gelijkend voorwerp, in de richting van die [slachtoffer01] te maken;
en in de gevoegde zaak met parketnummer 15-274732-21:
hij op of omstreeks 5 juli 2021 te Edam, gemeente Edam-Volendam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer02] heeft mishandeld door die [slachtoffer02] meerdere malen, althans eenmaal, (met kracht) in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd, te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere strafoplegging komt en respondeert op de in hoger beroep gevoerde verweren.

Bewijsoverweging

Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 15-324743-21 overweegt het hof als volgt.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting bepleit dat de verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat de verdachte niet de intentie had om zich de telefoon toe te eigenen, maar dat hij als schrikreactie de telefoon heeft afgepakt.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.
Op grond van de inhoud van het dossier en de behandeling ter terechtzitting staat naar het oordeel van het hof vast dat de verdachte op 30 november 2021 te Purmerend bij de bushalte aan de Kwadijkerkoogweg de telefoon van de aangeefster uit haar handen heeft getrokken. Hij is vervolgens met de telefoon in zijn handen weggerend.
Door zo te handelen heeft de verdachte opzettelijk en zonder daartoe gerechtigd te zijn zich de feitelijke heerschappij over de telefoon verschaft en deze aldus aan de feitelijke heerschappij van de aangeefster onttrokken. Daarmee heeft de verdachte gehandeld met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening en op dat moment was de diefstal voltooid. De omstandigheid dat de verdachte de telefoon kort na het wegnemen ervan even verderop heeft weggegooid, doet hier niet aan af.
Dat de aangeefster de telefoon uiteindelijk weer in haar bezit heeft gekregen omdat de moeder van de verdachte de telefoon later op aanwijzing van de verdachte is gaan zoeken en aan de politie heeft gegeven, doet aan dit oordeel evenmin af.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak met parketnummer 15-324743-21:
1.
hij op 30 november 2021 te Purmerend de Samsung telefoon, die aan [slachtoffer01] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op 30 november 2021 te Purmerend [slachtoffer01] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [slachtoffer01] een mes te tonen en daarmee stekende bewegingen in de richting van die [slachtoffer01] te maken;
Zaak met parketnummer 15-274732-21 (gevoegd):
hij op 5 juli 2021 te Edam, gemeente Edam-Volendam, [slachtoffer02] heeft mishandeld door die [slachtoffer02] meermalen tegen het gezicht te slaan.
Hetgeen in de zaak met parketnummer 15-324743-21 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 15-274732-21 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw overeenkomstig haar pleitnota in verband met de zaak met parketnummer 15-324743-21 aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, danwel noodweerexces. De raadsvrouw heeft gesteld dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Daartoe heeft de verdediging de volgende feiten en omstandigheden aangevoerd.
De verdachte, op dat moment 14 jaar, werd op een heftige wijze aangesproken door aangeefster, die opeens met haar auto bij de bushalte was verschenen. Zij kwam verhaal halen over opmerkingen die de verdachte even ervoor tegen een schoolgenootje gemaakt zou hebben en dat liet zij verbaal duidelijk merken. Zij heeft hem geduwd en gekrabd, aldus de raadsvrouw. Dit gedrag valt aan te merken als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waar de verdachte zich tegen mocht verdedigen en dat heeft hij gedaan door een mes te pakken en dit mes in haar richting te houden in de hoop dat de aanval dan zou stoppen. Ook het afpakken van de telefoon dient te worden beschouwd als een verdedigende handeling.
Het hof acht aannemelijk dat de aangeefster zich verbaal niet onbetuigd heeft gelaten in de richting van de verdachte toen zij op hem afliep en voor hem stond, alsmede dat beiden elkaar hebben geduwd. Zo het handelen van aangeefster al viel aan te merken als een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, was de verdediging daartegen niet noodzakelijk omdat er geen enkel moment was waarop de verdachte zich niet aan situatie kon onttrekken, zoals hij uiteindelijk ook heeft gedaan. De situatie speelde zich af in de openbare ruimte op straat en er is gesteld, noch gebleken, dat de verdachte niet kon weglopen. De verdachte heeft zelf ook op de terechtzitting verklaard dat hij had kunnen en moeten weglopen. Onder de gegeven omstandigheden bestond daartoe voor de verdachte een reële en redelijke mogelijkheid, terwijl ook van hem kon worden gevergd dat hij zou weggaan. Hem komt dus geen beroep op noodweer toe.
Het verweer wordt verworpen.
Ook overigens is geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in de zaak met parketnummer 15-324743-21 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 15-274732-21 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaak met parketnummer 15-324743-21 onder 1 bewezenverklaarde levert op:
diefstal.
Het in de zaak met parketnummer 15-324743-21 onder 2 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het in de zaak met parketnummer 15-274732-21 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Nu het hof ten aanzien van de onder 15-324743-21 bewezenverklaarde feiten oordeelt dat er geen noodzaak tot verdediging is geweest, kan ook het beroep op noodweerexces niet slagen.
De verdachte is strafbaar, omdat ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 15-324743-21 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 15-274732-21 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in de zaak met parketnummer 15-324743-21 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 15-274732-21 bewezenverklaarde veroordeeld tot een leerstraf Tact Plus voor de duur van 35 uren, subsidiair 17 dagen jeugddetentie en een werkstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie, waarvan 20 uren, subsidiair 10 dagen jeugddetentie voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde een meldplicht bij de jeugdreclassering van de William Schrikker Stichting.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor alle tenlastegelegde feiten zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechtbank opgelegd, met uitzondering van de bijzondere voorwaarde, die overeenkomstig het advies van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) kan komen te vervallen.
De raadsvrouw heeft zich verzet tegen het opleggen van de leerstraf Tact Plus en bepleit dat het hof zich beperkt tot het opleggen van een onvoorwaardelijke werkstraf van beperkte duur.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling, bedreiging met een mes en diefstal van een telefoon. De verdachte heeft op 5 juli 2021 bij een bushalte een klasgenootje meerdere keren tegen haar gezicht geslagen. Op 30 november 2021 heeft de verdachte aangeefster met een mes bedreigd toen zij hem aansprak op zijn gedrag en heeft hij haar telefoon afgepakt en meegenomen toen hij wegrende. Dit zijn nare en beangstigende gebeurtenissen geweest voor beide slachtoffers. Verder zorgen dergelijke feiten, die op straat plaatsvinden, voor gevoelens van onveiligheid en onbehagen in de samenleving.
Het hof heeft kennisgenomen van een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 15 september 2022, waaruit blijkt dat hij niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Ook is niet gebleken van nieuwe geweldsdelicten of andere incidenten na de onderhavige feiten.
Verder heeft het hof ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in hoger beroep kennisgenomen van het uitgebreide adviesrapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 29 augustus 2022 en de toelichting hierop ter terechtzitting van mevrouw [naam01] , zittingsvertegenwoordiger namens de Raad. Ter terechtzitting heeft de Raad het eerdere advies aangepast, in die zin dat het opleggen van een meldplicht bij de jeugdreclassering niet langer noodzakelijk wordt geacht om de kans op herhaling te verkleinen.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte, die 14 jaar was ten tijde van het plegen van de strafbare feiten. Anders dan in eerste aanleg heeft hij ter terechtzitting in hoger beroep erkend dat hij met een mes in de richting van aangeefster [slachtoffer01] heeft bewogen en hij heeft aangegeven dat hij inziet dat hij in plaats daarvan had moeten weglopen. Evenals de kinderrechter houdt het hof verder rekening met de omstandigheid dat het wegnemen van de telefoon van [slachtoffer01] een schrikreactie lijkt te zijn geweest. Uit het adviesrapport van de Raad en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte op dit moment psychologische begeleiding heeft om hem te helpen bij het verwerken van het recente overlijden van zijn vader, maar ook om hem te helpen om te gaan met zijn ADHD.
Gelet op alle voornoemde omstandigheden acht het hof, alles afwegende, op dit moment niet noodzakelijk dat aan de verdachte de leerstraf Tact Plus wordt opgelegd.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke werkstraf van na te melden duur passend en geboden, waarbij het voorwaardelijk deel als stok achter de deur dient om geen strafbare feiten meer te plegen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer01]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 475,00 wegens immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 300,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van de in de zaak met parketnummer 15-324743-21 onder 2 bewezenverklaarde bedreiging rechtstreeks schade heeft geleden.
Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar billijkheid schatten op € 200,00, waarbij is gelet op de vergoedingen die in soortgelijke gevallen zijn toegekend. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen en worden vermeerderd met de wettelijke rente.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf zijn gegrond op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 285, 300 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 15-324743-21 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 15-274732-21 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 15-324743-21 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 15-274732-21 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat een gedeelte van de werkstraf, groot
20 (twintig)uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen jeugddetentie, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer01]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer01] ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-324743-21 onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 200,00 (tweehonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer01] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-324743-21 onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 200,00 (tweehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 30 november 2021.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. R.A.E. van Noort en mr. M.K. Durdu-Agema, in tegenwoordigheid van mr. S.M. Schouten, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 oktober 2022.
Mr. R.A.E. van Noort en mr. M.K. Durdu-Agema zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.