ECLI:NL:GHAMS:2022:3164

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 oktober 2022
Publicatiedatum
8 november 2022
Zaaknummer
23-000956-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belediging van politieambtenaren met schuldigverklaring zonder oplegging van straf na ISD-maatregel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1972 en thans gedetineerd in PI Veenhuizen, was beschuldigd van het beledigen van twee ambtenaren tijdens de uitoefening van hun functie op 25 februari 2022 in Amsterdam. De tenlastelegging omvatte beledigende uitspraken en gedrag jegens de ambtenaren, waaronder het spugen en het uiten van kwetsende woorden. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte schuldig is aan de tenlastegelegde feiten, maar heeft besloten om geen straf of maatregel op te leggen, omdat de verdachte reeds een ISD-maatregel van twee jaar had gekregen na een eerdere veroordeling. Het hof heeft de ernst van de belediging en de omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, maar oordeelde dat het onwenselijk zou zijn om de verdachte opnieuw met een strafrechtelijke sanctie te confronteren. De vordering van de benadeelde partij, die een schadevergoeding van € 750,00 had geëist, werd gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 250,00, ter compensatie van immateriële schade. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke geldboete werd afgewezen. Het hof heeft de beslissing genomen om het vonnis waarvan beroep te vernietigen en opnieuw recht te doen, waarbij de verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen konden worden.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000956-22
datum uitspraak: 24 oktober 2022
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 22 maart 2022 in de strafzaak onder de parketnummers 13-048523-22 en 13-228462-21 (TUL) tegen
[verdachte01],
geboren op [geboortedatum01] 1972,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in PI Veenhuizen, gevangenis Bankenbosch BB te Veenhuizen.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
24 oktober 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 25 februari 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk een of meer ambtena(a)r(en), te weten [benadeelde01] (handhaver bij de gemeente Amsterdam) en/of [benadeelde01] (handhaver bij de gemeente Amsterdam), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, in zijn/haar/hun tegenwoordigheid, heeft beledigd, door
  • in de richting van die [benadeelde01] en/of [benadeelde01] te spugen en/of
  • die [benadeelde01] en/of [benadeelde01] de woorden toe te voegen: "ga weg, ik hou niet van deze monkey-business, jullie zijn mongolen" en/of "vieze ratten zijn jullie jullie zijn racisten, je stinkt naar poep, jullie zijn vieze poessies, jullie zijn kankermongolen", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof komt tot een andere beslissing ten aanzien van de afdoening van de zaak en de vordering van de benadeelde partij, zodat een (partiële) bevestiging van het vonnis een te onoverzichtelijk samenstel van beslissingen zou opleveren.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 25 februari 2022 te Amsterdam, opzettelijk ambtenaren, te weten [benadeelde01] (handhaver bij de gemeente Amsterdam) en [benadeelde01] (handhaver bij de gemeente Amsterdam), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, heeft beledigd, door
  • in de richting van die [benadeelde01] en [benadeelde01] te spugen en
  • die [benadeelde01] en [benadeelde01] de woorden toe te voegen: "ga weg, ik hou niet van deze monkey-business, jullie zijn mongolen" en "vieze ratten zijn jullie jullie zijn racisten, je stinkt naar poep, jullie zijn vieze poessies, jullie zijn kankermongolen".
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Toepassing van artikel 9a Wetboek van Strafrecht

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 dagen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte schuldig zal worden verklaard, maar dat hem met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen straf of maatregel wordt opgelegd. De raadsvrouw heeft hier eveneens om verzocht.
Het hof heeft in hoger beroep de al dan niet op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belediging van twee ambtenaren in functie, waarmee hij hen in hun eer en goede naam heeft aangetast. Gelet op de ernst van het feit en de straffen die voor soortgelijke feiten plegen te worden opgelegd, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, acht het hof de in eerste aanleg opgelegde straf in beginsel passend.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 4 oktober 2022 blijkt echter dat de verdachte na het plegen van onderhavig feit, te weten op 28 juni 2022, door de rechtbank Amsterdam bij onherroepelijk geworden vonnis een ISD-maatregel voor de duur van 2 jaren is opgelegd. Mede in het licht van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht ziet het hof in die omstandigheid aanleiding om van de voornoemde straf af te wijken. Een ISD-maatregel is immers bedoeld om te bewerkstelligen dat de verdachte zijn leven een andere wending zal geven. Het hof acht het onwenselijk dat de verdachte na het volbrengen van die maatregel opnieuw met een strafrechtelijke sanctie wordt geconfronteerd. Met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht bepaalt het hof daarom dat aan hem geen straf of maatregel wordt opgelegd.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde01]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 750,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 400,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering wordt toegewezen tot een bedrag van € 250,00.
De verdediging heeft betoogd dat benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De benadeelde partij is ten gevolge van het strafbare feit namelijk in zijn eer of goede naam aangetast. Op grond van artikel 6:106, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. Rekening houdend met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, begroot het hof de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 250,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 16 september 2021 opgelegde voorwaardelijke geldboete van € 200,00. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering wordt afgewezen.
De vordering tot tenuitvoerlegging zal worden afgewezen, omdat het hof het onwenselijk acht dat de verdachte na het volbrengen van de bij onherroepelijk vonnis opgelegde ISD-maatregel opnieuw met een strafrechtelijke sanctie wordt geconfronteerd.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde01]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde01] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde01] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 25 februari 2022.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van
26 februari 2022, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 16 september 2021, parketnummer 13-228462-21, voorwaardelijk opgelegde geldboete van € 200,00.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D. Radder, mr. A.M.P. Geelhoed en mr. N.A. Schimmel, in tegenwoordigheid van
mr. C.H. Sillen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
24 oktober 2022.
Mr. Geelhoed en mr. Schimmel zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.