ECLI:NL:GHAMS:2022:3161

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 november 2022
Publicatiedatum
8 november 2022
Zaaknummer
23-000749-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met afgebroken glas tijdens uitgaan met blijvend litteken als gevolg

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van zware mishandeling, waarbij hij op 28 juni 2020 in Egmond aan Zee het slachtoffer met een afgebroken glas in de arm en het gezicht heeft gestoken, wat heeft geleid tot blijvende verwondingen. De politierechter had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 maanden. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal dezelfde straf gevorderd, maar het hof heeft besloten om van deze straf af te wijken vanwege persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn GGZ-behandeling en de vooruitzichten op werk. Het hof heeft in plaats daarvan een taakstraf van 240 uren opgelegd, samen met een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 jaar. De verdachte is ook veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die materiële en immateriële schade heeft geleden door de mishandeling. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 3.225,69, bestaande uit € 725,69 aan materiële schade en € 2.500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het bewezenverklaarde als zwaar lichamelijk letsel is gekwalificeerd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000749-22
datum uitspraak: 7 november 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 8 maart 2022 in de strafzaak onder parketnummer 15-277404-20 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 2002,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
24 oktober 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte, de raadsman en de advocaat van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 28 juni 2020 te Egmond aan Zee, gemeente Bergen (NH) aan [benadeelde01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten twee althans een of meer (grote) (en/of) (diepe) steekwonden en/of een blijvend litteken, heeft toegebracht door die [benadeelde01] een of meer malen met een (door hem, verdachte,) kapot (geslagen) glas in elk geval met een scherp voorwerp in de linker arm en/of in het gezicht te steken/ te snijden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, gelet op de gewijzigde tenlastelegging en omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte degene is geweest die de aangever heeft gestoken. Subsidiair voert hij aan dat niet is vast te stellen of bij de aangever sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
Het hof overweegt dat uit de bewijsmiddelen, die na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest, blijkt dat de verdachte degene is geweest die de aangever met een afgebroken glas heeft gestoken. Het verweer van de raadsman dat de verwondingen van de aangever op een andere wijze en waarschijnlijk door toedoen van iemand anders zijn ontstaan, vindt geen steun in het dossier, noch in het verhandelde ter terechtzitting.
Voorts overweegt het hof dat het letsel dat de aangever heeft opgelopen is te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel. Uit de geneeskundige verklaring van de huisarts blijkt dat de aangever naast zijn rechteroog een snijwond van 7 tot 8 centimeter heeft opgelopen. Die wond moest worden gehecht en zou, volgens de huisarts, een blijvend litteken opleveren. Ter terechtzitting in hoger beroep, ruim 1 jaar en 8 maanden na de steekpartij, heeft het hof vastgesteld dat het litteken nog altijd aanwezig is. De plaats van het litteken, in het gezicht van de aangever naast zijn rechteroog, maakt dat het litteken ook altijd zeer goed zichtbaar is. Een dergelijk ontsierend litteken in het gelaat dient te worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.
De verweren worden verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 28 juni 2020 te Egmond aan Zee, gemeente Bergen (NH) aan [benadeelde01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten twee steekwonden en een blijvend litteken, heeft toegebracht door die [benadeelde01] met een kapot glas in de linker arm en in het gezicht te steken.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling, door het slachtoffer met een afgebroken glas in zijn arm en gezicht te steken. Met zijn handelen heeft de verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en heeft hij hem een ontsierend en blijvend litteken in het gezicht toegebracht. Algemeen bekend is dat dergelijke feiten, naast fysieke gevolgen, voor het slachtoffer nog voor lange tijd gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaken. Uit de vordering van de benadeelde partij blijkt dat dit ook voor dit slachtoffer het geval was. De steekpartij vond bovendien plaats in een uitgaansgelegenheid, wat bijdraagt aan gevoelens van onveiligheid en onrust in de maatschappij.
Gelet op de ernst van het feit en het daardoor veroorzaakte letsel en op de straffen die voor soortgelijke feiten plegen te worden opgelegd en die hun weerslag vinden in de oriëntatiepunten van het landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), is de door de politierechter opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde onvoorwaardelijke gevangenisstraf zonder meer passend.
In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet het hof evenwel aanleiding om van de voornoemde straf af te wijken. Gebleken is dat de verdachte al enige tijd begeleid woont, is begonnen met een GGZ-behandeling en uitzicht heeft op een fulltimebaan. Om de verdachte niet tegen te werken in zijn – nog prille en voorzichtige – stappen om zijn leven op orde te krijgen, acht het hof de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf onwenselijk. Het hof zal de verdachte daarom een taakstraf van maximale duur opleggen, alsmede, om de verdachte ervan te weerhouden nogmaals strafbare feiten te plegen en ertoe te bewegen de stijgende lijn in zijn leven vast te houden, een voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van 3 jaren. Vanwege het ex. artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht geldende taakstrafverbod zal het hof daarnaast 1 dag onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van 240 uren en een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde01]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.610,69. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.225,69. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep aanvankelijk opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat van de benadeelde partij aangegeven dat de vordering tot vergoeding van het eigen risico van
€ 385,00 komt te vervallen.
Materiële schade
De benadeelde partij heeft, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, de vergoeding van de volgende materiële schadeposten gevorderd:
  • a) zaakschade (broek en shirt) voor een bedrag van € 200,00;
  • b) littekenzalf voor een bedrag van € 50,00;
  • c) littekencorrectie voor een bedrag van € 450,00;
  • d) reis- en parkeerkosten voor een bedrag van € 25,69.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering tot vergoeding van deze materiële schade volledig wordt toegewezen.
De verdediging heeft aangevoerd dat de vordering – in het geval van een bewezenverklaring – niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de schade niet kan worden vastgesteld, dan wel aanzienlijk dient te worden gematigd.
Het hof overweegt als volgt. Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte ten aanzien van bovengenoemde schadeposten rechtstreeks materiële schade heeft geleden. Het hof is van oordeel dat de schadeposten – die door de verdediging niet expliciet zijn betwist – voldoende zijn onderbouwd. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot vergoeding van de materiële schade geheel wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals hieronder aangegeven.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft een vordering tot vergoeding van immateriële schade van € 3.500,00 ingediend.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering tot vergoeding van immateriële schade wordt toegewezen tot een bedrag van € 2.500,00.
De verdediging heeft aangevoerd dat de vordering – in het geval van een bewezenverklaring – niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de schade niet kan worden vastgesteld, dan wel dat deze aanzienlijk dient te worden gematigd.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Gebleken is dat de benadeelde partij een blijvend litteken in zijn gezicht heeft overgehouden. Het hof acht een immateriële schadevergoeding van € 2.500,00 billijk, te vermeerderen met de wettelijke rente op de wijze zoals hieronder aangegeven.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering tot vergoeding van immateriële schade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
119 (honderdnegentien) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde01]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde01] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.225,69 (drieduizend tweehonderdvijfentwintig euro en negenenzestig cent) bestaande uit € 725,69 (zevenhonderdvijfentwintig euro en negenenzestig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde01] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.225,69 (drieduizend tweehonderdvijfentwintig euro en negenenzestig cent) bestaande uit € 725,69 (zevenhonderdvijfentwintig euro en negenenzestig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 42 (tweeënveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op
28 juni 2020.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D. Radder, mr. A.M.P. Geelhoed en mr. N.A. Schimmel, in tegenwoordigheid van
mr. C.H. Sillen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
7 november 2022.