ECLI:NL:GHAMS:2022:3151

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 november 2022
Publicatiedatum
7 november 2022
Zaaknummer
200.308.054/01 en 200.308.054/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en toekenning eenhoofdig gezag in familiezaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezamenlijk gezag van de ouders over hun minderjarige kind. De man, verzoeker in hoger beroep, had in maart 2022 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin het gezamenlijk gezag werd beëindigd en de vrouw eenhoofdig gezag werd toegekend. De man voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat er geen basis voor gezamenlijk gezag meer was en dat de vrouw niet in staat was om samen beslissingen te nemen over hun kind. De vrouw daarentegen stelde dat de man zich ongepast en bedreigend had gedragen, wat de communicatie tussen hen bemoeilijkte.

Het hof heeft vastgesteld dat de omstandigheden sinds de aantekening van het gezamenlijk gezag in het gezagsregister zijn gewijzigd. De man had zich in het verleden agressief gedragen en had geen hulpverlening aanvaard, wat leidde tot een onveilige situatie voor de vrouw en het kind. Het hof oordeelde dat het in het belang van het kind noodzakelijk was om het gezamenlijk gezag te beëindigen, omdat er een onaanvaardbaar risico bestond dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders. De man had weliswaar recent hulpverlening aanvaard, maar het hof achtte het niet realistisch dat de ouders binnen afzienbare tijd in staat zouden zijn om samen beslissingen te nemen.

De beslissing van het hof houdt in dat de bestreden beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd, en dat de vrouw het eenhoofdig gezag over het kind behoudt. Het verzoek van de man om de werking van de bestreden beschikking te schorsen werd afgewezen, omdat hij geen belang meer had bij een schorsing na de beslissing in de hoofdzaak. Het hof benadrukte dat de vrouw, ondanks het eenhoofdig gezag, verplicht is de man te informeren en te consulteren over belangrijke beslissingen met betrekking tot het kind.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummers: 200.308.054/01 en 200.308.054/02
Zaaknummer rechtbank: C/15/313581 / FA RK 21-996
Beschikking van de meervoudige kamer van 8 november 2022 inzake
[de man],
wonende te [woonplaats ] ,
verzoeker in hoger beroep,
verzoeker in het incident tot schorsing,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. P.A.J. van Putten te Almere,
en
[de vrouw],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verweerster in hoger beroep,
verweerster in het incident tot schorsing,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. T. de Deugd te Warmenhuizen.
Als belanghebbende is aangemerkt de na te noemen minderjarige:
- [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar) van 21 februari 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 17 maart 2022 in hoger beroep gekomen van de hiervoor genoemde beschikking van 21 februari 2022 (zaaknummer 200.308.054/01, hierna: de hoofdzaak). Tevens heeft hij verzocht de werking van die beschikking te schorsen (zaaknummer 200.308.054/02, hierna: het schorsingsverzoek).
2.2
De vrouw heeft op 9 mei 2022 een verweerschrift ingediend in zowel de hoofdzaak als inzake het schorsingsverzoek.
2.3
Bij het hof is verder ingekomen:
- een bericht van de zijde van de vrouw van 11 augustus 2022 met bijlagen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 1 september 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw D.M. van Dijk.

3.De feiten

3.1
Uit de (inmiddels verbroken) relatie van de man en de vrouw is geboren:
- [minderjarige] , [in] 2018.
De man heeft [minderjarige] erkend. Blijkens een aantekening in het gezagsregister zijn de ouders op 19 februari 2020 gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige] . [minderjarige] woont bij de vrouw.
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, (locatie Alkmaar) van 17 februari 2020 is het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, overeenkomstig het verzoek van de vrouw, bepaald dat het gezamenlijk gezag van partijen over [minderjarige] wordt beëindigd en dat de vrouw alleen het gezag over [minderjarige] toekomt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De man verzoekt in de hoofdzaak, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidend verzoek van de vrouw om het gezamenlijk gezag van de ouders te beëindigen alsnog af te wijzen, dan wel een beslissing te nemen die het hof juist acht.
Bij zijn schorsingsverzoek verzoekt de man de werking van de bestreden beschikking te schorsen.
4.3
De vrouw verzoekt het hoger beroep ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Daarnaast verzoekt zij, naar het hof begrijpt, het schorsingsverzoek af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

In de hoofdzaak
5.1
Het hof moet beoordelen of de rechtbank het gezamenlijk ouderlijk gezag terecht heeft beëindigd en de vrouw terecht met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] heeft belast.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:253n juncto artikel 1:251a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen, het gezamenlijk gezag beëindigen (onder andere) als na de aantekening van het gezamenlijk gezag in het gezagsregister de omstandigheden zijn gewijzigd. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt, indien a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
Tussen partijen is niet in geschil dat de omstandigheden gewijzigd zijn sinds zij op 19 februari 2020 een aantekening in het gezagsregister hebben laten maken.
5.3
De man stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat op dit moment iedere basis voor gezamenlijk gezag ontbreekt, de ouders niet in staat zijn om samen beslissingen over [minderjarige] te nemen en dat het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is om de vrouw met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] te belasten. Hij voert daartoe aan dat de slechte communicatie tussen de ouders aan beiden te wijten is. De man erkent dat hij ongepaste opmerkingen tegenover de vrouw en haar familie heeft gemaakt. Op basis daarvan kan echter niet worden aangenomen dat de vrouw zich onveilig voelt en het niet reëel is dat de ouders samen beslissingen over [minderjarige] kunnen nemen. Hoewel wellicht kan worden aangenomen dat aan het klemcriterium wordt voldaan, moet hieraan worden voorbijgegaan, omdat gegronde vrees bij de man bestaat dat de vrouw de omgang tussen de man en [minderjarige] zal belemmeren. In het raadsrapport is immers vermeld dat zij liever niet wil dat [minderjarige] bij de man is. Het gezag kan slechts worden beëindigd als alle mogelijke hulpverleningstrajecten zijn aangewend en deze tot niets hebben geleid. Tot op heden is echter nog niet getracht een gezamenlijk hulpverleningstraject te starten om de communicatie en de samenwerking tussen de ouders te verbeteren. De man heeft ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht dat hij bezig is om zijn leven te beteren, in welk verband hij heeft genoemd dat hij inmiddels een baan heeft gevonden en woonruimte zal kunnen krijgen in een voorziening op grond van de Wet Langdurige Zorg. Hij is recent met traumatherapie begonnen en (sinds een week vóór de mondelinge behandeling) ook met agressie-regulatietherapie. Hij is van mening dat hij met betrekking tot [minderjarige] evenveel rechten moet hebben als de vrouw.
5.4
Volgens de vrouw heeft de rechtbank terecht overwogen dat de gedragingen van de man niet alleen als ongepast, maar ook als zeer dreigend en intimiderend zijn aan te merken. Zij voert daartoe het volgende aan. De vrouw woont als gevolg van de handelwijze van de man noodgedwongen op een geheim adres. De man toont geen enkel inzicht in zijn eigen handelen. Hij is niet in staat de verantwoordelijkheden die horen bij de uitoefening van het gezag op zich te nemen. Hij voert veel strijd en hij zoekt geen hulp voor zijn agressie-regulatieprobleem. Omdat er geen zicht is op een verandering in het gedrag van de man, wordt niet verwacht dat zij en de man binnen afzienbare tijd op een constructieve wijze met elkaar kunnen communiceren. Na afloop van de mondelinge behandeling in eerste aanleg heeft de vrouw contact opgenomen met de maatschappelijk werker van het wijkteam van de gemeente [de gemeente ] om de mogelijkheid van begeleide omgang te onderzoeken, maar de man heeft laten weten dat hij met deze maatschappelijk werker niets te maken wil hebben. Ook heeft de man geweigerd om de door de raad geadviseerde emotie-regulatietherapie te volgen. De vrouw heeft, ondanks de spanningen en dreigementen, verschillende keren geprobeerd een omgangsregeling met de man af te spreken, maar dit is niet gelukt omdat hij zich niet aan een omgangsschema wil houden. De vrouw zorgt ervoor dat [minderjarige] telefonisch contact met de man kan hebben, maar tijdens de belmomenten schreeuwt de man vaak tegen haar of bedreigt hij haar, wat voor boosheid bij [minderjarige] zorgt en afstand tussen de man en [minderjarige] en de man veroorzaakt.
5.5
De raad adviseert de bestreden beschikking te bekrachtigen. Bij voortduren van het gezamenlijk gezag dreigt [minderjarige] klem en verloren tussen de ouders te raken. Volgens het raadsrapport van 29 november 2021 wordt de verstandhouding tussen de ouders gekenmerkt door overheersing van de man over de vrouw en een ambivalente houding van de vrouw ten opzichte van de man, waardoor geen normale communicatie tussen hen mogelijk is en zij niet in staat zijn om samen beslissingen over [minderjarige] te nemen. Beide ouders zouden baat hebben bij hulpverlening. De vrouw om te leren grenzen aan te geven en de man om zijn emoties te reguleren. Ter zitting in hoger beroep heeft de raad hieraan toegevoegd dat het goed is dat de man inmiddels hulpverlening heeft aanvaard, maar dat de ouders nog steeds niet met elkaar communiceren. De man is heel zelfbepalend, wil zelf geen offers brengen en de hulp die kan worden ingezet, moet op zijn condities. De raad adviseert de ouders het traject ‘Ouderschap Blijft’ te volgen, maar pas nadat zij hun eigen individuele hulpverlening hebben afgerond. Als al deze trajecten een positief effect hebben gehad, zou weer over gezamenlijk gezag gedacht kunnen worden.
5.6
Het hof overweegt als volgt. Volgens vaste jurisprudentie brengt het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders niet zonder meer mee dat in het belang van het kind het gezag aan één van de ouders moet worden toegekend. Wel is voor gezamenlijk gezag vereist dat de ouders daadwerkelijk in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond hun kind kunnen voordoen zodanig dat het kind niet klem of verloren raakt tussen de ouders.
5.7
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is onder meer het volgende gebleken. Met uitzondering van een korte periode na het uiteengaan van de ouders eind 2019 heeft de man zich tegenover de vrouw gedragen en uitgelaten op een manier die de grenzen van wat daarin aanvaardbaar is, ruim heeft overschreden. Zo heeft hij, nadat de vrouw met [minderjarige] bij haar ouders was gaan wonen, meermaals bij hen voor de deur gestaan en zich daarbij agressief gedragen door te schreeuwen en op de deur te bonken. Verder heeft de man de vrouw via WhatsApp berichten met verwensingen gestuurd en ook heeft hij de vrouw telefonisch bedreigd. Niet alleen zijn deze gedragingen en uitlatingen van de man grof en respectloos tegenover de vrouw, maar ook heeft de vrouw ze als bedreigend ervaren. De vrouw heeft van het agressieve gedrag van de man meerdere meldingen bij de politie gedaan. De politie heeft in verband met de gedragingen van de man, die (ook) in het bijzijn van [minderjarige] hebben plaatsgevonden, diverse meldingen bij Veilig Thuis gedaan. De vrouw heeft op 16 juli 2020 aangifte tegen de man gedaan wegens bedreiging. De man en [minderjarige] hebben elkaar voor het laatst eind 2021 gezien. Het telefonische contact tussen de man en [minderjarige] heeft de vrouw beëindigd, omdat de man haar tijdens die gesprekken heeft uitgescholden. Toch heeft zij ervoor gezorgd dat de man en [minderjarige] op de verjaardag van [minderjarige] (23 augustus 2022) door middel van videobellen contact met elkaar konden hebben. De man heeft, in weerwil van het door de raad in zijn rapporten van 14 oktober 2019, 13 januari 2019 (het hof leest: 2020) en 29 november 2021 gegeven advies en van de in de brief van Veilig Thuis van 6 augustus 2019 vermelde veiligheidsvoorwaarden, tot kort voor de zitting in hoger beroep geen hulpverlening aanvaard. Inmiddels is de man begonnen met trauma- en agressie-regulatietherapie. Ter zitting in hoger beroep heeft de man verklaard dat hij open staat voor hulp van ‘Family Supporters’, maar dat hij niets meer te maken wil hebben met (het wijkteam van) de gemeente [de gemeente ] . Ook heeft hij verklaard wel open te staan voor een ouderschapstraject als ‘Ouderschap Blijft’, maar niet als dat in [de gemeente ] moet worden gevolgd; dan verwacht hij vanwege de lange reistijd problemen met zijn werkgever.
5.8
Voor het nemen van essentiële beslissingen over [minderjarige] is enige constructieve communicatie daarover en samenwerking tussen de ouders nodig. Het hof acht de ouders daartoe, gelet op het voorgaande, op dit moment niet in staat en niet te verwachten is dat dit binnen afzienbare tijd zal veranderen. De gedragingen en uitlatingen van de man hebben voor een gevoel van onveiligheid bij de vrouw gezorgd, dat eerst zal moeten worden weggenomen.
De mededelingen van de man dat men niet in het verleden moet blijven hangen, dat hij bezig is zijn leven te beteren en dat hij voortaan met de vrouw alleen nog maar over [minderjarige] wil communiceren zijn daarvoor niet voldoende. Juist de gebeurtenissen in het verleden zijn relevant, omdat deze in het heden doorwerken. Het hof acht het noodzakelijk dat de man, met behulp van de door hem nu gestarte persoonlijke hulpverlening, leert zijn aandeel in de ontstane situatie te erkennen en gaat inzien welk effect zijn gedragingen en uitlatingen op de vrouw en [minderjarige] hebben gehad en nog steeds hebben. Bovendien dient hij in staat te zijn om zijn emoties te reguleren en niet langer dominant en bepalend gedrag tegenover de vrouw, [minderjarige] , de overige familieleden van de vrouw en de hulpverlenende instanties te vertonen. Pas na positieve afronding van het persoonlijk hulpverleningstraject van de man zullen de ouders samen, onder begeleiding van gezamenlijke hulpverlening zoals ‘Ouderschap Blijft, kunnen gaan werken aan de verbetering van hun onderlinge communicatie en samenwerking, met als streven om in de eerste plaats onbelast contact tussen [minderjarige] en de man tot stand te brengen en, wellicht in een later stadium, samen beslissingen over [minderjarige] te kunnen nemen.
5.9
Gelet op het voorgaande concludeert het hof dat bij handhaving van het gezamenlijk gezag op dit moment sprake is van een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] klem of verloren zal raken tussen de ouders en dat niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen. Daarbij komt dat de ouders al geruime tijd niet met elkaar communiceren en de man [minderjarige] , afgezien van een videobelmoment op de verjaardag van [minderjarige] , eind 2021 voor het laatst heeft gezien. Dit heeft tot gevolg dat de man niet goed weet hoe het met [minderjarige] gaat. Om - samen met de vrouw - verantwoorde beslissingen over [minderjarige] te kunnen nemen, is het echter noodzakelijk dat de man op de hoogte is van de ontwikkelingen in het leven van [minderjarige] . Gelet op het voorgaande acht het hof, met de rechtbank, beëindiging van het gezamenlijk gezag daarom ook anderszins in het belang van [minderjarige] noodzakelijk. Dat daardoor gegronde vrees bestaat dat de vrouw de omgang tussen de man en [minderjarige] zal belemmeren, zoals de man stelt, is niet gebleken. De vrouw heeft ook gewezen op de mogelijkheid om bij de broer van de vader contact met [minderjarige] te laten plaatsvinden. Zij is bovendien nog steeds bereid om met behulp van de inzet van het wijkteam [de gemeente ] omgang te stimuleren. Ook is tijdens de zitting in hoger beroep door de advocaat van de vrouw aangeboden om samen met de advocaat van de man te onderzoeken of het mogelijk is om de omgang tussen de man en [minderjarige] weer op gang te brengen.
Het hof zal het verzoek van de man dan ook afwijzen.
5.1
Ter zitting in hoger beroep heeft de man nog verzocht om een raadsonderzoek te gelasten en in verband daarmee de zaak aan te houden, zodat ook de resultaten van de hulpverlening kunnen worden afgewacht. De raad heeft hierop ter zitting verklaard een nader onderzoek niet noodzakelijk of aangewezen te achten.
Gelet op de stukken en hetgeen op de mondelinge behandeling in hoger beroep is besproken, acht het hof zich voldoende voorgelicht om nu een beslissing op het verzoek te kunnen nemen. Nader onderzoek door de raad acht het hof niet van toegevoegde waarde. De door de man gestelde positieve ontwikkelingen in zijn leven maken dit niet anders. In dit verband wordt overwogen dat de raad al meerdere onderzoeken heeft verricht. In het raadsrapport van 29 november 2021 werd nog vastgesteld dat de man geen hulpverlening voor emotieregulatie wilde accepteren. De positieve ontwikkelingen die de man schetst zijn dus nog pril en naar het oordeel van het hof moet eerst de hiervoor genoemde persoonlijke en gezamenlijke hulpverlening (met positief resultaat) zijn afgerond, voordat een nieuw onderzoek door de raad eventueel aan de orde zal kunnen komen. Daarbij komt dat het hof het voor alle betrokkenen van belang vindt dat er nu duidelijkheid over de gezagsituatie komt. De onrust en onzekerheid die aanhouding van de zaak met zich meebrengt, kan het op gang brengen van de omgang en de hulpverlening belemmeren. Het hof zal dit verzoek van de man dan ook afwijzen.
5.11
Al het voorgaande leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen. Het hof merkt nog op dat het feit dat het gezag over [minderjarige] alleen bij de vrouw blijft berusten, niet wegneemt dat zij gehouden is de man te informeren en te consulteren over belangrijke beslissingen die ten aanzien van [minderjarige] genomen moeten worden.
In het schorsingsverzoek
5.12
Gelet op de in de hoofdzaak gegeven eindbeslissing heeft de man geen belang meer bij een beslissing op zijn verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking. Zijn verzoek zal worden afgewezen.
5.13
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
In de hoofdzaak:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
gelast de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar), team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
In het schorsingsincident:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.E. Buitendijk, mr. M.F.G.H. Beckers en mr. G.W. Brands-Bottema, in tegenwoordigheid van mr. L. Meulman als griffier en is op 8 november 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.