ECLI:NL:GHAMS:2022:3133

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 november 2022
Publicatiedatum
4 november 2022
Zaaknummer
23-001103-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging in vereniging door een minderjarige met bijzondere aandacht voor de rol en strafmaat

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft openlijke geweldpleging in vereniging, gepleegd door een minderjarige verdachte, geboren in 2009. De kinderrechter had de verdachte op 8 april 2022 veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen jeugddetentie, waarvan 30 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De verdachte heeft samen met medeverdachten een geweldsincident gefilmd en daarbij ook een actieve rol gespeeld door het slachtoffer te schoppen. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld, ondanks zijn argument dat hij enkel gefilmd had. Het hof heeft de eerdere strafmaat herzien, rekening houdend met de jonge leeftijd van de verdachte en zijn ondergeschikte rol in het geweldsincident. De uiteindelijke beslissing van het hof was om de taakstraf te verlagen naar 20 uren en 10 dagen jeugddetentie op te leggen, waarbij het hof geen voorwaardelijk strafdeel heeft opgelegd. Dit arrest benadrukt de ernst van openlijke geweldpleging en de impact daarvan op de slachtoffers, evenals de overwegingen die het hof maakt bij het bepalen van de straf voor minderjarigen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001103-22
datum uitspraak: 3 november 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland van 8 april 2022 in de strafzaak onder parketnummer
15-296406-21 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 2009,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
20 oktober 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde taakstraf en de schadevergoedingsmaatregel – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof de bewijsoverweging van de kinderrechter vervangt door de navolgende bewijsoverweging en de bewijsmiddelen die na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de aanvulling op dit arrest.
Het hof vernietigt het vonnis ten aanzien van de aan de wettelijk vertegenwoordiger opgelegde schadevergoedingsmaatregel gelet op hetgeen is bepaald in artikel 51g, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering en artikel 36f, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, nu geen sprake is van het ‘in vereniging’ plegen van geweld. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte het incident enkel heeft gefilmd en op geen enkele andere wijze heeft bijgedragen aan het jegens de aangever uitgeoefende geweld.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat van het ‘in vereniging’ plegen van geweld als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) sprake is indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt, is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die ‘in vereniging’ geweld pleegt.
Het hof stelt op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de navolgende feiten en omstandigheden vast.
Op 30 oktober 2021 heeft op de openbare weg in het Steenstrapark aan de Rousselstraat in Heemskerk een geweldsincident plaatsgevonden. De verdachte is samen met medeverdachten [medeverdachte01] en [medeverdachte02] naar voornoemd park gegaan waar aangever [slachtoffer01] op dat moment ook aanwezig was. In het park is de aangever onder meer geslagen, geschopt en bespuugd. Op enig moment is vuurwerk aangestoken, op de aangever terechtgekomen en in de zak van zijn trui tot ontploffing gekomen. Door de verdachte is een gedeelte van het incident gefilmd.
De vraag die voorligt is of de verdachte een voldoende significante bijdrage heeft geleverd aan het tenlastegelegde geweld. Uit de tot bewijs gebezigde verklaringen van aangever [slachtoffer01] en medeverdachten [medeverdachte01] en [medeverdachte02] volgt dat de gedragingen van de verdachte bij de confrontatie met aangever [slachtoffer01] naast het filmen in ieder geval ook hebben bestaan uit het schoppen tegen het lichaam van de aangever. Daarmee heeft de verdachte naar het oordeel van het hof bij deze confrontatie niet enkel de groep getalsmatig versterkt, maar ook een voldoende significante en wezenlijke bijdrage aan het tenlastegelegde geweld geleverd.
In het voorgaande ligt besloten dat het hof de door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep gepresenteerde lezing dat hij niet meer heeft gedaan dan enkel filmen als ongeloofwaardig terzijde schuift nu deze niet strookt met de gebezigde bewijsmiddelen.
Gelet op het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het in vereniging plegen van geweld tegen [slachtoffer01] .

Oplegging van straf

De kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen jeugddetentie, waarvan 30 uren, subsidiair 15 dagen, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, te voltooien binnen negen maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft verzocht te volstaan met een geheel voorwaardelijke straf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. De verdachte is met de twee medeverdachten naar een park gegaan waar het slachtoffer ook aanwezig was. In het park is het slachtoffer onder meer geslagen, geschopt en bespuugd. Daarnaast is in de zak van de trui van het slachtoffer vuurwerk tot ontploffing gekomen als gevolg waarvan hij een brandwond op zijn buik heeft opgelopen. De verdachte heeft hiermee inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Daarnaast veroorzaakt dergelijk geweld, gepleegd op de openbare weg, gevoelens van angst en onveiligheid, in het bijzonder bij hen die daarvan slachtoffer of getuige hebben moeten zijn.
Het hof heeft wat betreft de persoon van de verdachte kennisgenomen van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 5 april 2022 en de toelichting daarop ter terechtzitting in hoger beroep. Daaruit is onder meer gebleken dat er in het leven van de verdachte veel beschermende factoren aanwezig zijn. Door de Raad wordt dan ook geadviseerd bij een voorwaardelijk(e) straf(deel) geen bijzondere voorwaarden op te leggen.
Het hof heeft verder gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen aan jeugdigen plegen te worden opgelegd. Deze straffen hebben hun weerslag gevonden in de Oriëntatiepunten voor Straftoemeting Jeugd van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Daarin wordt voor openlijke geweldpleging als uitgangspunt een taakstraf voor de duur van 40 uren (eventueel een geldboete ter hoogte van € 200,00) dan wel (dienovereenkomstige) jeugddetentie genoemd. In strafmatigende zin houdt het hof in deze zaak rekening met de omstandigheden dat de rol van de verdachte ondergeschikt is geweest aan die van zijn medeverdachten – het hof gaat uit van een kleiner aandeel dan de kinderrechter – alsmede dat de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde een uitzonderlijk jonge leeftijd had. Niettemin heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan een openlijke geweldpleging van bijzonder ernstige aard met nare gevolgen – waaronder een ernstige brandwond op zijn buik - voor het slachtoffer. Dat maakt dat naar het oordeel van het hof niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke straf. Anders dan de kinderrechter ziet het hof, gelet op hetgeen door de Raad naar voren is gebracht, geen aanleiding om daaraan als stok achter de deur een voorwaardelijk strafdeel te verbinden.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 77a, 77g, 77h, 77m, 77n en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde taakstraf en de opgelegde schadevergoedingsmaatregel en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen jeugddetentie.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.R.A. Meerbeek, mr. E. van Die en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van
mr. L. van Dijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
3 november 2022.
=========================================================================
[…]